Guus Luijters
Het verschil (Het Parool, 12 november 2005)
In 1957 werd Simon Vestdijk door een aantal professoren en literaire verenigingen voor het eerst kandidaat gesteld voor de Nobelprijs. Vestdijk had op dat moment een groot aantal romans op zijn naam die niet alleen door de kritiek goed ontvangen waren, maar die ook veel gelezen werden, als essayist stond hij in hoog aanzien en ook zijn poëzie kon zich in de nodige belangstelling verheugen. In Nederland stond hij op het toppunt van zijn roem, maar de prijs ging naar Albert Camus. In de jaren die volgden kwamen ondermeer Boris Pasternak, John Steinbeck en Jean-Paul Sartre aan de beurt. ‘Vestdijk’, schrijft Wim Hazeu in Vestdijk. Een biografie, ‘voelde zich opgelaten: jaar na jaar de gedoodverfde Nederlandse kandidaat, maar steeds zonder resultaat.’ Nederland bleef Vestdijk tot aan zijn dood in 1971 kandidaat stellen, maar de bekroning bleef uit. In dezelfde periode begon Vestdijks reputatie langzaam af te brokkelen. Inmiddels is er vrijwel niets meer van over. Zijn boeken staan roerloos in de antiquariaten, de Vestdijkkroniek werd door gebrek aan abonnees met opheffing bedreigd en weduwe Mieke Vestdijk-van der Hoeven moet op boekenmarkten de door haar zelf in elkaar geplakte edities van het werk van de grote schrijver aan de man zien te brengen. Af en toe waren er oplevingen in de belangstelling, zoals in het midden van de jaren negentig toen Hugo Brandt Corstius en Maarten 't Hart in de NRC alternerend een van de tweeënvijftig romans van Vestdijk belichtten. Echt veel haalde het niet uit. Maar nu is dan de monumentale biografie verschenen die het verschil moet gaan maken.
Wim Hazeu begint zijn biografie in 1932 met de geboorte van de schrijver. Een goede greep, want zo ben je meteen waar je wilt zijn: bij de schrijver en bij Forum en tijdgenoten als Du Perron, Slauerhoff, Gresshof en Ter Braak. In maart 1932 nam Du Perron in Forum twee gedichten op van Vestdijk. Een maand later reisden ze samen naar Gistoux waar Du Perron een kasteeltje bewoonde. Vestdijk toonde zich ook daar de productieve schrijver die hij altijd zou blijven, in iets meer dan twee weken schreef hij een groot essay over Emily Dickinson, het verhaal ‘Ars Moriendi’ en diverse gedichten, waaronder het vers dat begint met de regel ‘Zij heeft haar lichaam vluchtig maar gegeven’. Dat sloeg op de echtgenote van Du Perron met wie Vestdijk, met instemming van Du Perron, een verhouding was begonnen. In de loop van de biografie zal blijken dat Vestdijk als het om vrouwen gaat geen kans laat lopen. Mooi of lelijk, jong of oud, het maakte hem niet uit. Dat levert mooie verhalen op. Een voorbeeld: In mei 1922 ging de toen 24-jarige Vestdijk op de Overtoom op kamers wonen bij een dove kleermaker met twee dochters. Marie (42) was in de woorden van Vestdijk ‘klein, blond, spichtig’ en Eldik (44) ‘slap, met starre, vriendelijke uitpuilende ogen en met een uitermate karakterloos voorhoofd.’ Hij ging met allebei naar bed, maar toen hij voorstelde ‘een wedstrijd te houden wie 't eerst een orgasme had,’ schrokken de dames terug. Je vraag je trouwens af hoe hij zich die wedstrijd precies voorstelde.
Hazeu's beschrijving van Vestdijks geboorte als schrijver eindigt als Kind tusschen vier vrouwen,