reusachtige oeuvre ken (voor niet meer dan zo'n dertig procent, schat ik zelf), constateer ik dat Hazeu er niet alleen heel goed de weg in kent, maar het ook op een heel inzichtelijke manier toegankelijk weet te maken. En naar wat ik niet ken maakt hij me alsnog heel nieuwsgierig.
Nu is een dergelijke lezersservice natuurlijk niet hetgene wat de liefhebber van een biografie verwacht. Die is vooral gespitst op pikante onthullingen en kijkjes door het sleutelgat. Ook daarin komt Hazeu zijn publiek ruimschoots tegemoet.
Ingewijden wisten al dat de immer bronstige Vestdijk een turbulent liefdesleven had doorgemaakt. Niet zelden was hij verwikkeld in twee of drie relaties tegelijk, begrijpelijk voor een man wiens oerboek Kind tussen vier vrouwen heet. Die vrouwen stemmen overeen met bepaalde typen van erotiek: jegens de moeder, de geïdealiseerde droomvrouw, de minnares van vlees en bloed, en het lustobject. Ina Damman alias Lies Koning geldt met voorsprong als de representante van type twee; Ans Koster, jarenlang Vestdijks even bemoeizieke als onbaatzuchtige steun en toeverlaat, belichaamde maar liefst drie van de vier vrouwengestalten.
Vestdijk zelf begreep uitstekend dat er geen functioneler aandrijfwiel voor de creativiteit is dan gefnuikte liefde. Aan de nooit verwerkte frustratie om het blauwtje dat hij als veertienjarige bij Lies Koning liep, ontbloeiden zijn prachtigste romans, Terug tot Ina Damman voorop. ‘Wie de geliefde niet volledig kan bezitten - of in het geheel niet bezitten - beschrijft of bezingt haar’, schreef hij in het opstel waarvan de titel (‘Het lyrisch beginsel van de roman’) oogt als de samenvatting van een oeuvre en een leven.
Een even krachtig dynamo voor Vestdijks scheppingsdrang was, hoe merkwaardig het ook klinken mag, zijn periodiek terugkerende depressiviteit. Tijdens de maanden dat hij net van de ene inzinking was genezen en wachtte op de volgende, schreef hij als een razende.
Het is terecht dat Hazeu uitvoerig op Vestdijks even productieve als lamentabele ziektegeschiedenis ingaat; al had ik in dit verband graag gezien dat hij wat meer aandacht had besteed aan een door hem aangehaalde observatie van de pas overleden psychiater Van Dantzig. Die opperde dat aan depressiviteit een bewust verzaken aan de bescherming van de ouders ten grondslag ligt. Het had een weliswaar speculatief, maar ook interessant perspectief kunnen openen: Vestdijk, de kleinzoon van een vondeling, als een verweesde persoonlijkheid, een vroeg wijs, weinig heldhaftig en nooit volwassen geworden kind dat zijn angst voor het zwarte gat probeert te dempen door het te bekleden met een prachtig mozaïek. Als schrijver een succes, als mens een tragisch geval.