Vestdijkkroniek. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||
Vestdijk heeft maar weinig kansen onbenut gelaten om zijn schatplichtigheid aan Freud te relativeren: Freud heeft voor mij minder betekend dan men gewoonlijk denkt, al heb ik hem natuurlijk altijd belangrijk gevonden. (De Vries 1981, p. 53) of zelfs glashard te ontkennen: De psycho-analyse, néé, die is nooit belangrijk voor m'n werk geweest, hoor. 't Was nooit een grote openbaring voor me. Toen ik voor 't eerst Freud las, had ik al zo vaak dingen gedroomd die door hem beschreven en beklemtoond werden. Ach, 't diepst psychologisch inzicht krijg je als je Dostojewski en Nietzsche leest. (Bibeb 1965, p. 10) Vaker dan deze auteurs zou Vestdijk Marcel Proust zijn psychologische leermeester noemen: Psychologisch heb ik veel aan Proust te danken, veel meer dan aan de psychanalyse [sic]. ([Schrijvers prentenboek], p. 12) Een onbetamelijke oplichterij? Stel dat de Recherche hem inderdaad zo'n psychologie bood (wat aanvechtbaar is: zo heeft Cees Nooteboom Proust een ‘freudiaan avant la lettre’ genoemd (NRC Handelsblad 9 februari 2001, p. 31)), stel ook dat Vestdijk zich onder die invloed van het freudianisme afwendde, dan blijft het nog altijd de vraag wanneer die bekering plaatshad en hoe volledig hij was. Vestdijk suggereert: nog vóór hij in 1933 Kind tussen vier vrouwen schreef, want het idee daarvoor was aan Proust ontleend. Zelf geloof ik - voor zover dit soort invloeden al te meten is - dat Vestdijks jeugdkroniek nog minstens evenveel Freud als Proust bevat. Ik heb de indruk dat Vestdijk het proustiaanse element pas versterkte, toen hij in mei-juni 1934 het laatste gedeelte van Kind tussen vier vrouwen omwerkte tot Terug tot Ina Damman. Een literaire afrekening met Freud (of poging daartoe) vond pas in zijn volgende roman plaats: Else Böhler, Duits dienstmeisje (oktober 1934-maart 1935). Terwijl zijn vriend, Peter, sceptisch maar zeker niet afwijzend tegenover het freudiaanse gedachtegoed staat, moet Johan Roodenhuis, de ik-verteller, er niets van hebben. Wanneer hij zijn belangstelling voor Else Böhler als volgt hoort verklaren: ‘Ik heb meer vrienden gehad met Duitse dienstmeisjes.... 't Zijn jeugdcomplexen - voor dienstmeisjes’, reageert hij met een geprikkeld: ‘Heil Freud!’ (Else Böhler, p. 100). Na een bijzonder verontrustende droom moet hij evenwel erkennen: Ik meen nog niet precies gezegd te hebben, dat ik aan de psychoanalyse geen waarde hecht, maar deze reeks visioenen bezat een directe emotionele betekenis die iedere | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||
Freud gelijk scheen te geven.... De droom leek mij nu een heel geschikte inzet voor een dispuut over psychoanalyse; zodra het mij te persoonlijk zou worden kon ik mij altijd terugtrekken achter mijn anti-Freudisme. (Else Böhler, p. 122 en 124) Peter komt tot wat een zeer genuanceerde conclusie lijkt: Psychoanalyse is iets anders dan jij denkt. Het is geen leer of standpunt om te bestrijden of over te zwammen, omdat alleen de praktische, intuïtieve kant van belang is.... Ik voor mij geloof, dat een droom alleen geanalyseerd kan worden door de persoon in kwestie, na een geweldige scholing, en dan nog maar tot zekere hoogte... Iets anders is of een droom niet voor ieder waarnemer een aanwijzing geeft voor emotionele spanningen, die dan natuurlijk veel gemakkelijker in het werkelijke waakleven nader bepaald kunnen worden... Maar Vestdijk gunt Johan het laatste woord: Ik vertelde Peter kort en goed, dat ik de psychoanalyse een onbetamelijke oplichterij met machtspreuken vond, die iedere normale omgang tussen mensen bedierf Het lijkt alsof de schrijver wil zeggen dat Freud ook voor hem voorgoed heeft afgedaan. Uit een analyse als die van A.J.W. Kaas valt echter op te maken dat Vestdijk vier jaar later, met Sint Sebastiaan (zijn omwerking van het eerste gedeelte van Kind tussen vier vrouwen) een nagenoeg volmaakte illustratie schreef van Freuds ideeën met betrekking tot de (seksuele) ontwikkeling van het kind. Kaas durfde nog in 1948 de stelling aan dat ‘een groot deel van Vestdijk's werk ligt ingebed in praegenitale fixaties van de Libido’ (Kaas 1948, p. 35). De verschijning van Ivoren wachters (1951), met zijn oraal gefixeerde hoofdpersoon, stelt hem denk ik helemaal in het gelijk. Anders dan de schrijver in interviews deed voorkomen, heeft dus juist zijn proustianisme iets van een bevlieging, terwijl Freud, van wie hij zich naar eigen zeggen had afgewend, een constante invloed heeft uitgeoefend. Kind tussen vier vrouwen: een proustiaanse roman waar nog heel wat Freud in blijkt te zitten; Else Böhler: een afrekening met de psychoanalyse die geen afrekening blijkt; tussen deze romans in schreef Vestdijk Meneer Vissers hellevaart. Op p. 102 noemt dokter Touraine, bij wie Visser op consult is, de psychiater bij name: ...juist in gevallen van slaapstoornissen lijken me dromen van veel belang. Er wordt de laatste tijd nogal eens over geschreven, een zekere Freud, uit Wenen, beweert, dat bij nerveuze personen vergeten gebeurtenissen uit de kindertijd... Enfin, als ik dat boek koop, kunt u 't wel eens van me lenen. Een vrij nadrukkelijke verwijzing naar Freuds in 1900 gepubliceerde Traumdeutung, zou ik zeggen. Een uitnodiging welhaast, om Vissers lange droom aan het eind van de roman te lezen tegen de achtergrond van die beroemde studie. En bij uitbreiding: Vissers seksuele leven te bezien in het licht van teksten als Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie (1905). Freuds theorie is in de kern vrij eenvoudig, maar voor een heldere uiteenzetting ervan kan men in ieder handboek beter terecht dan in Freuds eigen geschriften. Ik citeer hier uit R. Vedders Inleiding tot de psychiatrie: | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||
Volgens Freud streeft de mens van zijn prille jeugd af naar de bevrediging van zijn zinnelijke lustgevoelens. Het zijn echter gedurende zijn leven niet altijd dezelfde organen, die hem deze verschaffen. Bij de zuigeling is het vooral de mond, waardoor de zinnelijkheid wordt gestreeld... Deze fase der lustbevrediging noemt [Freud] de orale fase. Als het kind iets ouder is, wordt een ander gebied tot erogene zone, nl. de anus, de endeldarm. Het ophouden en uitscheiden der faeces bezorgt het kind aangename sensaties (anale erotiek). Tevens is deze tijd gekenmerkt door het feit dat het kind er genoegen in krijgt andere objecten te kwellen, alles stuk te maken, vliegen de vleugels uit te trekken, en dergelijke. Kortom het kind begint sadistische neigingen te krijgen t.o.v. de buitenwereld. Het samenvallen van beide tendensen in deze periode heeft Freud er toe gebracht deze te bestempelen met de naam: anaal-sadistische fase.... op ongeveer 3-jarige leeftijd... begint het geslachtsapparaat bron van lustgevoelens te worden. Maar eerst in de puberteit worden de kinderlijke vormen van lustbevrediging geheel overwonnen en breekt de eigenlijke genitale fase aan.... De geslachtsdrift of de libido, zoals Freud deze heeft genoemd, is aanvankelijk op het kind zelf gericht. De eerste lustgevoelens weet het aan eigen lichaam te ontlokken.... Wordt het kind ouder, dan beginnen er gevoelsbetrekkingen te komen met de buitenwereld.... De eerste liefdesobjecten zijn, zoals vanzelf spreekt, de vader en de moeder (Vedder 1972, p. 135) Volgens de psychoanalytische opvatting is het ontstaan van de neurose... te wijten aan de omstandigheid, dat de libido zich niet op de juiste wijze heeft ontwikkeld. Nu zijn er twee mogelijkheden gegeven, die tot gevolg kunnen hebben dat de mens in de ontwikkeling van zijn libido op een lager niveau is ingesteld. In de eerste plaats kan het zijn dat hij gedurende de ontwikkeling op dit lage niveau is blijven staan, dus nooit hoger gekomen is in dat deel zijner persoonlijkheidsontwikkeling. In dat geval spreken we van een fixatie. In de tweede plaats is het echter mogelijk dat de libido zich aanvankelijk normaal heeft ontwikkeld, maar door allerlei omstandigheden op dit niveau niet behoorlijk werd bevredigd. Het gevolg kan zijn dat de libido terugkeert tot een vroegere vorm van bevrediging. Dan hebben we te doen met een regressie. (Vedder 1972, p. 138) | ||||||||||||||||||||||||
Textbook traitsDe eerste wie alle belangstelling voor defecatie in Meneer Vissers hellevaart aan Freud deed denken, was Menno ter Braak. Zijn diepgravende bespreking uit 1936 is nog steeds de moeite waard, al stelt hij hoofdpersoon en auteur aan elkaar gelijk op een manier die mij als zeer gewaagd voorkomt: Tot in zijn duidelijke voorliefde voor het vieze (Vestdijk zal wel een bijna klassiek voorbeeld zijn van wat Freud een anaal karakter noemt), is deze auteur een virtuoos... (Ter Braak 1983, p. 55) Jan Schepens vielen drie jaar later wel de vele ‘scatologische en anale details’ op, alsook het ‘belang [der] darmmotieven’ (Schepens 1939, p. 49 en 60), maar hij zocht geen verklaring in freudiaanse hoek. Pas in 1983, dus bijna een halve eeuw na Ter Braaks opmerking over het anale | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||
karakter van Vestdijk zelf, wijst E.M. Beekman op het anale karakter van de hoofdpersoon. Wanneer hij Visser omschrijft als ‘this man with almost textbook traits of the anal retentive personality’ (Beekman 1983, p. 47) doelt hij evenwel minder op de hierboven geschetste fasen-theorie dan op een ander werk van Freud: Charakter und Analerotik. Deze korte tekst uit 1908 (toevallig precies het jaar waarin de roman speelt) beschrijft een menstype ‘dat zich onderscheidt door het samengaan van bepaalde karaktereigenschappen, terwijl het gedrag van een bepaalde lichaamsfunctie en van de daarbij betrokken organen in de kinderjaren van deze personen de aandacht trekt’. Gelukkig wordt Freud verderop iets concreter: De personen die ik wil beschrijven, vallen op doordat bij hen de volgende drie karaktereigenschappen regelmatig gecombineerd voorkomen: zij zijn bijzonder ordelijk, zuinig en eigenzinnig.... ‘Ordelijk’ omvat zowel de properheid van het eigen lichaam als betrouwbaarheid en nauwgezetheid bij het vervullen van kleine plichten; het tegendeel zou zijn: wanordelijk, slordig. Zuinigheid kan extreme vormen aannemen, tot gierigheid toe; eigenzinnigheid verandert in koppigheid en gaat dan gemakkelijk samen met driftigheid en wraakzucht. (Karakter en anale erotiek) Volgens Beekman is dit Visser ten voeten uit: Visser remains arrested at an early stage in his psychological development because Visser is also a classic instance of the anal retentive personality characterized by orderliness, parsimony, and obstinateness - three traits which demarcate him quite succinctly. Marres is daar niet van overtuigd: Zoals Beekman al heeft opgemerkt..., wordt Visser voorgesteld als het soort karakter dat bij Freud anaal gefixeerd heet: koppig, gierig, star.... Visser voldoet echter slechts half en oppervlakkig aan het karakterbeeld van de Freudiaanse anaal gefixeerde. Overdreven ordelijk en netjes hoort ook bij het complex. Ordelijk is hij, maar niet overdreven; netjes is hij niet bijzonder. En op de penning is hij vooral om zijn vrouw en zijn huurders dwars te zitten, niet voor zichzelf; anders zou hij niet zo uitgebreid borrelen en rondjes geven (Marres 1992, p. 88-89) Nu zou ik weer tegen Marres in kunnen gaan. Vissers gierigheid lijkt me bijvoorbeeld wel degelijk een karaktertrek. De ‘zuinigheid’ en ‘krenterig[heid]’ waar op p. 108 over gesproken wordt, is van algemene aard en niet alleen tegen zijn vrouw en huurders gericht. Trouwens, wanneer Vissers gierigheid tegenover hen niet mee mag tellen omdat het gierigheid met een bijoogmerk is (namelijk pesten), dan mag Marres het rondjes geven in sociëteit Zeeburg ook niet aanvoeren als teken van gulheid. Visser trakteert zijn kennissen namelijk alleen om een gunstige sfeer te scheppen voor het verhaal dat hij wil gaan vertellen. Overdreven ordelijk kunnen we Visser daarentegen met de beste wil van de wereld niet noemen. Marres signaleert dus terecht dat er iets wringt, maar biedt helaas geen nieuwe verklaring voor al de anale elementen in de roman. Ik denk eerlijk gezegd dat zowel Beekman als Marres zich blind staren op de in Charakter und Analerotik genoemde eigenschappen. Ze geven er nergens blijk van te begrijpen waarom het betreffende menstype die eigenschappen bezit. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||
Freud daarover: deze personen... schijnen behoord te hebben tot die groep van zuigelingen die weigeren hun darmen te ontlasten wanneer zij op de po worden gezet, omdat ze bijkomende lustwinst uit de defecatie halen; zij vertellen immers dat ze het nog op iets oudere leeftijd prettig hebben gevonden de stoelgang op te houden.... Uit deze aanwijzingen concluderen wij dat in de hun aangeboren seksuele constitutie een overduidelijke erogene nadruk op de anale zone valt; omdat deze personen na afloop van hun kindertijd echter geen spoor meer van deze... eigenaardigheden vertonen, moeten wij aannemen dat de anale zone haar erogene betekenis in de loop van de ontwikkeling heeft verloren (Karakter en anale erotiek) Prima, maar waar komen die drie karaktereigenschappen vandaan en hoe hangen ze samen met het anale genot dat deze mensen als kind beleefden aan het ophouden van hun ontlasting? Volgens Freud blijven zij het poepen als seksueel prikkelend ervaren, maar komt nog slechts een deel van de excitatiegrootheden die vanuit [die erogene zone] worden aangevoerd... het seksuele leven ten goede; een ander deel wordt van de seksuele doelen afgewend en op andere doelen gericht, een proces dat de kwalificatie ‘sublimering’ verdient.... Omdat de anale erotiek behoort tot die componenten van de [seksuele] drift die in de loop van de ontwikkeling en volgens de hedendaagse cultureel-pedagogische normen niet meer voor seksuele doelen zijn te gebruiken, zou het voor de hand liggen de karaktereigenschappen die bij voormalige anale erotici zo veelvuldig aan de dag treden - ordelijkheid, zuinigheid en eigenzinnigheid - te beschouwen als de eerste en meest constante resultaten die de sublimering van de anale erotiek oplevert. (Karakter en anale erotiek) Daar hun anale prikkelgevoeligheid een aangeboren factor is, blijft bij deze mensen, ook nadat ze het anale stadium van hun seksuele ontwikkeling achter zich hebben gelaten, de (uitgestelde) stoelgang een bron van opwinding. Freud stelt die opwinding (hij spreekt van ‘excitatiegrootheden’) als een vorm van energie voor, die opgeslagen en voor diverse doeleinden ingezet kan worden. Het voor de hand liggendste doel - seksueel genot teweegbrengen - is verboden: daar dient een volwassene zijn genitaliën voor te gebruiken. De ‘opwindingsenergie’ komt dan vrij voor andere, vaak meer verheven zaken; Freud noemt dit ‘sublimering’. Wél blijven die zaken, in dit geval eigenschappen zoals zuinigheid, hun herkomst verraden. Door op de wijd verbreide associatie tussen geld en drek te wijzen, tracht Freud aannemelijk te maken dat de moeite van anale naturen om met hun geld te scheiden een voortzetting is van hun vroegere streven hun ontlasting zo lang mogelijk bij zich te houden. De eigenschappen ordelijkheid en eigenzinnigheid worden van vergelijkbare verklaringen voorzien. | ||||||||||||||||||||||||
KamergymnastiekIs Visser nou een anaal karakter of niet? Ik denk het wel, maar dan op een andere (en naar mijn idee zelfs overtuigender) manier dan Freud in Charakter und Analerotik beschrijft. Bij de mensen die Freud op het oog heeft, zijn alle anale eigenaardigheden uit hun jeugd verdwenen, want | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||
omgezet in specifieke en nauwelijks nog als anaal te herkennen karaktertrekken. Hij spreekt dan ook van ‘voormalige anale erotici’. Daar tegenover stelt hij in zijn Inleiding tot de psychoanalyse (College 20: Het seksuele leven van de mens) de individuen die ‘de gewaarwording van wellust bij de stoelgang hun leven lang behouden en haar als lang niet gering beschrijven’. Zij lijken hierin wel wat op kleine kinderen die de anale fase nog niet verlaten hebben: Kinderen die de erogene prikkelgevoeligheid van de anale zone uitbuiten, verraden zich doordat zij de stoelgangmassa's ophouden totdat de ophoping daarvan heftige spiercontracties uitlokt en er bij het passeren door de anus een krachtige prikkel op het slijmvlies wordt uitgeoefend. Naast pijn wordt hierbij ongetwijfeld een wellustige sensatie opgeroepen. (Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit, II. Infantiele seksualiteit) Dat ‘ophouden totdat de ophoping [ervan] heftige spiercontracties uitlokt’ lijkt precies waar Visser op p. 27 mee bezig is: Toen daalde het gelukzalige gevoel lager in zijn lichaam, en hij begreep de lezing van het artikel te moeten onderbreken.... Juist... Met zijn handen op de piepende stoel gesteund, las hij nog even door, wat roder in zijn gezicht dan gewoonlijk.... Meneer Visser stond op. [Hij spoedt zich naar het toilet - PS] Toch geen gehaastheid? Verduiveld, een beetje zelfbedwang...! Voor de deur bleef hij nog een paar tellen staan luisteren naar de stemmen uit de keuken. Gerust nog een paar tellen kamergymnastiek te doen. De natuur tarten met diepe kniebuigingen; rompbuiging minder goed: spanning van de buikwand. ‘Blijkbaar’, schrijft Freud in de tweede van zijn Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie, ‘wordt de darminhoud door het kind als een eigen lichaamsdeel beschouwd’. Vergelijk dit eens met de manier waarop Visser zijn darminhoud aanspreekt: ‘je komt er niet uit als ik niet wil. Ik stel je de wet. Je bent mijzelf niet, en toch van mij, mijn lijfeigene’ (p. 27). Dat Visser nog als volwassene (seksueel) genot put uit het zo lang mogelijk ophouden van zijn ontlasting - als was hij een kind dat zich nog in de anale fase bevond - maakt het zeer onwaarschijnlijk dat hij een anaal karakter in freudiaanse zin is. We zagen namelijk dat de eigenschappen die daar bij horen omzettingen zijn van anaal-erotische opwinding die niet meer als seksueel ervaren mag worden. Freuds conclusie luidt dan ook: Indien de hier geponeerde verbanden tussen de anale erotiek en de genoemde trits van karaktereigenschappen door feiten worden ondersteund, zullen wij van personen die de erogene bruikbaarheid van de anale zone voor hun volwassen leven gereserveerd hebben, zoals een bepaald type homoseksuelen, geen bijzonder geprononceerd anaal karakter mogen verwachten. (Karakter en anale erotiek) Homoseksueel is Visser niet, maar ik beschouw zijn gedrag op p. 27 als een sterke aanwijzing dat hij wél iemand is ‘die de erogene bruikbaarheid van de anale zone voor [zijn] volwassen leven gereserveerd’ heeft. Hadden Beekman en Marres dit opgemerkt, en hadden zij de achtergrond der anale karaktereigenschappen tot zich laten | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||
doordringen, dan hadden zij bij voorbaat kunnen weten dat Visser (zoals Marres het uitdrukt) hooguit ‘half en oppervlakkig aan het karakterbeeld van de Freudiaanse anaal gefixeerde’ zou voldoen. Vestdijk is er sowieso niet de schrijver naar om zijn anale hoofdpersoon de eigenschappen ordelijkheid, zuinigheid en eigenzinnigheid mee te geven, alleen maar omdat Freud dat zo voorschrijft. Zoals ik het zie heeft hij met Visser een heel eigen visie gegeven op wat een anaal karakter zou kunnen zijn. Als wezenlijk voor zo'n persoonlijkheid beschouwt Vestdijk juist het vasthouden aan het infantiele streven lustwinst te halen uit de defecatie. Dat wat Freud omschreef als ‘de erogene prikkelgevoeligheid van de anale zone uitbuiten [door] de stoelgangmassa's op [te] houden totdat de ophoping daarvan heftige spiercontracties uitlokt en er bij het passeren door de anus een krachtige prikkel op het slijmvlies wordt uitgeoefend’. Maar anders dan Freud leidt Vestdijk uit deze handelwijze geen nieuwe karaktereigenschappen af. Hij verheft de techniek van het ‘ophouden en er in één keer krachtig uit laten komen’ tot model voor Vissers gehele genotsbeleving. Dat klinkt misschien abstract, maar in de roman wordt het idee verbazend concreet en consequent uitgewerkt. Vooral over zijn geplande pesterijen kan Visser spreken als over uitwerpselen die hem bij het poepen des te meer genot zullen bezorgen naarmate hij hun lozing langer voor zich uit weet te schuiven: Uitstellen, mijn twee exploten [nl. het verhaal dat hij zijn kennissen wil vertellen in Zeeburg en het wegpesten van Martha Wachter - PS]? Kan 't niet, kan 't niet. Heb 't me voorgenomen, heb 't wekenlang opgespaard, nu moet 't er godv... ook uit, en tegelijk! (p. 45) Over het treiteren van zijn vrouw, Marie, wordt in soortgelijke termen gesproken: maar hij bedwong zich. Veel doeltreffender immers, veel verfijnder was het wat hij aanstonds met haar ging doen. (p. 18) Visser past het model eigenlijk overal op toe: Wolken: van west naar oost. Komen nooit terug. Net als de tijd. Met kabels moest je ze aan de aarde kunnen vastmaken. Wolk, blijf! | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||
Het duidelijkst openbaart dit verschijnsel zich misschien wel in Vissers ‘willens en wetens’ aanwakkeren van de spanning net voordat Bets, zijn huishoudster, een pendule aan stukken laat vallen. Ze had hem geen grotere dienst kunnen bewijzen, want het betreft een erfstuk waar zijn verafschuwde vrouw zeer aan gehecht is. Vissers uitzinnige reactie laat zich lezen als een soort anaal orgasme: Diep onder zich voelde hij een golvende volheid omhoog komen, schoksgewijze, en dan weer terugwijken... Alleen nog maar te wachten had hij, en niet eens lang meer... Wachten: nu seconden nog...... Het vestdijkiaanse anale karakter is iemand die uit iedere situatie een maximum aan genot puurt door - naar analogie van zijn stoelgang - voordat hij zich ‘laat gaan’ de spanning zo hoog mogelijk op te voeren. De vaststelling van Vissers anale gedragspatroon werpt nieuw licht op zijn moeilijk te verklaren besluit de onanie op te geven. Zelfs Freud zou er vermoedelijk vreemd van hebben opgekeken, maar het heeft er alle schijn van dat Visser - na zijn ontlasting - ook zijn sperma als een lichaamsstof is gaan beschouwen waarvan de uitgestelde lozing een kick kan opleveren: Beter bij me houden. Vijf weken nu al... (p. 8) precies vijf weken... Niet zo lang... Niet nodig om 't kwijt te raken (p. 49) Een andere vraag waar ik bij Freud geen pasklaar antwoord op vond, is die naar Vissers aambeien. ‘Wat doet deze kwaal in de roman?’ wil Marres weten, en hij speculeert: Misschien heeft Vestdijk hem o.a. wegens deze zogenaamde [anale] fixatie aambeien meegegeven, al is niet direct in te zien wat het een met het ander te maken heeft.... Visser heeft, populair gezegd, schijt aan iedereen.... Ook vormt de kwaal een komisch, zij het weinig origineel contrast met zijn grootheidsdroom. (Marres 1992, p. 88-89) Beekman presenteert zijn verklaring met het gebruikelijke aplomb, maar overtuigt nauwelijks: Physicality is repulsive and especially the inner body frightens him. It is therefore ironic on his creator's part, to afflict him with piles because the disease painfully reminds him every day of his bodiliness. (Beekman 1983, p. 46) Ook in mijn interpretatie is het ‘ironic on his creator's part, to afflict him with piles’, maar dan niet omdat zij Visser dagelijks aan zijn lichamelijkheid herinneren, maar omdat zij | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||
precies dat deel van zijn lichaam treffen waar hij voor zijn erotisch genot van afhankelijk is. Vissers aambeien maken zijn stoelgang, die een seksueel hoogtepunt zou moeten zijn, tot een hachelijke onderneming die hem met ‘pijn en bloedverlies’ bedreigt. | ||||||||||||||||||||||||
Die hottentotse aanzwellingDoor hun exclusieve aandacht voor de in Charakter und Analerotik genoemde anale karaktereigenschappen lijken Beekman en Marres een veel voor de hand liggender benadering over het hoofd te hebben gezien. Kenmerkend voor Visser is immers niet alleen zijn anale preoccupatie, maar ook het nauwelijks verhulde genoegen waarmee hij zijn omgeving terroriseert: zijn sadisme. Waar Marres de term gebruikt, slaat hij de plank volgens mij volledig mis: Visser is een sadist, maar zonder de seksuele lading die deze term soms heeft. (Marres 1992, p. 87) Waarom dan eigenlijk nog van sadisme gesproken? Zonder die seksuele lading is sadisme weinig meer dan een synoniem voor wreedheid. Juist met betrekking tot Visser dient men de term in zijn oorspronkelijke, freudiaanse betekenis te gebruiken: de exclusieve koppeling van de bevrediging aan de onderwerping en mishandeling van het object (Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit, I. De seksuele aberraties) Beekman ziet in Visser wél een sadist in seksuele zin: Quite consistent with his general maliciousness, Visser is capable of experiencing gratification if the act has sadistic overtones or if he can have the posterior act as metonymy for woman. (Beekman 1983, p.76) Opvallend is ook, dat hij Vissers sadisme in één adem noemt met zijn seksuele fascinatie voor vrouwenbillen. Het is moeilijk te begrijpen hoe die combinatie Beekman niet herinnerd kan hebben aan de nauwe relatie die analiteit en sadisme bij Freud onderhouden. Hoe zei Vedder dat ook weer? Als het kind iets ouder is, wordt een ander gebied tot erogene zone, nl. de anus, de endeldarm. Het ophouden en uitscheiden der faeces bezorgt het kind aangename sensaties (anale erotiek). Tevens is deze tijd gekenmerkt door het feit dat het kind er genoegen in krijgt andere objecten te kwellen, alles stuk te maken, vliegen de vleugels uit te trekken, en dergelijke. Kortom het kind begint sadistische neigingen te krijgen t.o.v. de buitenwereld. Het samenvallen van beide tendensen in deze periode heeft Freud er toe gebracht deze te bestempelen met de naam: anaal-sadistische fase. (Vedder 1972, p. 135) De zienswijze waarin Visser zich nog (fixatie) of weer (regressie) in de anaal-sadistische fase bevindt, biedt grote voordelen boven de benadering via Freuds anale karakter. Het probleem van bepaalde eigenschappen (zoals ordelijkheid) waar Visser niet aan zou voldoen, verdwijnt op slag. Verder stelt ze ons in de gelegenheid niet alleen Vissers anale belangstelling te verklaren, maar in samenhang daarmee ook die andere hoofdtrek van zijn persoonlijkheid: zijn sadisme. De seksualiteit van een anaal-sadist zal in Vestdijks visie door precies die twee elementen | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||
worden bepaald: analiteit en sadisme. Zijn erotisch genot put hij in principe uit de stoelgang, maar Vissers anale lust wordt hem enigszins vergald door zijn aambeien. Gelukkig levert haast alles waarop hij het model kan toepassen van ‘opsparen, spanning opbouwen en er dan met geweldige kracht uit laten komen’ een vergelijkbaar genot op. Beekman stelt vast dat de omgang met vrouwen Visser alleen kan bevredigen ‘if he can have the posterior act as metonymy for woman.... Visser finds a malignant pleasure in reducing women to that part of the anatomy he finds offensive when it is his own.’ Toch vind ik de ‘malignant pleasure’ waar Beekman van spreekt niet terug in de volgende herinnering van Visser: scherp zag hij ze ineens voor zich, die zes Wienerinnen in nauwsluitend tricot, waarvan hij vroeger eens de foto uit een Duitse illustratie had geknipt: zes achter elkaar, met grote gekromde, zijdig glanzende achterwerken,... Wienerinnen, ontzaglijk! Fritzi, Mitzi en Pitzi, met kleine ronde hoedjes met een brutale veer er op, de handen op elkaars schouders, de zoete kindergezichten wat pervers aangekruid... Maar dan daaronder ineens, als gewelddadig contrast, die hottentotse aanzwelling, dat donkere werelddeel van het menselijk lichaam, bijna gewetenloos van barbaarsheid... Op de kindergezichten las je trouwens, dat ze er zelf geen raad mee wisten; ze staken 't maar achteruit, omdat 't er nu eenmaal wxs, omdat ze 't niet meer weg konden krijgen. Kwaadaardig gezwel: make the best of it. (p. 55) Dit lijkt me geen malicieus genoegen, laat staan seksuele opwinding. Uit Vissers overpeinzingen spreekt eerder verwondering en afschuw, een soort begaanheid met het lot van deze ongeneeslijke dikkonten. Nee, erotisch prikkelend wordt het voor Visser pas wanneer de anale en de sadistische tendens uit zijn persoonlijkheid samenkomen; wanneer die fascinerende vrouwenbillen ook nog aan pijnlijke tuchtigingen blootstaan. Willekeurige vrouwenbillen? Freud schrijft over anaal-sadisten: De liefdesimpuls moet zich dan als sadistische impuls maskeren.... tegelijkertijd [heeft] een objectregressie plaats... gehad, zodat deze impulsen alleen betrekking hebben op de meest verwante en geliefde personen (Inleiding tot de psychoanalyse, College 22: Gezichtspunten van ontwikkeling en regressie. Etiologie) Vissers meest verwante en geliefde persoon is zonder enige twijfel zijn moeder. Zijn sadistische inslag maakt, aldus Freud, dat hij zijn liefde voor haar alleen kan uiten in de vorm van kwellingen. Uit zijn anale inslag (een toevoeging van Vestdijk) volgt dat deze zich vooral op haar kont zullen concentreren. Doordat Vissers moeder is overleden, ziet hij zich gedwongen surrogaatmoeders in het leven te roepen. Martha Wachter vertoont, ook omdat ze een tienjarig zoontje heeft, vrij duidelijke overeenkomsten met Vissers moeder op het moment dat ze hem afstond, en door haar broer, kolonel Richard thoe Water, liet opvoeden. De Lahringer straatfiguur Ouwe Elske (‘Heksentype; zonder de neus en de kin, maar geef d'r eens 'n bezemsteel...’ (p.82)) associeert hij onwillekeurig met zijn moeder, zoals zij hem in latere herinneringen voor ogen staat (‘een kakement als een heks...’ (p. 129)). Nu ligt het voor de hand om Vissers genot bij het zien van Elske die een stok tegen haar achterste | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||
gedrukt krijgt (p. 81-85) en bij het fantaseren over een ranseling van Martha's ‘bleke hemisferen’ (p. 182) te verklaren als een vorm van vergelding. Zijn moeder had hem wreed verstoten en werd daar tot Vissers genoegen nog postuum voor gestraft. Maar als we Freud geloven - en dat lijkt me een aantrekkelijke optie - schuilt achter die sadistische voldoening iets als een ‘liefdesimpuls’. Dit dubbele karakter, waarbij liefde steeds het ware gevoelen is en sadisme het masker, komt in de roman vooral tot uitdrukking in Vissers omgang met Martha. In haar zoekt hij zijn moeder lief te hebben, maar onder invloed van zijn anaal-sadisme gedraagt hij zich zó dat hij haar juist kwetst en wegjaagt.
Uitwendige hindernissen Rest nog de vraag waarom Visser zich niet op normale wijze ontwikkeld heeft. Wat doet Visser als volwassene in het anaal-sadistische stadium van zijn seksuele evolutie? Is hij er eenvoudig blijven hangen, ofwel anaal gefixeerd? De volgende passages laten zich, vind ik, lezen als de levensgeschiedenis van een anaal gefixeerde: In deze voortijd is er een soort van losse organisatie, die wij pregenitaal willen noemen. In deze fase staan niet de genitale partiële driften op de voorgrond, maar de sadistische en anale.... Wat ons... mannelijk toeschijnt aan de activiteiten in deze fase, blijkt de uitdrukking te zijn van een overmeesteringsdrift die gemakkelijk in wreedheid ontaardt. (Inleiding tot de psychoanalyse, College 21: Ontwikkeling van de libido en organisaties van de seksualiteit) Dat klinkt allemaal bekend. Toch pleit er met betrekking tot Visser wel het een en ander tegen fixatie. Het onaneren in de tijd bij oom Richard en de jaren waarin hij seks had met Marie zijn aanwijzingen dat Visser de hogere fasen van seksuele ontwikkeling wel degelijk bereikte. Hij verliet ze pas toen bleek dat hij er om uiteenlopende redenen niet aan zijn trekken kwam. Visser lijkt me een typische anaal geregredieerde. De achtergrond van een regressie stelt Freud zich als volgt voor: psychische functies - vooral de seksuele functie... - [moeten] een langdurige en gecompliceerde ontwikkeling... doormaken voordat ze hun voor de normale volwassene kenmerkende eindstadium bereiken. Onze hypothese luidt nu: niet altijd voltrekken zich deze ontwikkelingen zó onberispelijk dat de gehele functie een progressieve verandering ondergaat. Daar waar een gedeelte van deze functie blijft steken in de voorafgaande fase, ontstaat een zogenaamd ‘fixatiepunt’ waarnaar de functie in het geval | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||
van een aandoening door een uitwendige stoornis kan regrediëren. (De dispositie tot dwangneurose (Een bijdrage tot het probleem van de neurosekeuze)) Dat ‘gedeeltelijk blijven steken’ van een functie is wat vaag, maar zo te zien is een ‘fixatiepunt’ iets als een locatie op de (seksuele) route die wel verlaten wordt, maar die de libido zich altijd zal blijven herinneren als een plek waar het goed toeven was. Als de rest van de reis tegenvalt, zal de seksuele functie dus in de verleiding komen naar het fixatiepunt terug te keren. Tot zo'n regressie zal de streving gedwongen zijn als haar werking, dus het bereiken van haar bevredigingsdoel, in de latere of hoger ontwikkelde vorm stuit op sterke externe hindernissen. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat fixatie en regressie niet onafhankelijk van elkaar zijn. Hoe sterker de fixaties op de weg der ontwikkeling zijn, des te eerder zal de functie de externe moeilijkheden mijden door naar die fixaties te regrediëren (Inleiding tot de psychoanalyse, College 22: Gezichtspunten van ontwikkeling en regressie. Etiologie) Men zou zich op dit punt kunnen afvragen of Vestdijk van al deze theorie wel op de hoogte was. Nu kan een psychoanalytische benadering van romanpersonages mijns inziens ook zinvol zijn wanneer hun schepper nog nooit van Freud gehoord heeft. Die discussie hoeft hier echter niet gevoerd te worden: als Vestdijk Freud niet tot in de finesses kende, had hij (onder meer) Else Böhler nooit kunnen schrijven. Het optreden van een kreeft in Johans droom, wordt door zijn freudiaanse vriend Peter van de volgende (door Vestdijk duidelijk spottend bedoelde) verklaring voorzien: Kreeft... is een bekend symbool..., dat niet alleen fixatie aanduidt (de scharen!), maar ook regressie naar infantiele seksualiteit (het achteruit lopen!), terwijl achterwerk hier op onverhulde wijze de anaal-sadistische organisa... (Else Böhler, p. 125-126) Als we Vissers regressie naar een anaal fixatiepunt willen begrijpen, zijn andere vragen interessanter. Rond welke leeftijd plegen regressies bij voorbeeld op te treden? Freud daarover: Men ziet... vaak dat er in de puberteitsperiode eerst een normale seksuele stroom op gang komt, die echter door haar innerlijke zwakte bij de eerste uitwendige hindernissen bezwijkt en vervolgens door een regressie naar de perverse fixatie wordt afgelost. (Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit, III. De transformaties in de puberteit) Over de aard van die ‘uitwendige hindernissen’ wordt Freud niet erg specifiek, maar ik heb wel zo m'n vermoedens. eerst in de puberteit worden de kinderlijke vormen van lustbevrediging geheel overwonnen en breekt de eigenlijke genitale fase aan. De bevrediging der libido heeft nu in hoofdzaak plaats door middel van de geslachtsorganen.... De geslachtsdrift... is aanvankelijk op het kind zelf gericht. De eerste lustgevoelens weet het aan het eigen lichaam te ontlokken. (Vedder 1972, p. 135) Precies deze cruciale, door zelfbevrediging gekenmerkte overgang naar de genitale fase is door oom Richard met alle mogelijke middelen gedwarsboomd. Eerst stelt de kolonel een verbod | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||
in op het kweken van een bochel (p. 35), vervolgens laat hij geen twijfel bestaan over de gruwelijke aandoeningen die onanisten over zich afroepen: oom Richard beweerde altijd, dat hij die jongens aan hun gladde gezichten herkende.... Hij zei dat, hij kón dat, zó, met éen wetende blik van zijn bolle, blauwe ogen, fluisteren: ‘Een glad gezicht, het boze oog, la grande vérole, melaats, untouchable, hu!’ (p. 8) En alsof dat nog niet genoeg is, ziet hij er voortdurend streng op toe dat zijn neef het toilet niet lang genoeg bezet houdt om aan het zelfbevlekken te kunnen slaan: Ik heb toen een verschrikkelijk jaar met 'm doorgemaakt, voortdurend moest hij in 't oog gehouden worden, de overgangsjaren, zult u zeggen, maar bij hem was 't onverdraaglijk. Hij zat soms een half uur achter elkaar op 't huis [oom Richards aanduiding voor het toilet - PS], en we weten allemaal wel, hoe bij jongens op die leeftijd... (p. 224) Allemaal heel onverantwoord van oom Richard en heel treurig voor Visser, maar tot ver in de twintigste eeuw allesbehalve ongebruikelijk. Als een ouderlijk verbod op onanie voldoende was om een puber te doen regrediëren zou de halve wereldbevolking uit anaal-sadisten bestaan. Volgens Freud is er altijd een aanlegfactor in het spel: Worden [neurosen] door de fixatie van de libido (en de verdere seksuele constitutie) veroorzaakt of door de druk die de frustratie oplegt?... Beide condities zijn even onmisbaar. (Inleiding tot de psychoanalyse, College 22: Gezichtspunten van ontwikkeling en regressie. Etiologie) Dat Visser op het onanieverbod - een frustratie, maar in de regel geen doorslaggevende - onmiddellijk reageert met regressie, geeft aan dat zijn anaal-sadistische fase een bijzonder aanlokkelijk fixatiepunt herbergde. De auteur is niet erg scheutig met aanwijzingen dat het anale en sadistische al in Vissers kinderjaren van bovengemiddeld belang waren; het is een periode waar we sowieso maar weinig over vernemen. Toch lijkt het me niet toevallig dat Visser in de enige zeer vroege herinnering die hij zich veroorlooft, omschreven wordt als ‘een klein kind, dat met z'n billetjes op 't strand zit’ (p. 119 - mijn cursivering). En in oom Richards beschrijving (sterk gechargeerd, maar toch) vertoont de kleine Visser onmiskenbaar sadistische trekjes: Hij moest altijd z'n zin hebben, vernielde z'n speelgoed, sloot Bobbie op de pleti op, nu, zo kan ik uren doorgaan. En z'n moeder trapte en sloeg hij bij het minste geringste dat hem niet beviel, terwijl ze toch altijd heel lief voor hem was (p. 221) | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||
En dan met de knoet er op in De tienjarige die bij de kolonel werd afgeleverd had kortom al een verhoogd risico op regressie, en wel naar de anaal-sadistische fase. Precies in zulke gevallen schrijft Freud voor: bij al die kinderen wier libido de kans loopt... naar collaterale kanalen te worden gedrongen, [moet] lichamelijke kastijding, die meestal dit lichaamsdeel [nl. het zitvlak] treft, achterwege... blijven (Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit, II. Infantiele seksualiteit) Oom Richards opvatting wijkt hier enigszins van af: want, dacht ik: met ransel krijg je die streken er wel uit. Jawel! (p. 222) De ondeugende Visser moet ontelbare keren op z'n donder hebben gehad, maar in de roman vernemen we uiteindelijk maar van één kastijding. Wél was dat meteen een heel gruwelijke. Ik citeer opnieuw de kolonel in Vissers lange nachtmerrie: Heb ik al gezegd, dat hij slaapwandelde in die jaren? Oók al! We hadden een fuifje onder elkaar, Brok, Lepelaar, die kleine majoor Borrelmans van 't achtste, en nog een paar; 't was nogal laat geworden, een uur of twee. Opeens, de deur gaat open, wie staat daar voor ons? M'n neef...... in z'n nachthemd, met blote benen, z'n ogen dicht, kwam hij op ons af!... Maar ik? Satan nog toe, nu zullen jullie zeker wel eens willen weten wat ik deed bij zo'n ongehoorde belediging, door die melkmuil aangedaan aan 7 regimenten, 93 vaandels en 87.000 sterren! Donder en bliksem! Ha, als ik er nog aan denk!... wat deed ik? Ik pak een touw, dat ik altijd in de kamer klaar had liggen, ik loop op die slaapwandelaar af, ik...... O, duivelse aap, weet je 't nu weer?... ik pak m'n neef bij z'n blote verdommenis, ik til z'n hemd op, ik draai 'm om... en ik ransel 'm toch gadverdààààmme met dat touououw, dat ik beeeeet had gepakt, en nu de deuren toch dicht zijn kan ik jullie wel zeggen, dat ik 'm zó op z'n blote pepernoot geranseld heb (met dat tóuóuóuóuóuw!!!), dat de stijfsel d'r uit spoot. (p. 224-227) Ik ben geneigd dit (evident gefantaseerde) stijfsel te interpreteren als een teken dat Visser de ranseling opvatte als een straf voor zijn vermeende onanie. De achtergrond van Freuds advies om potentiële regredianten niet op hun billen te slaan, is denk ik dat zo'n aframmeling (zoals hij het elders uitdrukt) tegelijk een prikkeling van de ‘aan de erogene anale zone grenzende bilhuid’ is. Oom Richards pak slaag drijft Visser dus op twee manieren terug de analiteit in: enerzijds ontmoedigt het (doordat Visser het als straf voor zijn onanie opvat) verdere stappen in genitale richting, anderzijds stimuleert het juist de erogene zone rond zijn anus. Opnieuw geldt echter dat er ontelbare kinderen op hun bips hebben gekregen zonder dat zij daar ook maar iets aan overhielden. Ze zullen niet allen Vissers aanleg voor het anaalsadistische gehad hebben, maar dan nog. Om, zoals Freud dat zou noemen, pathogeen te werken, is meer nodig: Het ging dus niet om de vraag wat voor seksuele prikkels een individu... had ondergaan, maar vooral wat zijn reactie op deze ervaringen was geweest, of het op deze | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||
indrukken had gereageerd met ‘verdringing’ of niet. (Mijn opvattingen over de rol van de seksualiteit in de etiologie der neurosen) Visser wordt inderdaad voorgesteld als iemand die de traumatische ransel-scène verdrongen heeft. De herinneringsstroom die hij overdag heeft, breekt tenminste wel erg abrupt af: Maar slaapwandelen deed ik altijd, als de nacht volkomen donker was...... Eén keer naar beneden in de dronkemansherrie... Toch 't meeste vergeten uit die tijd (p. 34) Helemaal vergeten kan hij de gebeurtenis echter niet zijn, anders had oom Richard haar in de droom niet kunnen navertellen. Freud maakt duidelijk dat elke verdringing een prijs heeft en in allerlei symptomen tot uitdrukking kan komen. Bij Visser zijn dat denk ik ‘een aversie tegen touw’ (p. 123) en de frequentie waarmee zijn sadistische fantasieën ranselingen tot onderwerp hebben: En, u zou 't niet geloven, meneer Bastiaanse, maar dat gaat zo 't hele stuk door:...hier, uit Measure for Measure: Thank you, good Pompey, and hark you: I advise you, let me not find you before me again upon any camplaint whatsoever; if I do, Pompey, I shall have you whipt (p. 44) Vissers opmerking op p. 125 - ‘Richard... thoe Water,... hij ranselt met slangen’ - kan strijdig lijken met het idee van verdringing, maar waarschijnlijk doelt hij hier op de kolonels algemene neiging tot ranselen en niet op de verdrongen gebeurtenis. De herbeleving ervan in zijn droom - het is bekend dat dromen veel onderbewust materiaal kunnen bevatten - maakt het beeld van een verdringing compleet. | ||||||||||||||||||||||||
BesluitOom Richards veldtocht tegen de onanie werd een doorslaand succes: het gevaar [bestaat] dat de libido geïntroverteerd wordt. Ze keert zich af van de realiteit, die door de hardnekkige frustratie aan waarde voor het individu heeft ingeboet, en richt zich op het fantasieleven.... Aangezien het fantaseren nauw samenhangt met het in ieder individu aanwezige infantiele... materiaal..., kan de libido nu haar weg terug verder vervolgen, via regressie in infantiele banen geleid worden en daarmee corresponderende doelen nastreven. (Over typen van neurotische pathogenese) ‘Daarmee corresponderende doelen’, welke waren dat ook al weer? Om te beginnen een sadistisch doel: ‘het kind krijgt er genoegen in andere objecten te kwellen, alles stuk te maken, vliegen de vleugels uit te trekken, en dergelijke’. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||
De overeenkomst met wreedheden waaraan Visser zich schuldig maakt kunnen niemand ontgaan: ‘vogels vangen, katten meppen, zout op slakken strooien, duiven martelen, vliegenpoten uittrekken, pissebedden roosteren, peper in de kattebak gooien’ (p. 34-35). ‘Treiteren’, zo verklaart de droom-kolonel, ‘was zijn lust en z'n leven’ (p. 222). ‘Wreedheid?! Een béul was 't, vooral op z'n 15e! Geen dier was veilig voor 'm!’ (p. 224). Daarnaast onderscheidde Vedder een anaal doel: ‘Het ophouden en uitscheiden der faeces bezorgt het kind aangename sensaties (anale erotiek)’. Ook dit oude vertrouwde doel pakt Visser weer op. Dat iemand die erotisch genot aan zijn stoelgang ontleent vaak en langdurig op het toilet te vinden zal zijn, lijkt me een vanzelfsprekendheid. De kolonel, die doodsbenauwd is dat Visser zijn lange wcsessies gebruikt om te masturberen, heeft daar - al even vanzelfsprekend - geen oog voor. Het ironische van de situatie is dat Visser op verdenking van onanie van het toilet wordt gejaagd, terwijl zijn aanwezigheid op die plaats juist bewijst dat oom Richard zijn doel al bereikt heeft. Latere pogingen normale relaties met het andere geslacht aan te gaan, waren als gevolg van zijn anaal-sadisme gedoemd te mislukken. Liefdesimpulsen namen steeds de vorm aan van sadistische kwellingen: op school besmeurt hij de blouse van het meisje dat voor hem zit met inkt (p. 131) en in oom Richards afwezigheid mag hij graag op de rug van de huishoudster springen (p. 34 en 55-56). In beide toenaderingspogingen zijn bovendien anale elementen te herkennen: het besmeuren met inkt en zijn neiging vrouwen van achteren te benaderen. Zijn bezoek aan een Amsterdamse prostituee wordt een flop (p. 58) en bij een later bezoek aan de hoerenbuurt is hij vooral bang dat iemand een volle po over zijn hoofd zal legen (p. 128 en 211). Aan de lustwinst die hij uit het defeceren haalde, wordt afbreuk gedaan door zijn aambeien. In plaats van vogels, katten, slakken, duiven, vliegen en pissebedden treitert hij nu alleen nog mensen. Hoogst opmerkelijk - vanuit anaalsadistisch oogpunt tenminste - is de periode waarin hij ‘gewoon’ met Marie naar bed gaat. Met Bets' intrede in huize Visser komt er aan de seks met Marie echter een einde: blijkbaar was deze alleen bedoeld om de tijd mee door te komen tot Visser een vrouw en een relatievorm had gevonden die beter bij zijn anaal-sadisme aansloten. Bets, die lijkt te helpen bij het treiteren van Marie, voert Visser tot wat ik een anaal orgasme noemde. Misschien voldoet Bets zo goed omdat zij de enige vrouw is waar Visser geen moedersubstituut van probeert te maken. Nog min of meer los van zijn anaal-sadisme zal zijn hunkering naar de moederliefde die hij is misgelopen het hem onmogelijk maken een normale verhouding met een vrouw te krijgen. Het leed dat hij zijn surrogaatmoeders - vooral Ouwe Elske en Martha - berokkent of laat berokkenen, kan uitgelegd worden als straf voor het verdriet dat ze hem heeft aangedaan. Men kan het echter ook als genegenheid opvatten die onder invloed van Vissers anaal-sadisme nauwelijks nog als zodanig herkenbaar is. Vissers vooruitzichten zijn slecht. Het enige wat zijn hellevaart in een hemelvaart zou kunnen veranderen - een totale hereniging met zijn moeder - wordt hem in zijn droom opmerkelijk genoeg gegund, maar zal in werkelijkheid altijd buiten zijn bereik blijven. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|