Vestdijkkroniek. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
[pagina 38]
| |
Op 23 oktober 2004 ontving ik uit handen van Hans van Velzen, voorzitter van de Vestdijkkring, de Ina Dammanprijs voor mijn onderzoek In navolging van Nietzsche. De uitreiking vond plaats in de Grote Kerk van Harlingen waar ook de Anton Wachterprijs aan Arjan Visser werd uitgereikt voor zijn debuut De laatste dagen. Naast een uniek bronzen beeldje van een vrouw met een dikke kont en een oorkonde viel mij tevens de eer te beurt een artikel over mijn onderzoek voor de Vestdijkkroniek te schrijven. Dit schrijven is een weerslag van het onderzoek naar de gebruikmaking en bewerking van De Openbaring van Johannes in De Kellner en de levenden van Simon Vestdijk en Glubkes Oordeel van Willem Brakman. Aan de hand van de verschillen tussen Brakman en Vestdijk heb ik een poging ondernomen deze verschillen te verklaren vanuit enerzijds een modernistische poëtica en anderzijds een postmodernistische poëtica. Een poging die hopeloos faalde. Wie generaliseert is een idioot, schreef Byron, en ik bleek die idioot te zijn. Niet de verschillen in de gebruikmaking en bewerking van De Openbaring van Johannes, maar de overeenkomsten tussen Vestdijk en Brakman bleken van grote betekenis.
In de meeste studies naar intertekstualiteit staat een bepaald literair werk centraal waarvan de onderzoeker vermoed dat bepaalde passages, zinnen of woorden verwijzen naar een andere literaire teksten. Intertekstualiteitonderzoek wordt hierdoor een soort puzzeltocht die door de auteur is uitgezet voor de aandachtige lezer. Een soort vossenjacht voor de belezen medemens. In mijn onderzoek wilde ik het gegeven van intertekstualiteit omdraaien. De vraag die ik mijzelf stelde was: wat kunnen wij opmaken uit de verschillen in bewerking van dezelfde tekst? Kunnen wij de verschillen in verband brengen met de literatuuropvattingen van de schrijvers. Spreekt er een auteurspoëtica uit de manier van bewerken? Is de manier van bewerken kenmerkend voor een literaire stroming? Alleen al binnen de Nederlandse literatuur maakten minstens acht auteurs gebruik van de Christelijke Apocalyps. Louis Paul Boon, Ina Boudier Bakker, Nijhof, Vestdijk, Belcampo, Biesheuvel en Brakman bewerkten De Openbaring van Johannes in een verhaal of gedicht. Ik heb er voor gekozen om de bewerking van De Openbaring van Johannes in het werk van Vestdijk en Brakman met elkaar te vergelijken gezien hun verwantschap met enerzijds het Modernisme (Vestdijk) en anderzijds het postmodernisme (Brakman).
In 1949 publiceerde Simon Vestdijk zijn roman De Kellner en de levenden, een roman waarin hij gebruik heeft gemaakt van De Openbaring van Johannes in de vorm van een bewerking. In 1976 verscheen er eveneens een verhaal waarin De | |
[pagina 39]
| |
Openbaring van Johannes bewerkt was, Glubkes oordeel, geschreven door Willem Brakman. Omdat beide auteurs dezelfde bijbeltekst hebben bewerkt, zag ik hierin de mogelijkheid een onderzoek te starten naar de manier van tekstverwerking bij beide auteurs. Het verschil in bewerking van de bijbeltekst zou ik vervolgens vergelijken met de verschillende literatuuropvattingen van beide auteurs en hun visie op de wereld. Omdat Vestdijk in verschillende literatuurgeschiedenissen met het modernisme geassocieerd wordt, en Brakman met het postmodernisme, leek het antwoord op de vraag naar de verschillen van tekstverwerken gevonden te kunnen worden in enerzijds de modernistische code en anderzijds de postmodernistische code. Deze veronderstellingen brachten mij tot de volgende probleemstellingen.
Vestdijk en Brakman maken beide gebruik van De Openbaring van Johannes als overgeleverde tekst. In hoeverre vallen de verschillen tussen deze bewerkingen te verklaren door enerzijds een modernistische poëtica en anderzijds een postmodernistische poëtica ten aanzien van tekstverwerken.
Ondanks de vele publicaties die zijn verschenen over intertekstualiteit (o.a. Verdaasdonk, 1973; Grivel, 1973; Riffaterre, 1979 en 1980; Claes, 1979), blijkt het niet eenvoudig om een wetenschappelijk onderbouwde theorie op te stellen waarin het intertekstualiteitprincipe op teksten valt toe te passen. In mijn onderzoek zie ik dan ook af van een duidelijk omlijnde intertekstualiteittheorie. Het onderzoek naar de verbanden tussen De Openbaring van Johannes met De Kellner en de levenden en Glubkes oordeel gebruik ik voor de intertekstuele verbanden op woord- en zinsniveau de typologie van ClaesGa naar voetnoot1 die mij in staat stelt verschillende soorten relaties tussen een tekst en andere teksten of tekstgroepen te benoemen. Voor de intertekstuele verbanden op tekstniveau baseer ik mij op Zima'sGa naar voetnoot2 sociologische uitgangspunt van de intertekstualiteit. Voor een bewerking van een bijbelverhaal geldt dan dat ik deze kan opvatten als een discours: de christelijke. Als in Vestdijks De Kellner en de levenden het sociolect van De Openbaring van Johannes wordt bewerkt, dan is dit een sociale gebeurtenis, omdat Vestdijks roman zich op intertekstueel niveau van een bepaalde literaire traditie (bijbelverhalen), en tevens van een bepaald sociolect (christendom) distantieert. Hieruit blijkt dat het intertekstueel proces minstens twee aspecten heeft. Intertekstualiteit is als een intraliterair gebeuren te beschouwen (Vestdijks reactie op bijbelverhalen), maar zij kan ook als extraliteraire tekstverwerking (christelijk geloof) worden gezien. De veronderstelling in mijn onderzoek was dat Vestdijk in de manier waarop hij De Openbaring van Johannes in De Kellner en de levenden heeft bewerkt, overeenkomsten vertoont met de tekstverwerking van motieven en fabula uit de mythologie bij modernisten. Voor deze veronderstelling ging ik te rade bij de studie Het Modernisme in de Europese Literatuur (1984).Ga naar voetnoot3 Voor Brakman geldt dat ik zijn manier van het bewerken van De Openbaring van Johannes in verband breng met de manier van bewerken van overgeleverde teksten bij postmodernisten. Hiervoor gebruik ik de studie Het postmodernisme in de literatuur (1988)Ga naar voetnoot4 van Bertens en D'haen. Door | |
[pagina 40]
| |
beide romans voor wat betreft de bewerking van de overgeleverde tekst te toetsen aan de kenmerken die in Het Modernisme in de Europese literatuur en Het postmodernisme in de literatuur worden gegeven, hoopte ik een argument in handen te hebben om de verschillen in tekstverwerking onder te brengen bij enerzijds een modernistische poëtica en anderzijds een postmodernistische poëtica. Verschil in sociocode brengt een verschil in de manier van tekstverwerken met zich mee en dit verschil zou terug te vinden zijn in poëticale geschriften en wereldbeeld van beide auteurs. Een auteur die voor wat betreft de manier van het bewerken van overgeleverde teksten tot de modernistische code gerekend kan worden heeft een andere literatuuropvatting, een andere visie op de wereld dan een auteur die voor wat betreft de manier van bewerken tot de postmodernistische code gerekend kan worden.
Uit de tekstverwerking van De Openbaring van Johannes bij zowel Vestdijk als Brakman bleek dat zij het Christendom, God of de bijbel niet zozeer ter discussie stelden. Geen van beide auteurs geloven in God, maar zien het daarentegen ook niet als taak van de schrijver mensen te overtuigen van dit ‘niet geloven’. Vestdijk gaat er van uit dat geloof er altijd zal zijn, omdat geloven een menselijke eigenschap is. Brakman ziet het christelijke geloof als geestesgoed en werpt zich liever op als beschermer van geestesgoed, dan dat hij het wil aanvallen. De motivatie achter het verwerken van de bijbeltekst in De kellner en de levenden en Glubkes oordeel moet daarom veel meer gezocht worden in het exploiteren van een situatie, een decor waarin tegenpolen goed en kwaad optreden, een situatie waaruit de ‘grondparadox’ spreekt. Het bijbelverhaal is daarom niet gekozen om zijn christelijke moraal, maar om de bekendheid die het verhaal geniet als Apocalyps en de gegeven situatie van het eind der tijden waarin Vestdijk en Brakman hun persoonlijke, tragische visie op het leven kunnen etaleren.
Een belangrijke vooronderstelling in mijn onderzoek was dat Vestdijk met zijn tekstverwerking overeenkomsten zou vertonen met de manier waarop modernisten motieven en fabulae uit de mythologie in hun teksten verwerkten. Voor deze vermeende overeenkomst had ik goede argumenten. Vestdijk schreef in de bloeiperiode van het modernisme en Vestdijk werd, mede dankzij zijn roman Meneer Visser's hellevaart, in een aantal literatuurgeschiedenissen in verband gebracht met het modernisme. Ten onrechte, zo ontdekte ik. De vermeende experimentele, modernistische roman Meneer Visser's hellevaart die zoveel overeenkomsten vertoonde met Ulysses van James Joyce, was bedoeld als scherts waarmee Vestdijk zich juist wilde afzetten van het modernisme. Daarnaast gebruikte Vestdijk De Openbaring van Johannes niet als kapstok om zijn verhaal aan op te hangen, zoals gebruikelijk is bij modernisten. Niet het bijbelverhaal was voor Vestdijk het uitgangspunt, maar de situatie waarin mensen beoordeeld worden op goed en kwaad. Waar het Vestdijk in zijn tekstverwerking om gaat, is de situatie van het laatste oordeel oproepen als decor waarin twee tegenpolen optreden, het goede in de gedaante van God, het kwade in de gedaante van Satan. Door deze twee tegenpolen bij elkaar te brengen, het goede allerlei fouten in de schoenen te schuiven en het kwade vol verdriet om het eigen lot te portretteren (het verlangen naar de totaliteit van het niet- zijn), laat Vestdijk zien dat er geen goed en geen kwaad op zichzelf bestaat, maar dat beide onlosmakelijk | |
[pagina 41]
| |
met elkaar verbonden zijn. De Openbaring van Johannes wordt ook nog op een andere manier gerelativeerd, namelijk door allerlei ironische ingrepen die voortkomen uit de grondparadox van de overgeleverde tekst.
Een ander aspect in De Openbaring van Johannes dat zowel door Vestdijk als door Brakman gerelativeerd wordt, naast goed en kwaad, is de ‘zingeving’ die uit het bijbelverhaal spreekt. De bijbel biedt de christenen een handvat om zich aan op te trekken en zich aan vast te houden, De Openbaring van Johannes vormt de rechtvaardiging voor het geloof in de vorm van een plaats in de hemel of een plaats in de hel. Deze ‘zingeving’ lijkt, als we het wereldbeeld van Vestdijk en Brakman er op na slaan, in de moderne wereld niet te bestaan. De wereld van de moderne mens is chaotisch en onoverzichtelijk. De taak van de kunstenaar is door de elementen uit de ‘zinloze’ werkelijkheid in een structuur te gieten het leven zijn ‘zin’ terug te geven. Deze zingeving wordt neergelegd in maar één principe, het principe van de vorm, de structuur en de samenhang. We hebben bij Vestdijk en Brakman dan ook eerder met proza in de traditie van het psychologisch - realisme uit de 19e eeuw in aangepaste vorm te maken dan met experimentele literatuur van het modernisme of het postmodernisme.
In mijn opzet zou ik na behandeling van de overeenkomsten tussen Vestdijk en modernistische tekstverwerking en Brakman met postmodernistische tekstverwerking, beider boeken vergelijken op het gebied van de tekstverwerking en aantonen dat de verschillen terug te voeren zijn op enerzijds een modernistische literatuuropvatting in zake tekstverwerking en anderzijds een postmoderne literatuuropvatting. Aangezien deze vergelijking kant nog wal raakte - Vestdijk vertoonde geen overeenkomsten met de tekstverwerking bij de modernisten en Brakman vertoonde nagenoeg geen overeenkomsten met de manier van tekstverwerken bij de postmodernisten - moest ik mijn hele onderzoek herzien dan wel omgooiden. De vraag luidde nu: hoe kunnen twee verschillende auteurs, uit verschillende periodes, die een tekstverwerking van De Openbaring van Johannes maken, juist wat betreft de relativering van het metaverhaal, de ironische behandeling van het laatste oordeel, de reële paradox tussen het goede en het kwade zo dicht bij elkaar liggen. Het antwoord vond ik in het land van herkomst: auteurs wiens werk hen beiden had geïnspireerd. Behalve dat zowel Vestdijk als Brakman schatplichtig waren aan Dostojewski, Thomas Mann, Rainer Maria Rilke en Proust, bleken deze kopstukken uit de moderne Europese literatuur op hun beurt in meer of mindere mate beïnvloed te zijn door de ideeën van Friedrich Nietzsche.
Wat betreft de vorm zie ik een eerste verwantschap. De chaotische inhoud, de inspiratie, het Dionysische dat in een streng gedicteerde structuur gegoten wordt, het Appolonische, vind zijn oorsprong in het werk van Nietzsche. Nietzsche beschreef als eerste in Die Geburt der Tragödie aus dem geiste der musik (1886), de dionysische kant van de cultuur, het driftmatige, als belangrijkste inspiratiebron die in grote lijnen overeenkomt met de Dionysische kant van het identificatiestreven bij Vestdijk. Of Vestdijk wat betreft deze Dionysische kant van het identificatiestreven direct geïnspireerd is door Nietzsche, zou ik niet durven stellen, maar voor Thomas Mann geldt dit zeer zeker wel getuige zijn Doktor Faustus (1947) die ook wel zijn | |
[pagina 42]
| |
‘Nietzsche - roman’ wordt genoemd en waar door zowel Vestdijk als Brakman met veel lof over geschreven is. In Doktor Faustus is de eindhypothese gegeven: het vernietigende oordeel over menselijke waardigheid. Verklaringshypothesen voor deze catastrofe worden met behulp van selecties uit een historisch en mythologisch verleden aangeboden, wat weer doet denken aan hoe het oordeel in De Kellner en de levenden en Glubkes oordeel dat met selecties uit het bijbelverhaal beschrijven. In mijn onderzoek bracht ik voorzichtig De kellner en de levenden en Glubkes oordeel in verband met het existentialisme. Ook voor het existentialisme geldt dat er verwantschap is met de ideeën van Nietzsche. Waar ik Nietzsche in verband breng met het existentialisme, of beter gezegd, als ik na ga wat de existentiefilosofen over Nietzsche gezegd hebben, dan blijkt dat het bij Nietzsche veel meer gaat om het waar zijn dan om de theoretische waarheid, eerder het ware bestaan dan de ware theorie. De existentie is belangrijker dan de essentie, zou Sartre zeggen. Een ander aanknopingspunt voor de existentiefilosofen was het verzet tegen de bestaande orde en dan met name het ontbreken van houvast, een ‘heimat’. Je bestaan is wat je er zelf van maakt en daarbij hoort ook een ondergangsbestemming waarmee we weer terug zijn bij de christelijke ondergangsbestemming in De Openbaring van Johannes.
De relativiteit die uit De kellner en de levenden en Glubkes oordeel spreekt, is nauw verbonden met de twijfel aan de waarheid. Vestdijk en Brakman beschreven hoe de identificatie tussen het IK en de ANDER op logische bezwaren stuitte waaronder het waarheidsbegrip. Volgens Nietzsche valt nooit precies te zeggen wat waarheid is. Waarheid is in Nietzscheaanse termen een ‘onweerlegbare dwaling’. Het beroemde stuk uit Nietzsches nalatenschap Over waarheid en leugen in buitenmorele zin gaat het om het tot bewustzijn brengen van wat iemands eigenlijke belangen zijn. Tot bewustzijn brengen wil dan zeggen, op een bepaalde manier rationaliseren, op een bepaalde manier tot een verstandelijke vorm brengen, terwijl iemand misschien hele andere dingen bedoelt. Als je je bedoelingen maar op een redelijke manier, volgens redelijke conventies kunt formuleren, spreekt het anderen aan, maar in werkelijkheid blijft verborgen wat iemand bedoelt. Want het meest van wat wij vinden en voelen is eigenlijk onbewust. En hier ligt weer een aanknopingspunt naar de psychologie in het werk van Vestdijk en Brakman. Door de fascinatie voor de psychische gesteldheid van de mens, vol angsten, schuldgevoelens, gevoelens van wraak en boosheid biedt De Openbaring van Johannes een goede achtergrond voor het tot uitdrukking brengen van psychische aandoeningen bij de verschillende personages. Van Vestdijk is bekend dat hij Dostojewski als ‘ontdekker’ van de psychische aandoening zag en het werk van Dostojewski als het hoogste goed in de literatuur beschouwde. Dostojewski was op zijn beurt weer beïnvloed door het werk van Nietzsche en visa versa.
Het ‘onuitsprekelijke’ dat zo'n prominente plaats inneemt in de poëticale opvattingen van Vestdijk en Brakman, kan via Rilke eveneens teruggevoerd worden op de ideeën van Nietzsche die aan taal en verbeelding meer werkelijkheidsgehalte toekent dan aan wat wij doorgaans onder realiteit verstaan. Voor dit laatste geldt dan dat Brakman verder gaat in het tot uitdrukking brengen van de taalscepsis dan | |
[pagina 43]
| |
Vestdijk die aan het experimenteren met taal (- gebruik) een broertje dood heeft.
Waar ik een verwantschap vermoedde met enerzijds het modernisme en anderzijds het postmodernisme, vond ik verschillen en waar ik verschillen wilde verklaren vond ik overeenkomsten. Mijn onderzoek naar de tekstverwerking van De Openbaring van Johannes in De kellner en de levenden en Glubkes oordeel heeft geresulteerd in een afwijzing van de veronderstellingen dat de tekstverwerking van Vestdijk in De kellner en de levenden overeenkomsten vertoonde met de tekstverwerking bij modernisten. Tevens heeft het onderzoek geresulteerd in de afwijzing van de veronderstelling dat de tekstverwerking van Brakman in Glubkes oordeel overeenkomsten vertoonde met de tekstverwerking bij postmodernisten. Door de historische hokjes modernisme en postmodernisme aan de kant te schuiven en de overeenkomstige opvattingen van Vestdijk en Brakman naast elkaar te leggen, wordt een verwantschap zichtbaar die op z'n minst een argument biedt om de auteurs los van de verschillende periode ofsociocode's te behandelen. Ik heb met mijn onderzoek voorzichtig een aantal passen gezet in de richting van een nieuw onderzoek naar de verwantschap die verder gaat dan de overeenkomsten in tekstverwerken en literatuuropvatting. Door ook de invloed van Nietzsche op Vestdijk en Brakman in mijn onderzoek mee te nemen, heb ik een aanzet gegeven tot het plaatsen van beide auteurs in een meer Europese context van schrijvers die in hun werk een tragische en ironische houding aannemen ten aanzien van het menselijk lot. Een houding die zijn oorsprong vindt in het werk van Friedrich Nietzsche. | |
[pagina 44]
| |
Glanzende Kiemcel tegenover titelbladzij
|
|