Vestdijkkroniek. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
[pagina 30]
| |
Waarom is de wereld niet volmaakt? Hoe aangenaam zou het ons zijn als er wat minder overstromingen, bosbranden, vulkanische erupties waren, minder leed en twijfel, ja vooral minder twijfel die knaagt aan onze zekerheden en vreet aan de ziel. Hoe velen kunnen de slaap niet vatten, door twijfel overmand? Als je die de kost zou moeten geven, ontstond er subiet hongersnood! Ieder heeft zijn verlanglijstje: een beetje meer stabiliteit, minder echtelijke onmin, meer harmonie onder de gelovigen der aarde, een vaste baan. Daaraan schort het toch! Nu zitten we met de gebakken peren van het Onvolmaakte, het Onaffe. Bovendien weten we niets met stelligheid. We kennen de volledige waarheid niet. We tasten tot onze spijt in het duister. Multatuli zei het al in Idee nr. 1: Misschien is niets geheel waar en zelfs dát niet. Daar gaan we dan door de wereld, gestoken door de wesp van de eeuwige onzekerheid: leven we volgens onze vrije wil of worden wij geleefd door een beginsel of richtlijn, en is daardoor onze wil gebonden? Dat is het oude twistpunt tussen Desiderius Erasmus en Maarten Luther uit 1524. Waartoe, waarheen? Vestdijk zette ons ook al op het verkeerde been in De kellner en de levenden, op weg naar Het Laatste Oordeel: zoek het zelf maar uit! Zwevende tussen de opvatting van het mathematisch bepaalde levenstraject en de idee van louter willekeur, weet niemand waaraan hij toe is. Zijn we van de wieg tot het graf gedetermineerd of doen we maar wat, zigzaggend: hier een graantje meepikkend en daar een tik uitdelend. 's Levens begin en eind zijn, fysisch gezien, voor iedereen gelijk, maar metafysisch waggelen we op drijfzand. | |
Kinderlijk genoegenDoor deze gedachten bevangen wandelde ik in het voorjaar van 1960 in mijn woonplaats Amsterdam menigmaal met mijn dochtertje Maya (van april 1959), die vorstelijk had plaatsgenomen in het wandelwagentje, in de omgeving van Amstelkade nr. 37, Amsterdam-Oud-Zuid, waar ik met mijn eerste vrouw twee zolderkamertjes bewoonde. Zij was telefoniste bij de Shell in Amsterdam-Noord en kostwinster, ik had net mijn kandidaats Nederlands en was beginnend leraartje Nederlands in Vlaardingen. In die tijd had ik al een half metertje Vestdijk, zorgvuldig opgebouwd vanaf mijn HBS-tijd, op een ereplaats in de boekenkast. Iedere maand kochten we bij, veel geld was er toen niet. De kamerhuur was 50 gulden. Tijdens mijn wandelwagentochten stak ik vaak de Hobbemakade over en belandde via de Harmoniehof in een voor mij onbekend gebied met ongekende mogelijkheden. Wat een ruimte in een grote stad! Ik bewonderde met Maya de prachtige gazons langs de Reynier Vinkeleskade en de bloemenpracht die zich tegen de huizen aanslingerde. Later bleek me dat de geveltuinen een service vormden die woningbouwvereniging De Samenwerking aan haar leden biedt en nog later hoorde ik dat men van die club alleen via ballotage lid kan worden. Rijk en bloemen. Bloemen en rijk. A. Roland Holst gaf dat label al eens aan de welgestelden in de lanen van Hilversum toen hij in 1936 in de Boslaan de stervende Slauerhoff bezochtGa naar voetnoot1: | |
[pagina 31]
| |
Henriette van Eyk: Mijn kamer met mijn eerste ficus en op de achtergrond mijn dierbare wilg
Dit schreef ik in den trein naar waar hij lag
te sterven, terwijl ik de wilde duinen
van ons verleden jaar verdwijnen zag.
Waar de getemden wonen en hun tuinen
verzorgen, vond ik hem, wel al voorgoed geveld (...)
Maar, getemd of niet getemd, in die zonnige maanden van 1960 besloot ik al, dat ik maar éen doel in Amsterdam had: eens wilde ik wonen in een van de fraaie huizen aan de Vinkeleskade: in die weelde van planten, struiken en kleuren. De beelden van de tegen de muren klimmende theerozen, de klimop en de rode hulstbessen conserveerde ik op mijn harde schijf die ik in die jaren in mijn kop had aangebracht. Mijn dochter genóót. Deze wensdroom zakte na enkele jaren weg. Ik studeerde in 1962 af als neerlandicus en historicus, aanvaardde een betrekking als docent in Haarlem en stapte in 1963 in mijn tweede relatie. Serieel is de liefde, voorbeschikt of niet. Ik was op dat moment kind tussen twee vrouwen, alimenteerde de een, beminde de ander. Mijn Vestdijkliefde bekoelde nooit. Dat bleek in het Haarlemse. | |
Tussen Multatuli en VestdijkWat mijn latere rector heeft bewogen, me naar Haarlem te halen, heb ik nooit begrepen. Hij kocht voor zijn behoudende school een kat in de zak: ik was een jonge hond, vooral gericht op democratisering van het onderwijs die zich mentaal al vroeg in de jaren '60 baan brak. Hij moest helemaal naar Vlaardingen sporen om op het Gemeente Lyceum een les van me bij te wonen. Ik liet Vestdijk eventjes links liggen en koos voor mijn tweede idool: Eduard Douwes Dekker. Als subonderwerp behandelde ik in de klas de manipulaties van Jacob van Lennep met het manuscript van de Max Havelaar, waarop ik | |
[pagina 32]
| |
in Amsterdam bij prof. Garmt Stuiveling afgestudeerd was. Of het nu het enthousiasme van de gymnasiumleerlingen was of mijn aanklacht tegen de conservatief Van Lennep, die Indië tot elke prijs voor Nederland wilde behouden, ik kreeg in ieder geval een positief bericht op mijn sollicitatie. In Haarlem heb ik 29 jaar les gegeven in de vakken Nederlands en geschiedenis. In zijn hart heeft de toenmalige rector zijn positief oordeel denkelijk wel betreurd, want ik was op school de verspreider van het virus dat provo heette. Burgers, zo zou in de late jaren '60 blijken, hielden niet van deze epidemie. Ik gaf er als eerste docent les in spijkerbroek en liet me tutoyeren. Van het begin af aan gaf ik promotielessen voor Simon Vestdijk. Schrijvers en uitgevers kunnen niet zonder lezers, maar ook niet zonder het onderwijs. Mijn Vestdijkverzameling was inmiddels via veilingen en boekenmarkten tot anderhalve meter gegroeid. Direct na mijn intrede in het Lorentz Lyceum aan het Santpoorterplein begon ik aan een breed Vestdijkprogramma: alle eindexamenkandidaten werden geacht tenminste éen roman, liefst twee op hun literatuurlijst te zetten. Voorts bekogelde ik ze met biografische feiten. We
Henriëtte van Eyk aan het werk
volgden het huwelijk van Simon en Mieke vanuit de krantenberichten. En ook de geboorte van de kinderen werd in de lessen gememoreerd. Sommige leerlingen mompelden iets over een late roeping bij de auteur. Ik had het geluk, in die twee jaren twee hospitanten te treffen die de school kwalitatief zo hoog inschatte, dat ze meteen na hun stage als docent benoemd werden: Maarten Kuilart en Edo Velema. Edo begon direct aan een persoonlijk project: alle romans van Vestdijk lezen en dat is hem gelukt. Ik kreeg na enkele jaren de beide heren zo ver, dat ze instemden met het project van een vijfdaagse studie in Harlingen: de Vestdijkwerkweek in februari 1975. Twaalf scholieren uit de bovenbouw van het Lorentz Lyceum bereidden zich minutieus voor op allerlei deeltaken.Ga naar voetnoot2 Deze werkweek is in alle opzichten een succes geworden. We zaten dicht op de feiten, ook al was de Lahringse Wachterperiode omstreeks 1914 al voorbij. De relicten konden we aan de hand van Nol Gregoors exercities in Simon Vestdijk en Lahringen nauwkeurig controleren. | |
Terug tot Lies KoningHoogtepunt voor drie leerlingen en mijzelf was het interview dat wij op 19 februari 1975 in Leeuwarden konden afnemen aan Lies (Beuving -) Koning, het model voor Ina Damman. Daarvan is in de Vestdijkkroniek verslag gedaan.Ga naar voetnoot3 Lies Koning, een vriendelijke rijzige dame van midden 70, wilde ons slechts ontvangen juist omdat we geen journalisten waren. Met Ischa Meijer had ze slechte ervaringen, zei ze. Die had in de Haagse Post allerlei zaken uit haar omgang met Simon verdraaid. Waarop dat precies neerkwam, deelde ze niet mee. Omdat we met het interview alleen het belang van het onderwijs wilden dienen, gaf zij alle medewerking. Lies kon | |
[pagina 33]
| |
Lies Koning. Foto Henk Kuiper
ook na ruim zestig jaar met plezier vertellen over de speciale aandacht die de Harlingse tweedeklasser van de driejarige HBS aan het eersteklassertje uit Franeker wijdde. Ze verhaalde over de absolute bewondering van Simon voor haar, zijn punctualiteit in het organiseren van de ontmoetingen op weg naar het station waarheen hij haar tas droeg, zijn geleerde uiteenzettingen tijdens hun wandelingen. Bij school spraken ze nooit met elkaar. Dat zouden de medeleerlingen gek gevonden hebben. De directeur vond het zorgwekkend, maar haar vader maalde er niet om. Pas toen Lies het gezelschap van haar vriendinnen hoger waardeerde dan de wandelingetjes met Simon, heeft ze het ‘uit’ gemaakt. Het had een klein jaar geduurd. De literaire projectie van de ‘relatie’ is veel belangrijker geworden dan de substantie van de verliefdheid. Wim Hazeu stelt desgevraagd, dat Ina Damman een door Vestdijk geconstrueerd alibi is om Marie van de Bogaard af te wijzen. Ina was een idee, een wensbeeld, een droommeisje waaraan Lies Koning niet kon voldoen, waaraan trouwens geen vrouw kon beantwoorden. Ina Damman is een tot symbool verheven verbeelding van de diepst liggende verlangens van de schrijver, geen meisje van vlees en bloed. Toen wij in het bejaardenhuis waar het echtpaar Beuving woonde, op bezoek kwamen, vond de echtgenoot dat maar niets. De heer Beuving gaf te kennen dat hij tijdens het vraaggesprek in de kantine van het tehuis ging biljarten. Hij kon de extra aandacht voor zijn vrouw kennelijk niet verdragen. Na dertig jaar aan het interview terugdenkende, zie ik Lies Koning weer voor me als een stralende vrouw waar werkelijk geen kwaad bij was. Ze vergewiste zich ervan dat de vier gasten goed gezeten waren met thee en koekjes voor zich. Ze informeerde bij de leerlingen naar hun opleiding en beantwoordde alle vragen onbevangen. Het was ook niet weinig: figureren als meisje van 12, 13 jaar in dé liefdesroman van een gevierd schrijver. Ook na het interview was er nog een hartelijke correspondentie, blijkens Lies Konings brief in de Vestdijkkroniek van juni 1979.Ga naar voetnoot4 Uiteraard had Nol Gregoor jaren tevoren al het spits afgebeten in de beschrijving van de Onbereikbare. | |
[pagina 34]
| |
Op weg naar tante JetVestdijk had ons naar Harlingen, het model van Lahringen, teruggevoerd. Terug tot Ina Damman had me naar Lies Koning gedreven. Het vraaggesprek had ik in 1975 voor de Vrijdenkers Radio Omroep uitgezonden. De vraag was nu, of er langs de belijningen van de voorbeschikking of door het toeval nog meer voor me op het programma stond. Het doel telt, de weg erheen is indifferent. Ik wist niet wat me te wachten stond: Vestdijk zou me op het spoor naar Amsterdam-Zuid voeren. Toen wij op de avond van het interview in het Harlingse hotel 't Noordeke aan de Noorderhaven aan de maaltijd zaten met de voorzitter van de vereniging Oud Harlingen, Bouke van der Gaast, werd me gevraagd naar mijn woonomstandigheden in de hoofdstad. Juist in dat jaar 1975 zat ik vreselijk omhoog. De Bijlmer viel zowat over me heen. Ik was in die woestenij van beton vervreemd van het eigenlijke Amsterdam. Bouke deelde me bij een goed glas wijn mee dat hij nog een neef in Amsterdam had wonen, die wilde verhuizen, een hoogleraar in de wetenschap van het boek, Sape van der Woude, directeur van de Universiteitsbibliotheek. Ik kende deze man, die als een van de dapperen tijdens de Maagdenhuisbezetting van 1969 voor de studenten de voedseltoevoer via het gebouw van de bibliotheek had gegarandeerd: de UB grensde aan het zenuwcentrum van de universiteit dat de studenten hadden ingenomen om politieke invloed uit te oefenen op de rampzalige wetgeving inzake de bestuurlijke structuur van het hoger onderwijs (WUB). Van der Woude had in de hal van de UB ook sprekers de gelegenheid gegeven om hun solidariteit met de bezetters onder woorden te brengen, o.a. aan Arthur Lehning, de grote kenner van het anarchisme van Bakoenin. Ik had het mogen meemaken. De naam Van der Woude viel met éen klap in goede aarde. Waar die neef dan wel woonde, vroeg ik langs mijn neus weg. ‘Aan een kade in Amsterdam-Zuid’, was het antwoord, ‘aan de Reynier Vinkeleskade.’ Van der Woude wilde terug naar Harlingen, naar zijn oude moeder. De oude droom uit 1960 dook uit de diepte op. De wandelingen met Maya langs de theerozen. Ik wist niet wat ik hoorde! Moest ik via Vestdijk/Wachter, via Harlingen/Lahringen, na Lies K./Ina D. in het Hoge Noorden mijn uitredding uit de woestijn vernemen? Via Friesland terug naar Amsterdam? Voorbeschikt of toevalstreffer? Bouke stak een verse sigaar op en keek me scherp aan. ‘Doe er je voordeel mee, jongen, ik heb het je verteld.’
Met de twaalf leerlingen en twee colleganeerlandici sloten we het bezoek aan Harlingen af. We stelden een verslag samen. Daarin lezende herinner ik me een anekdote die wel aardig past in de veelkleurige chronique scandaleuse rondom de Vestdijk Forschung. Mijn collega's hadden met enkele scholieren een hoogbejaarde vrouw opgezocht die Simon Vestdijk in zijn lagereschooljaren nog gekend had. Toen zij op de Schritsen bij mej. Norel aanbelden, troffen ze aanvankelijk niemand thuis. Ze liepen om het huis heen en troffen de oude dame doodsbang in het schuurtje aan: ze verklaarde naderhand dat ze vreesde dat Nol Gregoor erbij zou zijn: die had foto's van haar geleend en nooit teruggegeven. Ze wilde hem niet meer zien. Onze mensen stelden haar gerust: Gregoor zat rustig in het Gooi en zou haar geen kwaad meer doen. Thuisgekomen zag ik de grijze muren van de hoge flats. De steenmassa's dreigden me te vermorzelen. Wilde ik niet krankzinnig worden doordat in de Bijlmer de navelstreng met Amsterdam doorgesneden bleef, moest ik iets doen! Ik draaide in wanhoop het nummer van | |
[pagina 35]
| |
Telefoonkaart, uit het vuilnis gevist
prof. Van der Woude, kreeg zijn vrouw aan de lijn, informeerde naar het huis aan de Vinkeleskade. Dat was toeval, hoorde ik: de verkoop was juist die ochtend uitbesteed aan een makelaar, werd me meegedeeld. Alle telepathische vermogens balde ik samen, omdat ik de woning tot elke prijs wilde verwerven, maar daarvoor moest ik de makelaar telefonisch doeltreffend uitschakelen. Ik zag de naam van de makelaar in lichtende letters voor me. Ik noemde die naam. Ze vroeg zich af, hoe ik dat wist? Ik zei dat het er niet toe deed en dat de betreffende makelaar de grootste schurk van Amsterdam was (ik noem nu geen naam!) en dat ik voornemens was binnen twee klokuren een bod op de woning te doen in het kader van een onderhandse transactie. Ze reageerde beduusd, ze zou de makelaar afzeggen en was bereid ons te ontvangen. Ik scharrelde mijn echtgenote op, harkte mijn twee zoontjes op de Bijlmerschool bij elkaar en gevieren togen we naar het heerlijke Amsterdam-Zuid, het gelukkigste dorp van Nederland. Binnen een uur hadden we overeenstemming.Ga naar voetnoot5 De financiering was via de Nationale Nederlanden binnen een dag rond. De UB-directeur wees er fijntjes op, dat het voor de nieuwe eigenaar - neerlandicus wel interessant zou zijn dat de huurster van de bovenverdieping een schrijfster van enige bekendheid was: Henriëtte van Eyk. Ik wist niet wat ik hoorde. Wie had hierin de hand in gehad? Was dit een projectie van de laatste wil van Vestdijk, trok Bouke van der Gaast uit Harlingen aan de touwtjes, speelde de Dierenriem een rol of | |
[pagina 36]
| |
beschikte de Allerhoogste? Ik kon geen woord uitbrengen. In de geboorteplaats van Vestdijk lag het voetspoor naar de onbereikbare geliefde, Ina Damman, èn de weg terug naar de versmade geliefde uit de jaren 1945 - 1963, Henriëtte van Eyk. Ik voelde me weer kind tussen twee vrouwen! Op 31 juli 1975 betrokken we Van der Woudes benedenwoning aan de kade en werden we huisheer over tante Jet en haar verzorgster Ansje Hartog. We werden menigmaal uitgenodigd voor een glas sherry, spraken uiteraard veelvuldig over literatuur en over de relatie met Vestdijk, die zelfs een dokterspraktijk in het pand had willen vestigen. Aan tante Jet nam ik een interview af over de beroemde relatie, voor de Vrijdenkers Radio Omroep. Zij bleek Lies Koningachtige trekken te hebben: vriendelijk, gastvrij, openstaand voor andermans meningen, verlangend naar contacten met mensen van goede wil. Ze overlaadde ons met boeken, schreef er opdrachten in, was wég van mijn twee zonen Sjoerd (11) en Sietse (9). In 1978 betrokken we een belendend huurhuis en verkochten het gehele pand aan een vriend, met een optie op (terug)koop van de bovenverdieping. In 1980 overleed tante Jet. Een nichtje uit Middelburg deed er een maand over om alles te ordenen wat tante had verzameld. Ze moest toch nog veel weggooien. Toen de laatste vuilniszakken aan de weg stonden, snuffelde ik nog wat in losse papieren op het trottoir. Daar vond ik het overblijfsel uit een telefoonklapper. Bij de letter V drie namen en telefoonnummers: Van Vriesland, Theun de Vries en Simon Vestdijk, het residu van een verleden dat voorgoed voorbij was.
Ik stapte in 1983 serieel in mijn derde relatie, waaruit twee diamantjes van kinderen voortkwamen (nu 21 en 19) en betrok de oude woning van tante Jet. De Vestdij kliefde bleef: de collectie dijde uit tot drie meter, netjes thematisch geordend, een lust voor het oog. Nu woon ik 30 jaar aan de kade waarvan ik in 1960 droomde. In de woonkamer van Henriëtte vergaderen bestuur en redactie van de Vestdijkkring. Is dit alles Predestinatie? Toeval? Wie het weet mag het zeggen. Vestdijks geest waart rond in Amsterdam-Zuid, kind tussen twee vrouwen, pendelend tussen Ina en Jetje, de Onbereikbare en de Versmade, zie de biografie.
Amsterdam, 18 augustus 2005 |
|