Vestdijkkroniek. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |||||||
[pagina 16]
| |||||||
InleidingHet lijkt mij passend om in een gezelschap als dit bij wijze van inleiding kort iets te zeggen over de ontwikkeling van mijn persoonlijke relatie tot het oeuvre van Vestdijk. Dat werpt mogelijk enig licht op mijn belangstelling voor het boek waar ik vanmiddag met u over zou willen willen praten, De held van Temesa. Menno ter Braak en Simon Vestdijk waren, waar het de literatuur betrof, de helden van mijn adolescentie. Die periode viel in de tweede helft van de vijftiger jaren van de vorige eeuw. Zij waren voor mij als vijftienjarige leerling van het Johannes Calvijnlyceum in Kampen en later als zeventienjarige student aan de Vrije Universiteit te Amsterdam een soort idolen, bevrijders uit het diensthuis van een gesloten gereformeerde cultuur. Daarbij vervulde Ter Braak de rol van intellectuele en ideologisch leidsman, een superieur mentor. Ik beleefde hem als een geniaal en subtiel, maar bovenal zeer persoonlijk denker, een onbarmhartig ontmaskeraar van culturele en maatschappelijke hypocrisie, een man van karakter uit een stuk. Ik zag tegen hem op. Zijn zelfmoord was een vanzelfsprekend besluit van een onleefbaar geworden polemisch heldenleven. Vestdijk was voor mij vooral de schrijver van romans en verhalen. Ik bewonderde zijn enorme fantasie en zijn scherpzinnige psychologische typeringen, die ook iets ontmaskerends hadden, maar dan minder abstract, omdat het over personen ging. Het kwam zo dicht bij je eigen belevingswereld. Toch bleef Vestdijk zelf als persoon een onbekende. Hij leek schuil te gaan achter zijn vele romanpersonages. De veelheid daarvan maakte hem raadselachtig en ongrijpbaar. Als essayist vond ik hem ook minder persoonlijk aanwezig in zijn werk dan Ter Braak. Wel vond ik hem minstens zo knap. Zo had ik grote bewondering voor De toekomst der religie. Alles bij elkaar genomenWillem van Tilburg (foto KM)
vond ik hem weliswaar onpersoonlijker, maar tegelijkertijd intrigerender en veelzijdiger. Dat ik medicijnen ging studeren werd mede ingegeven door de fantasie, dat deze studie voor Vestdijk wel een geweldige bron van inspiratie geweest moest zijn. De mens Vestdijk reconstrueerde ik uit de hoofdpersonen van zijn romans, omdat ik geen andere informatie had. Qua karakter leek die echter niet in de schaduw te kunnen staan van Ter Braak. Al die twijfelende, soms zelfs verscheurde, door hun impulsen en gevoelens voortgedreven egocentrische jongens en mannen, Anton Wachter voorop, uit wie ik mij Vestdijk fantaseerde, die leefden bepaald geen heldenlevens. Een zelfmoord uit overtuiging was wel het laatste waar zij aan dachten. Ik voelde mij met hen echter toch meer verwant mee dan met mijn moreel onbereikbare held Ter Braak. Het griezelige en tegelijkertijd fascinerende was, dat de afstotende en sadistische binnenwereld van | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
een meneer Visser in een zo minutieuze en openhartige beschrijving als die van Vestdijk tegelijkertijd zoveel herkenbaars bleek te bevatten. Dat ik psychiater en psychoanalyticus geworden ben heb ik mede aan hem te danken. In de loop van mijn leven heb ik grotere schrijvers en grotere denkers ontmoet. Zo gaat dat. Ik ben ook geen echte Vestdijkfan, laat staan - kenner geworden, al heb ik al zijn romans en verhalen en veel van zijn essays gelezen en herlezen. Toch blijft mij de psychologische makeup van veel van zijn personages intrigeren, en met name het mensbeeld dat daar achter oplicht. Het aspect dat mij het meest getroffen heeft, laat zich in eerste instantie het best verwoorden in de vraag: ‘Wat drijft de hoofdpersonen bij Vestdijk, wat beweegt ze, en wat weten ze daar zelf van, hoe is het met hun zelfkennis gesteld? Enerzijds lijken ze over een superieure kennis van de wereld en zichzelf te beschikken, anderzijds lijken ze maar wat te doen, en nauwelijks greep op zichzelf te hebben. Ze maken vaak een verscheurde, karakterloze, ongrijpbare, soms zelfs incomplete indruk. En nog een stap verder: ‘Wat heeft Vestdijk over willen brengen aan visie op de mens met het schilderen van dit soort personen?’ Ik realiseer me terdege, dat ik hier feitelijk een persoonlijke leesimpressie weergeef, ik pretendeer niet na een uitgebreide literair wetenschappelijke studie de grootste gemene deler van alle persoonlijkheden uit Vestdijks werk te hebben afgeleid. Ik probeer alleen te beschrijven, wat mij als psychiater en gewone lezer in een aantal personages uit het werk van Vestdijk zo boeit. Ik doe dat in de bespreking van een bepaalde roman. Welnu, in ‘de held van Temesa’ vind ik exemplarisch, haast in reincultuur terug wat mij zo fascineert in het mensbeeld van Vestdijk, zoals ik dat uit mijn leeservaringen met hem heb overgehouden. Ik ga me daar eerst maar eens met u in verdiepen. | |||||||
Een historische roman‘De held van Temesa’, geschreven in 1960, is één van de drie romans over het oude Griekenland, die Vestdijk heeft gepubliceerd. Het verhaal speelt zich af in de Griekse koloniën in Italië omstreeks 500 vC, en wel in het stadje Temesa. Het berust op historische gegevens. Het is een kroniek die beschrijft op welke wijze er een einde kwam aan een merkwaardig, al eeuwen in deze stad bestaand religieus ritueel, de cultus rondom de Heros Polites. Wie was Polites? Polites was in de Griekse mythologie de favoriet van Odysseus onder zijn metgezellen. Na de val van Troje zwierf hij met hen rond in het oostelijk Middellandse Zeegebied, op weg naar het eiland Ithaka, zijn woonplaats. Zij zouden op hun omzwervingen ook eenmaal in Temesa zijn terechtgekomen. Polites randde daar toen een vrouw aan. Hij werd door de bevolking van Temesa gestenigd. De schim van de dode Polites nam wraak door daarna de bevolking met moordaanslagen te tiranniseren. Op aanraden van het Orakel van Delphi dat door de ontredderde stad werd geraadpleegd, werd om de schim van Polites te verzoenen een religieus ritueel ingesteld. Er werd een zogenaamd heroon opgericht, een kleine tempel waarin één priester de scepter zwaaide. Elk jaar werd een jonge maagd van 15 jaar uit Temesa door loting aangewezen, en geofferd aan Polites. Deze verscheen op zijn sterfdag 's nachts in de tempel, verkrachtte en wurgde vervolgens het door middel van loting aangewezen en in de tempel neergelegde meisje; zij was tevoren door een slaapdrank bedwelmd. Een saillant detail is, dat de enige priester van de Polites-dienst in de bewuste nacht, ook in bedwelmde toestand, bij het meisje aanwezig moest zijn. Interessant is, dat Vestdijk de kroniek in de ik-vorm laat vertellen door de laatste priester van Polites, Plexippos genaamd. Dat geeft de roman veel | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
vaart en de lezer voelt zich daardoor veel persoonlijker aangesproken dan meestal het geval zal zijn bij een verhaal uit zo'n ver verleden. Uit het verhaal van Plexippos wordt duidelijk, dat, als de kroniek begint, inderdaad het ritueel nog jaarlijks plaatsvindt en dat de facto ook nog steeds elk jaar een in de tempel neergelegd, door loting aangewezen meisje verkracht en gewurgd wordt: de beambten van de overheid van de stad controleren dat de volgende ochtend. Het blijft voor de lezer duister hoe verkrachting en wurgmoord nu precies plaatsvinden. Wat dat betreft heeft het boek iets van een thriller. De priester/verteller Plexippos beschrijft uitgebreid de inwoners van Temesa: een hardwerkend, plichtsgetrouw volk, dat zichzelf weinig genietingen toestaat, trots is op zijn eigen identiteit en een soort koppig traditionalisme vertoont. Het heeft iets calvinistisch avant la lettre. In de tijd dat de kroniek speelt staat Temesa duidelijk onder druk om het ritueel met het meisjesoffer af te schaffen. De buitenwereld accepteert het niet meer, maar ook bij het volk rijst steeds meer verzet; in de roman worden enkele ‘Polites- schandalen’ beschreven. Plexippos verzet zich fel tegen elke verwatering van de Politesdienst. Hij is ook niet toevallig priester van Polites geworden. Hij was als kind altijd al door hem gefascineerd. Als jongeman was hij korte tijd getrouwd geweest met een jonge vrouw, die hij als ‘buit’ had geroofd uit een nabijgelegen stad, Sybaris, waar Temesa mee in oorlog was. Zij bleek sexueel zeer ervaren en verleidde hem tot allerlei variaties in het bedrijven van de liefde. Tijdens een van hun spelletjes bracht zij hem er toe in de nacht van het ritueel bij de tempel voor Polites te spelen, hetgeen resulteerde in een vorm van ‘wurgsex’; dit liep echter uit de hand en Plexippos bracht tot zijn grote ontsteltenis zijn vrouw om. In Temesa bleef men van de feitelijke toedracht onkundig en schreef alles toe aan Polites, die er die nacht toch was. Gedurende het rouwproces begon Plexippos, aanvankelijk depressief en vol zelfverwijt, steeds meer zichzelf als een werktuig van Polites te zien; hij nam dienst in de tempel en vond daar meer en meer zijn levensvervulling in. Uiteindelijk slaagde hij erin de zittende priester op te volgen. Het is begrijpelijk, dat hij, die zelf als priester een echte gelovige geworden is, het ritueel onverkort wil handhaven. Midden in deze woelingen verschijnt een nieuwe figuur, de beroemde jonge bokskampioen Euthymos uit Lokroi, die op zijn tournee Temesa aandoet. Plexippos, de op het eerste gezicht weinig aangedane, cerebrale en koele verteller, als priester van Polites een stug verdediger van de eredienst, herkent in hem een moeilijk grijpbare tegenstander; een erg lichamelijke, op zijn kracht vertrouwende man, die houdt van aardse zaken zoals sex en eten en bovendien niet dom is. Euthymos raakt gefascineerd door het vreemde en primitieve ritueel, krijgt medelijden met de meisjes van Temesa die elk jaar zoveel angst en spanning moeten doorstaan en biedt aan in de bewuste nacht Polites op te wachten en hem in een tweegevecht met geweld te verdrijven. Na veel vijven en zessen krijgt Euthymos van de overheid, die opnieuw het orakel van Delphi raadpleegt, toestemming om dit te doen. Plexippos heeft zich er lang tegen verzet, maar hij moet uiteindelijk zwichten voor de meerderheid. In de bewuste nacht wacht Euthymos samen met het betreffende slapende meisje en de slapende priester Plexippos Polites af. Als de verteller 's ochtends ontwaakt blijkt het wonder geschied te zijn; in Temesa wordt feest gevierd omdat Euthymos, zoals hij zelf heeft verteld 's nachts Polites heeft verdreven en hem een belofte heeft afgedwongen om nooit meer terug te keren. Het meisje heeft hij geen kwaad kunnen doen. Temesa is bevrijd van een eeuwenlange wrede last. | |||||||
[pagina 19]
| |||||||
Plexippos is lichtelijk verbouwereerd en verdoofd: hHij had dit niet verwacht. Euthymos vertelt echter onder vier ogen aan Plexippos wat er echt is gebeurd die nacht. Polites is helemaal niet verschenen, het enige dat Euthymos waarnam was, dat Plexippos tegen het einde van de nacht opstond en naar het meisje ging. Hij leek te slaapwandelen en verkeerde in een soort trance toestand. Hij betastte haar hals, maar wurgde haar niet - misschien omdat Euthymos erbij stond, dat was niet duidelijk. Euthymos legt het voor de hand liggende verband: Plexippos heeft gedurende de vijftien jaar van zijn dienst steeds de meisjes vermoord en verkracht als een moderne seriemoordenaar - al of niet in een trance toestand. Dat laat hij nog in het midden. Polites zo zegt hij, bestaat helemaal niet, en heeft nooit bestaan. Hij dreigt Plexippos aan te klagen voor deze misdaden. Hij wil er van afzien, als hij bij wijze van genoegdoening voor wat al die ouders en meisjes van Temesa in heden en verleden hebben geleden, de dochter van Plexippos mag verkrachten. Met dit voorstel tekent hij zijn doodsvonnis. Plexippos stemt daar zogenaamd in toe, maar stelt als voorwaarde dat dit 's nachts in de tempel van Polites zal gebeuren. Nadat hij zijn tevoren goed geïinstrueerde dochter 's nachts in de tempel heeft gebracht, overvalt hij de daar wachtende, niets vermoedende Euthymos en doodt hem en zijn metgezel m.b.v zijn dochter. De volgende dag wordt het lijk van de populaire bokser gevonden. Weldra doet het gerucht de ronde, dat Polites na zijn nederlaag tegen Euthymos wraak heeft willen nemen, hem naar het heroon heeft gelokt en gedood. Interessant is nu dat ondanks dit gebeuren de Politesdienst na enige aarzelingen toch niet wordt hervat. Men wacht af wat er verder gaat gebeuren. Polites blijkt nu niet meer terug te komen. Er gebeuren ook geen rampen die met hem in verband kunnen worden gebracht. De tempel wordt gesloten en Plexippos krijgt een andere baan; hij word priester in de tempel van Hermes, een god waar in ieder geval geen mensen meer aan worden geofferd. | |||||||
Het raadsel PlexipposHet meest opvallende van dit spannende, met veel vaart geschreven boek is, dat de lezer aan het einde wel geinformeerd wordt over de manier waarop de meisjes vermoord worden, maar toch blijft zitten met een intrigerend raadsel: wat is er met de verteller, de priester Plexippos, die na al die gebeurtenissen zijn kroniek schijnbaar onaangedaan blijft doorvertellen, alsof hij er zelf niets mee te maken heeft, aan de hand? Hebben wij hier te doen met een misdadiger of een psychiatrisch patient? Met een seriemoordenaar of een gek? Wist hij wat hij deed of ging het echt letterlijk ‘buiten hem om’? Of liegt hij gewoon tegen ons, hangt hij een mooi verhaal op? Bij nader inzien presenteert Plexippos ons in zijn verhaal drie gestalten van zichzelf. | |||||||
Psychische stoornis?Allereerst die van iemand met een psychische stoornis. Hij komt zelf, nadenkend over de oorzaak van zijn mogelijk moorddadig gedrag gedurende al die jaren, tot de conclusie, dat het in zijn geval toch wel om een bijzondere vorm van slaapwandelen moet gaan. Hij lijkt volkomen overtuigd van zijn onschuld, hij herinnert zich er immers niets van (p. 304-306). Wel, al sinds de middeleeuwen zijn gevallen beschreven van mensen, die tijdens de nachtelijke uren of de slaap in engere zin gewelddadig werden of zelfs moorden pleegden, zonder zich daar iets van te herinneren. Zeer uiteenlopende stoornissen kunnen daar de oorzaak van zijn, zoals epilepsie, gebruik van geneesmiddelen of psychoactieve stoffen (cocaine bijv.), dissociatieve stoornissen zoals de meervoudige persoonlijkheid, maar ook | |||||||
[pagina 20]
| |||||||
allerlei vormen van ‘slaapwandelen’ (zie bijv. Broughton en medewerkers, 1994). Maar in dit geval? Vijftien maal tijdens dezelfde rituele plechtigheid? Daar zit teveel ‘regie’ in om een ongecompliceerde recidiverende psychische stoornis als enige verklaring geloofwaardig te maken. Daar zal geen rechter intrappen en ook de lezer gelooft dat niet. Men komt niet verder dan bij Plexippos een neiging tot slaapwandelen vast te stellen. Daarnaast vervalt hij ook wel regelmatig in lichtere en zwaardere vormen van dissociatie, d.w.z. tot het afsplitsen van en daarmee onbewust maken van onwelgevallige bewustzijnsinhouden. Zo kan hij zich gemakkelijk gevoelsmatig distantiëeren van de werkelijkheid. Als verteller maakt hij een chronisch gedepersonaliseerde indruk. Hij lijkt soms zelfs schokkende gebeurtenissen te kunnen vergeten als we afgaan op zijn verhaal. Als hij geconfronteerd wordt met de eis van Euthymos zijn dochter te mogen verkrachten reageert hij als volgt: ‘Wat er toen gebeurde weet ik niet meer. Wat ik voelde, wat ik zag..(...) het bleef geheel aan de buitenkant, of zonk meteen weg in een peilloze diepte. Het is mogelijk, dat ik niet alleen iemand ben, die dingen doet in zijn slaap, maar ook iemand ben, die zich van dingen los kan maken al wakend’ (p.299). Kortom, Plexippos zelf presenteert zich uiteindelijk als slachtoffer van een psychische stoornis. Daarmee overtuigt hij de gemiddelde lezer en zeker de psychiater bepaald niet. Die zien nog heel andere opvallende trekken in zijn verhaal.... | |||||||
Misdadiger?Plexippos laat zonder dat hij dit zelf lijkt te beseffen ook nog heel andere kanten van zijn persoonlijkheid zien. Op een technisch meesterlijke manier laat Vestdijk de verteller zich verraden door allerlei haast terloops vertelde details. Plexippos blijkt, als hij zijn belangen moet behartigen of in nood komt, zeer slagvaardig, berekenend, zelfs geraffineerd op te kunnen treden. Hij schuwt daarbij geweld, eventueel moord, niet. Hij vermoordt Euthymos en en passant nog enkele andere lastige figuren met een verbazingwekkende vaardigheid en vastberadenheid,; en ook met een onmiskenbare voldoening. Hij is een echte ‘wurg-virtuoos’. Ik citeer: ‘Hij zwaaide wild met zijn armen, maar was machteloos. Terwijl hij op de grond zakte, daalde ik langzaam met hem mee, het leven knijpend uit een bijzonder benig strottenhoofd.’. (p.325). Maar al eerder in het boek laat hij zich kennen als een keiharde strateeg, die gewetenloos kan optreden, als hij zijn zin niet krijgt. Zo lukt het hem niet ondanks allerlei machinaties zijn tweede huwelijk, een mislukking, te laten ontbinden. Hij schrijft: ‘Kort na de tweede mislukking besloot ik mijn pogingen te staken en haar te vergiftigen, wanneer zij mij teveel werd...(...)..Gelukkig is het zover niet gekomen.’ (p.118). Hij rapporteert zijn gedrag zonder enig schuldgevoel en met een vanzelfsprekendheid, die een zeer gebrekkig ontwikkelde gewetensfunctie verraadt. Uit zijn verhaal rijst hij op als een emotioneel verwaarloosd, onveilig gehecht kind, dat later mede onder invloed van zijn milieu er niet in slaagde seksualiteit en agressie te integreren. Kortom, er lijkt bij Plexippos zeker ook sprake te zijn van een persoonlijkheidsstoornis met sociopathische trekken en een verbazingwekkend gering inzicht in de misdadige aspecten van zijn gedrag. Daarmee is hij echter nog niet volledig te begrijpen. De gemiddelde sociopaath zal zich immers niet op zo'n onhandige, haast naieve manier verraden als Plexippos in de bewuste nacht aan Euthymos deed, die is daarvoor veel te berekenend. Hij moet toen door wat anders gedreven zijn. Om dat te begrijpen moeten we nog op een derde manier naar hem kijken. | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
Priester?Hij presenteert zich namelijk primair als priester van Polites. Dat verklaart zijn gedrag nog het beste. Zijn fanatieke geloof in de daarmee verbonden normen en waarden laten zich immers ook niet probleemloos rijmen met de diagnose ‘sociopathische persoonlijkheidsstoornis’. Die kent dat soort loyaliteiten niet. Plexippos is iemand die onvoorwaardelijk in het bestaan van Polites gelooft. De Politesdienst is voor hem de zingeving van zijn leven geworden. Dit werd in de hand gewerkt door het besef, ontstaan na de dood van zijn vrouw, dat zijn leven eigenlijk erg op dat van Polites was gaan lijken. Dat maakte de identificatie met hem gemakkelijk. Zo worden wij in deze roman geconfronteerd met de binnenwereld van een fanatiek gelovige priester, bezeten door de eredienst aan Polites. Alles draait om die eredienst en het daaraan verbonden ritueel. Alles is daaraan ondergeschikt. Plexippos is overtuigd van de heilzame invloed ervan op het karakter van zijn stadgenoten. Zo schrijft hij in het tweede hoofdstuk (p. 24): ‘Ja, Polites is niet zonder nut geweest voor Temesa, en men mag zich afvragen of de jaren zonder hem even gelukkig zullen zijn als de vroegere. Geluk is misschien het woord niet. Maar deze doem, die voordurend de stedelijke hemel verduisterde, zich ontladend eenmaal per jaar, droeg ongetwijfeld bij tot de waardigheid van ons volk, niet van allemaal stuk voor stuk, maar van de uitnemendsten, en vooral van de vrouwen. Iedereen heeft kunnen opmerken, dat onze vrouwen minder verkleefd zijn aan zinnelijke genietingen dan elders; waarvoor dan de uitheemse meisjes in de havenwijk, die meestal niet eens weten wie Polites is, een passende vergoeding bieden. Onze vrouwen zijn ernstig. Tot hun vijftiende jaar levend met de kans om de bruid van Polites te worden, hadden zij later allemaal het gevoel door de dood heen te zijn gegaan...’ Onwillekeurig denkt men bij een dergelijke passage aan de manier, waarop een aanhanger van de rituele vrouwenbesnijdenis uit Soedan deze zou kunnen verdedigen in een modern westers TV-programma. Dit voor onze mentale papillen onsmakelijke brouwsel van fundamentalistische ernst en hypocriete mooipraterij is door Vestdijk vermoedelijk met een sardonisch genoegen neergeschreven.. Overigens krijgt deze barbaarse geschiedenis door onze hedendaagse confrontatie met voor ons twijfelachtige gebruiken uit andere culturen een zekere actualiteit, die voor Vestdijk niet bestond: de multiculturele samenleving was er in zijn tijd nog niet. Hij roept hier het beeld op van de gelovige, die hij in zijn grote essay ‘De toekomst der religie’ uit 1947 als behorend tot het het ‘metaphysische type’ heeft beschreven (zie ook Vvan derhet Paardt, 1979). De kern van diens geloof is een buiten de gewone werkelijkheid staande godheid, product van projecties, die Vestdijk vooral meende aan te treffen bij de rechts-orthodoxe varianten van het protestantisme. Dogmatisme, intolerantie, morele steilheid, een zeker hardheid, wantrouwen van seksualiteit, van de vrouw, e.d. horen hierbij. Ook de vervreemding van het eigen gevoelsleven, het zintuigelijke, het driftmatige is opvallend, vandaar dat Vestdijk dit type ‘gedesintegreerd’ noemt: het is innerlijk verscheurd en vormt geen eenheid. Een vermogen tot permanente dissociatie, dus tot afsplitsing van bewustzijnsinhouden, die niet acceptabel zijn, lijkt nodig te zijn om het innerlijk evenwicht te bewaren. Misschien is deze typering voor de huidige Nederlandse verhoudingen wat gedateerd, maar zij is weer ongemeen actueel, als men iets van de binnenwereld van een religieuze fundamentalist of politieke fanaticus in het algemeen wil begrijpen. Ook als men wil ‘navoelen’, hoe iemand in de ban van dat | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
fundamentalisme tot terreurdaden kan komen, die als goede werken, als heldendaden, als religieuze rituelen worden beleefd. Vestdijk werd duidelijk door dit karaktertype en door wat ze hun medemensen in naam van hun overtuiging bereid zijn aan te doen, geïintrigeerd. Met name als dit ook nog onder het mom van een zekere maatschappelijke dienstbaarheid geschiedt.. Anne Wadman heeft gesuggereerd, dat deze roman mede geïinspireerd is door de persoon van Eichmann, de beruchte medewerker van Hitler, die de Holocaust heeft georganiseerd, en die in mMei 1960, toen Vestdijk net begon met deze roman, werd gearresteerd (zie Vvan derhet Paardt, 1979). Hoe aantrekkelijk deze veronderstelling ook is, er bestaat geen spoor van bewijs voor. | |||||||
Priester dankzij gekte en misdaad?Is iemand die op basis van een ideologie, een godsdienstige overtuiging tot gruweldaden komt per definitie psychisch gestoord? Volgens onze gangbare definities niet. De geschiedenis leert ons, dat dit niet het geval hoeft te zijn, dat de normale mens nu eenmaal een agressieve diersoort is, die bereid is in naam van een overtuiging collectief of individueel zijn medemens te martelen dan wel de hersens in te slaan of beide. Al die mensen ziek verklaren, komt neer op het ontkennen van een groot maatschappelijk probleem door het te medicaliseren. Dat betekent natuurlijk niet, dat religieuze moordenaars altijd blaken van psychische gezondheid. Psychische stoornissen kunnen een rol spelen, maar het is voor een getuige- deskundige altijd weer een uitdaging vast te stellen welke dat precies is. De held van Temesa kan voor hem daarom een leerzame casus zijn. Het verhaal van Plexippos suggereert, dat zijn moorddadig gedrag als priester gefaciliteerd werd door zijn gestoorde gewetenloze persoonlijkheid en zijn vermogen tot dissociatie, tot gevoelsmatige distantie en mogelijk zelfs vergeten van zijn barbaarse wandaden. Je zou het zo kunnen formuleren: in een door de cultuur van Temesa geschapen ambiance en biologisch geholpen door de bedwelmende drank leeft hij een primitieve fantasie uit waarin sexualiteit en agressie onontwarbaar met elkaar verbonden zijn. Het is een ritueel, dat het grondprobleem van de cultuur van Temesa symboliseert en tevens dat van Plexippos zelf. Hij is als vroeg verwaarloosd kind opgegroeid in een milieu dat doordrenkt was met de beelden van de dreigende, angstaanjagende, wrede, verkrachtende Polites. Daarmee heeft hij zich al vroeg geïidentificeerd, en die identificatie is nog versterkt tijdens het verwerkingsproces van de dood van zijn vrouw, die hem zo getraumatiseerd heeft. Hij kan die identificatie dank zij zijn gebrekkige gewetensfunctie en met wat biologische en emotionele hulpmiddelen in het ritueel bewust actualiseren, en kan het gebeuren daarna, met behulp van het afweermechanisme van de dissociatie, weer vergeten. Het is tenslotte een emotionerende gebeurtenis, die bij de verteller veel herinneringen zal oproepen en zo gemakkelijk tot het optreden van dissociatie aanleiding kan geven. Dat laatste, dat geheugenverlies, is natuurlijk een te mooi sluitende psychiatrische verklaring, die Plexippos als een psychiater avant la lettre in zijn verhaal feitelijk ook hanteert en waarmee hij zijn verantwoordelijkheid tracht te ontlopen. Vanwege die vijftien rituele moorden op rij is zij echter absoluut niet geloofwaardig. Ik zei het al: de gemiddelde rechter zal daar niet intrappen. Geheugenverlies bij slachtoffers maar ook bij misdadigers is een bekend fenomeen. Het wordt echter vaak, zij het niet altijd, gesimuleerd (Kopelman, 1987). Vermoedelijk is dat ook hier het geval. Het is immers heel waarschijnlijk dat de verteller zich het nodige van zijn systematisch | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
Henri Fuseli, Nigthmare, 1781
geplande en uitgevoerde daden herinnert. Hij zal er dan, gezien zijn persoonlijkheidsstructuur, niet al te veel moeite mee hebben, dit voor zichzelf en de buitenwereld te ‘ontkennen’, kortom desnoods meer of minder te simuleren. Liegen is een heel gewoon coping-mechanisme van een antisociale persoonlijkheid. Maar er speelt nog een andere faciliterende factor een rol. Voor een fanatiek gelovige als Plexippos zal de emotie opgewekt door het vermoorden van een jong onschuldig meisje in het niet vallen bij de voldoening dat het ritueel weer goed verlopen is. Er staan in zijn beleving die nacht immers oneindig grotere belangen op het spel, dan het leven van een nietig en onbelangrijk individu. Dat is een bagatel, dat men gemakkelijk vergeet... Samengevat heeft Vestdijk, in wat breder perspectief, in deze roman een illustratie gegeven van de gecompliceerde wijze waarop persoonlijkheidspathologie, neiging tot misdadig gedrag en een fanatiek geloof dienstbaar gemaakt kunnen worden aan het streven om een maatschappij te helpen een brandend probleem op te lossen. Door vernuftig psychopathologie, misdaad en religie tot een onheilige drie-eenheid te smeden. Zoals de Sovjet-Uunie Stalin, had Temesa Plexippos nodig.... De ideologie heeft echter wel het primaat, ziekte en misdadigheid werken faciliterend, maar zijn niet de drijvende krachten, al zou de verteller ons dat willen doen geloven. Hij is hooguit verminderd toerekeningsvatbaar.... | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
Opzienbarende casus of roman?Wilde Vestdijk alleen maar een bijzondere cultuurhistorische casus, een memorabele ziektegeschiedenis of een opzienbarend misdaadverhaal presenteren? Ik denk, dat we hem dan onrecht doen. Hij wilde een roman schrijven. Hoe is het hem gelukt om de extra dimensie, die daarvoor nodig is, te scheppen uit deze heterogene hutspot van fictionele en historische toevalligheden? Kunst ontstaat door een bijzonder spel met de realiteit. Zij kan daardoor een heel fundamentele, existentiele ervaring van die realiteit oproepen. Zoiets als: ‘Zo is het’, of: ‘Het is goed zo’, of: ‘Dit mag nooit meer vergeten worden’ etc. De kunstenaar laat ons de werkelijkheid zien en tegelijk iets meer. Dat klinkt nogal cognitief, maar het gaat om inzichten, die tevens ontzag inboezemen, een schoonheidservaring, ontroering, hoop, troost, of andere basale gevoelens wekken. Welke existentiele gevoelens roept de geschiedenis van Plexippos bij ons op? Zij cirkelt rondom het probleem van de mate waarin wij voor ons handelen verantwoordelijk zijn. Vestdijk laat zien, hoezeer ons handelen door krachten bepaald wordt, die wij niet of gebrekkig kennen, laat staan beheersen. Twee imponerende soorten krachten voert hij in deze roman op. Enerzijds die van de maatschappij, de cultuur, die ons opzadelt met vele opvattingen en overtuigingen, die wij nauwelijks doorgronden. Een cultuur, die zijn eigen, nauwelijks te beinvloeden ontwikkeling heeft en ons vormt, voordat wij daar enig bewust besef van hebben. Anderzijds die van het lichaam in de meest ruime zin, de dynamismen die door psychologie en biologie worden bestudeerd, dynamismen, die wij niet onder controle hebben (bijv., impulsen, drifmatige strevingen, manieren om met de realiteit om te gaan, zoals dissociatie, ontkenning, etc.) en die zich in de loop van onze ontwikkeling hebben gevormd zonder bewuste sturing onzerzijds. Deze beide krachten determineren ons handelen. Toch hebben we ook wel enige autonomie, maar die is in deze roman reactief, kortzichtig en beperkt. We lijken, net als de verteller, heel rationeel, beheerst en afstandelijk, maar we hebben geen notie wat er ‘achter onze rug’ en in de diepte van onze geest gebeurt. De ikvorm, waarin het boek geschreven is, suggereert autonomie, maar we zijn getuige van een hopeloos in zelfbedrog verstrikt mens. Het freudiaanse wereldbeeld van de in hoge mate door interne en externe krachten gedetermineerde mens licht hier duidelijk op. We krijgen haast medelijden met de naiieve verteller! We worden geïimponeerd door de raadsels en de overmacht van wat ons bepaalt en bestuurt, wat ons drijft en motiveert. Psychiatrie, hier opgevoerd als een soort getuige-deskundige ivan de slaafsheid van onze wil, wordt zo tot dienares van de literatuur. De vraag of het verhaal wetenschappelijk gezien plausibel is verbleekt naast de vraag wat de oerervaring is van de lezer, die door dit boek wordt geboeid. Dat is denk ik niet zo zeer troost als wel het mysterium tremendum van deze centrale tragiek in het menselijk bestaan. De enige troostende ervaring is misschien het besef, dat wij onmogelijk voor alles verantwoordelijk kunnen worden gehouden, dat het meeste buiten ons om gaat. Het is wel een schrale troost. Het is een ervaring, die tegelijk bedreigend is; zij bepaalt ons bij de noodzaak tot permanente reflexie, tot zoveel mogelijk onderzoeken wat er aan de hand is, tot proberen greep te krijgen op de werkelijkheid die ons omringt. Dat is wat de verteller doet in eindeloze bespiegelingen en gissingen. Het is met name de ik-vorm, die ons bij zijn worsteling betrekt en een gevoel van verwantschap schept, ondanks zijn soms afstotelijke overtuigingen. Daarmee maakt hij ons getuige van de tragiek en de grootheid van de | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
met vallen en opstaan naar waarheid zoekende mens. Dat ontroert en verzoent ons met de voorlopige uitkomst van deze zoektocht: het ondoorgrondelijk amalgaam van zijn identiteit, namelijk zowel priester, gek als misdadiger in een verre van heilige drie-eenheid. Daarmee is ook de onvermijdelijkheid van het zelfbedrog een existentieel gegeven en betoont Vestdijk zich een zielsverwant van Sartre en zijn ‘mauvaise foi’. Ik kan, nadenkend over het gebrek aan zelfkennis, soms zelfs het regelrechte zelfbedrog van Plexippos en andere romanpersonages van Vestdijk, niet nalaten ook de auteur zelf nog even voor het voetlicht te halen. Zoals bekend leed Vestdijk aan recidiverende depressies. Men zou zelfs kunnen denken aan een bipolaire stoornis type II, of te wel een vorm van wat men vroeger aanduidde als ‘manisch depressieve psychose’. Dit laatste is echter een speculatie, die vooral berust op het ongewoon hoge werktempo van Vestdijk na het doormaken van een depressie. Maar hiervoor zijn natuurlijk ook andere verklaringen mogelijk. De depressies waren echter een realiteit. Vestdijk heeft herhaaldelijk beschreven hoe hij deze beleefde. Het is opvallend, hoe een voor deze thematiek in het algemeen juist zo sensitieve auteur elke samenhang van zijn eigen depressie met psychologische of sociale factoren ontkent. In een brief aan zijn uitgever, als bijlage opgenomen in de roman ‘De Persconferentie’, schrijft hij: ‘In mei en juni heb ik weer eens een depressie gehad, zonder enige aanleiding, vandaar de term “endogene depressie”, zoals ik die van mijn zeventiende jaar af gehad heb. Je zuivere rotzooi, hoor, maar het leven loopt alleen gevaar, als je je van kant maakt, wat trouwens vaak genoeg gebeurt’. Voor Vestdijk waren zijn depressies puur lichamelijke aandoeningen. Ik citeer: ‘...'t Is een rottoestand. Ik heb 't ook altijd gevoeld als een ziekte, een lichamelijke aandoening, een stofwisselingskwestie. Het is echt je levensgevoel, dat totaal verandert. Een rotziekte, kan je zelf niets aan doen. 't Is meestal periodiek. Bij mij in het voor- en najaar.(....) Werken, daar is helemaal geen sprake van. Lezen...naar muziek luisteren. Vegeteren, (...) Je voelt het een paar dagen van tevoren aankomen. Je wordt bang, mensenschuw. Ik durfde niet op straat, je denkt dat iedereen het aan je kan zien’. Na een depressie hervatte Vestdijk zijn werk meestal in een hoog tempo en met een opvallende produktiviteit; de depressies waren voor hem zinloze onderbrekingen van zijn leven. Als auteur was Vestdijk echter bij uitstek geïinteresseerd in gestoord gedrag, dat wel verweven was met de kern van iemands bestaan, met de zingeving daarvan, met de existentiele dimensie. Bij zichzelf zag hij deze verwevenheid niet. Was dit een gebrek aan zelfkennis of het resultaat van een accurate klinische waarneming? We zullen het nooit weten. | |||||||
Literatuur
W. van Tilburg is hoogleraar klinische psychiatrie aan het Vrije Universiteit Medisch Centrum en eerste geneeskundige van GGZ Buitenamstel, beide te Amsterdam. |
|