Vestdijkkroniek. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
[pagina 32]
| |
Op 23 juli 1944 bedankt Bertus Aafjes, die met vrouw en drie kinderen is ondergedoken bij Heerenveen, Vestdijk voor diens bundel Allegrette innocente, in het bijzonder voor de gedichten ‘Bloeiende tuin’ en de ‘Barokkantate’. Over de ‘Barokkantate’ schrijft hij: ‘Zoiets als uw barokkantate zoekt men in onze taal maar toch al te vergeefs: het majeur - mineur - majeur wordt in zijn uitbreiding steeds geestiger en dat zuiver op poëtische gronden. Hier lacht het lichaam van het vers zelf- zou ik willen zeggen - en de poëzie zelve is hier geestig, niet de gedachtegang of de esprit zonder meer. Ongeveer zoals muziek van en voor Bach soms wel eens, als muziek, zeer geestig aan kan doen. Misschien is dit het beste hollandse woord: blijgeestig.’
Het is hartje oorlog. De ene dichter groet de andere. Zij hebben elkaar nog nooit ontmoet, en zullen elkaar voorlopig niet ontmoeten. Aafjes, teruggetrokken in Friesland, Vestdijk, geïsoleerd in Doorn. Het was voor beiden een gekozen isolement. Voor de argeloze Aafjes, die zich in café's, dus in het openbaar, nogal eens luidkeels beklaagde over de bezetters en hun handlangers, werd Amsterdam te heet onder zijn voeten, en Vestdijk heeft er, na zijn verblijf in het gijzelaarskamp St. Michielsgestel, de gevangenis het Oranjehotel en zijn vrijlating, weinig behoefte aan om zich buiten Doorn en Utrecht te vertonen. Het is hartje oorlog. Aafjes schrijft voort aan zijn Een voetreis naar Rome, Vestdijk aan zijn De toekomst der religie en aan de zoveelste correctieronde door zijn Gestelsche gedichten. Daarenboven studeert hij in de Universiteitsbibliotheek in Utrecht en leest boeken en documenten die hij voor zijn roman De vuuraanbidders kan gebruiken. Het zoeken naar bronnen en documenten, voor bijna elke grote romanschrijver een noodzakelijkheid, zoals de jonge auteur Thomas Rosenboom onlangs nog eens beaamde in zijn vier lezingen die hij voor de Groningse Universiteit hield en die gebundeld zijn in Aanvallend spel.
Hartje oorlog, twee dichters aan het werk. Zie hier, hoe ik een verhaal opbouw dat verder reikt, breder is, dan alleen de opsomming van levensfasen en -feiten van Vestdijk. Zoals ik deed in de biografieën van Achterberg, Slauerhoff, en Escher. Het gaat mij om Vestdijk, en om Vestdijk tussen de anderen, tussen vier vrouwen, of vijf, of zes, tussen dichters en essayisten en theologen en psychiaters en componisten. Allen staan geschilderd op een groot doek, rondom Vestdijk, of maken deel uit van de tableau de la troupe van de opera van de Doornse kluizenaar, misschien wel operette, zeker zo nu en dan, of ze duiken op in Vestdijks spel met schimmen, personages en herinneringen.
Zo'n brief van Aafjes, over een gedicht van Vestdijk, behoort tot het innerlijk behang van de biografie. Ik lees de brief, ik kijk ernaar, ik streel dit behang. De brief helpt mij Vestdijk te plaatsen, want anderen, Du Perron, de componist Mulder, Henriëtte van Eyk, Roland Holst en noem maar op, ja zelfs soms mediocre of obscure personen, nu niet bij name genoemd, dragen bij aan het Vestdijkbeeld, en zo zijn die anderen, als Aafjes, voor mij waterdragers van de kopman die Vestdijk nu eenmaal als onderwerp van mijn biografie is.
In het voorbeeld Aafjes-Vestdijk zit ook nog een coïncidentie verborgen en wie mijn andere biografieën heeft gelezen, weet dat ik gek ben op coïncidenties. Ze geven het leven vaart en fleur, voor wie er oog voor heeft; ze doen je soms van het rechte pad afwijken, naar een zijlijntje, maar | |
[pagina 33]
| |
De biografen: Gé Vaartjes (links) en Wim Hazeu (foto KM)
het rechte pad alleen kan zo saai zijn. In een eerdere brief van Aafjes aan Vestdijk, die van 8 juli 1944, waarin hij Vestdijk bedankt voor de kritiek op de bundel De Tooverfluit naar Des Knaben Wunderhorn (verzameld door Clemens Brentano en Achim von Arnim), schrijft hij dat hij een deel van zijn jeugd heeft doorgebracht ‘rond de muren van dat Klein Seminarie van St. Michielsgestel’. Heerenveen - Doorn - en de zo verschillende herinnering aan de coïncidentieplaats St. Michielsgestel. Zo worden uitersten bij elkaar gebracht.
Dit soort samenbindende, literaire verhalen zullen een onderdeel van de biografie zijn. Een biografie die een zoektocht is naar de bronnen van het werk van Vestdijk, en de omstandigheden die invloed uitoefenden op zijn leven, en daardoor afgeleid ook op zijn werk. Ik zie het schrijven van een biografie als een avontuur, een ontdekkingstocht.
Ik zei, de bronnen van het werk én de levensomstandigheden. Dit alles gevat in de tand en de geest van de tijd: maatschappelijk, sociaal, politiek, cultureel. Dat alles goed gebed in de persoonlijkheidsstructuur, het karakter van Vestdijk, ook in zijn literaire opvattingen, zijn werkwijze, zijn leefwijze. De vraag: wie was Vestdijk? moet aan het slot van het boek beantwoord zijn, zonder dat ik al te veel psychologiseer, Freudiseer (dat zeker niet). Wel aandacht, natuurlijk, voor wat anderen, tijdgenoten, over Vestdijk schreven, ook in brieven aan elkaar. Dit aspect vergt nog meer onderzoek: het liefst naar onbekende bronnen, brieven van Van Vriesland aan Nijhoff, van Henriëtte van Eyk aan haar broer in Nederlandsch Indië, van Bert Bakker aan J.B. Charles, ik noem maar wat namen.
Maar voordat die hele machinerie van de biograaf in werking treedt, moet hij alles lezen van Vestdijk. In mijn geval: veel herlezen. Na voltooiing van de Slauerhoffbiografie in 1994 ben ik met dat lezen begonnen, met de eerste interviews ook, maar eerlijk gezegd was ik blij dat ik eenjaar later gevraagd werd om de Escherbiografie te schrijven. Na Achterberg, Slauerhoff en een begin aan Vestdijk, was het een verademing, een verrijking ook, om een paar jaar de weg van een beeldend kunstenaar te volgen, die op het eerste gezicht een streng, wiskundig persoon leek te zijn, maar die zich ontpopte als een gepassioneerd kunstenaar. Dat was de ontdekking van de biograaf. Let wel: ook een verrijking voor Vestdijk, later. Slauerhoff, Escher en Vestdijk werden allen in 1898 geboren, allen in Friesland (zonder Fries te zijn of worden), allen met een eigen weg in eenzelfde tijdsbestek, zeker Vestdijk en Escher, die binnen eenjaar na elkaar overleden. Het is bijvoorbeeld opvallend om te zien hoe Escher én Vestdijk waarschuwden tegen het gevaar van het fascisme en nationaal-socialisme, vér voordat anderen die trom roerden, en zeker zoveel eerder dan politici die zich lange tijd in alle bochten wrongen om Hitler als een bevriend staatshoofd te beschouwen. En niet alleen politici, ook bijvoorbeeld de hoofdredactie van de NRC (waarmee Vestdijk nog te maken kreeg). | |
[pagina 34]
| |
Na voltooiing en publicatie van de Escherbiografie, in 1998, wendde ik mij weer geheel tot Vestdijk: lezen, herlezen, studeren, bronnenonderzoek, ga zo maar door. Er is ontzettend veel studie verricht, bijvoorbeeld in de 101 afleveringen van de voortreffelijke Vestdijkkroniek, of door Hans Visser. Het eigenwijze van mij is dat ik toch, ondanks al die duizenden vellen geordend papier, onbevangen, alléén, alle documenten zelf wil vinden, lezen, napluizen, verbanden leggen. Dat hebben andere biografen, die de zoveelste biografie van Tsjechov, Kafka, Nietzsche, Napoleon, schreven, ook gedaan. Het is de enige manier om een persoonlijke bijdrage aan de biografieënbibliotheek te leveren. Natuurlijk zullen daarna de verwijzingen volgen, naar studies, deelstudies, artikelen en boeken, in een uitgebreid notenapparaat. Op noten ben ik gek, ze vormen vaak de inventarisatie van een naslagwerk. Ik heb ze nooit verfoeid of gemeden, en ben bijvoorbeeld blij dat Léon Hanssen in zijn tweedelige Menno ter Braakbiografie mij en anderen in deze heeft gevolgd. Dus Abell, Van Deel, Fens, Hartkamp, Visser, Kralt, Cornets de Groot, Hella Haasse, Marres, Gregoor, Overbeeke, Schouten, 't Hart, Brand Corstius, Wynia, Huberts, Brüll en wie al niet, zij zullen gevonden en genoemd worden. Vestdijk is nog niet vergeten. NRC Handelsblad kopte op 7 februari 2003: ‘Volle, bonte roman van Miroslav Krleza, de Simon Vestdijk van Kroatië’. Om maar een recent voorbeeld te noemen. 14 dagen werkte ik in mijn eentje in het onvolprezen antiquariaat Hinderickx & Winderickx te Utrecht en elke dag verkocht ik er, zonder aandrang mijnerzijds, wel een Vestdijk. Wie constateert of profeteert dat Vestdijk niet meer gelezen wordt of zal worden, doet aan doemdenken, in plaats van dat hij zijn omgeving Direct na de oorlog. Van rechts naar links: Albert Westerlinck, Anton van Duinkerken, Bertus Aafjes, mevrouw Asselbergs, mevrouw Aafjes, onbekende. (collectie Wim Hazeu)
wakker schudt. Er is nog zoveel Vestdijk te lezen, begin eens met die prachtige novelle De bruine vriend. En hoe verschaf je je toegang tot de poëzie? Lees dan De glanzende kiemcel. En hoe vind je je plaats tussen de Brucknerinterpretaties of de werken van Mahler: lees Vestdijks componistenstudies. Vestdijk heeft misschien teveel gepubliceerd, om den brode zoals hij dat noemde, maar het kan een gevolg zijn van een biografie dat het kroos op sommige plaatsen wijkt voor waterlelies en -anemonen.
Ik had het over doemdenken. Een groot bewonderaar van Vestdijk als Fens is daar soms mee bezig. Augustus 1996 in de Volkskrant: ‘Vestdijk is in het literaire depot beland. Dat, laat ik zeggen twaalf meesterwerken het niet lijken te hebben gehaald, is voor mij onbegrijpelijk.’ Wie zegt dat? In datzelfde jaar schreef in NRC Handelsblad de jonge Sana Valiulina onder de kop: ‘Vestdijk en het nut van het lezen!’ ‘Na het moderne Nederlandse korte-zinnetjesproza is het lezen van Vestdijk een verademing. Eindelijk weer die lange vertrouwde zinnen, waarvan de ingewikkelde syntaxis de enige juiste manier lijkt om de ongrijpbare werkelijkheid te weerspiegelen.’ Zij steekt de loftrompet over De oubliette. In Hugo herkende zij onmiddellijk Stalin. | |
[pagina 35]
| |
Eenjaar later, opnieuw Fens: ‘Er is of was de al enkele jaren smeulende woede om het verdwijnen van Vestdijk uit wat ik maar het literaire circuit noem.’ Maar dan is er weer Pieter Steinz in NRC Handelsblad die Terug tot Ina Damman rekent tot de 52 wereldromans. En wat antwoordde de jonge acteur René van Kooten op de vraag: Van welk boek zegt u: dat zou iedereen moeten lezen? ‘Simon Vestdijks De vuuraanbidders, een fantastische historische roman die zich afspeelt tijdens de Dertigjarige Oorlog, 1618-1648.’ (Algemeen Dagblad, 28 maart 2003). Er komen nieuwe lezers. Het probleem is dat die niet worden aangewakkerd door het gros van leraren en hoogleraren, en als zij het niet doen moeten Sana Valiulina of Peter Steinz of René van Kooten dat maar doen. En misschien de biograaf, die overigens niet de rol heeft van hagiograaf of propagandist, maar die het avontuur van Vestdijk uiteindelijk zal moeten beschrijven in Vestdijks beleving van de feiten. Vestdijk, geabonneerd op depressies, de schrijver, de lezer, de criticus. Aan Henriëtte van Eyk schreef hij in 1952: ‘Een “fout” vind ik ook, dat je het als je plicht voelt andere menschen op te zoeken. Het vermoeit je alleen maar. Het enige wat je op den duur werkelijk rust kan geven is m.i. het werken aan een boek. Aan de liefde heb je niet genoeg. In zekere zin maakt liefde eenzaam, iedere liefde.’
Dat kluizenaarschap - slechts afgewisseld met de jaarlijkse vakantie in de Alpen, zo'n 3 à 4 weken - gehecht aan huis en dieren, bossen, piano en de grammofoonplaten, vanuit de notie dat wie in het Nederlands schrijft, in zijn taalgebied moet blijven, leidde tot egoïsme, waarover hij aan Henriëtte van Eyk schreef: ‘Het egoïsme dat in ruime mate mijn deel is, is een sta in de weg. Ik kan nu wel zeggen dat dit egoïsme mij gemaakt heeft tot wat ik nu ben, een verontschuldiging is dit nauwelijks. Het is vervelend te moeten bekennen dat ik speciaal vrouwen minder als menselijke wezens beschouw dan als een soort engelen die mij iets verschuldigd zijn, op zijn minst nu en dan een trip naar het paradijs. De vrouw die magisch in staat moet zijn mij het geluk te geven van een driejarig jongetje.’ Ik besef dat met zo'n citaat weinig gezegd is over mijn voorbereidingen voor de Vestdijkbiografie. Maar ook alles. Want het vinden en citeren zijn toch essentiële activiteiten van een biograaf? Ook het weergeven van het antwoord van Henriëtte van Eyk: ‘Boze zoon van mij.’ Vestdijk voelde zich in zijn egoïsme schuldig. Schuldig? Maar dan wel vorm gegeven door een citaat van Kafka: ‘Die Schuldigen sind immer die Schönsten’ (Der Prozess). Dus: tout le reste est littérature. In gesprek met het publiek: Martin Ros (foto KM)
|
|