Vestdijkkroniek. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Anton Wachterprijs 2002 | |
[pagina 21]
| |
Juryrapport Anton Wachterprijs 2002
| |
[pagina 22]
| |
voor Rupert zou kunnen gelden! De belangrijkste tekst die doorklinkt in Rupert is evenwel niet van klassieke, maar van modernistische snit: het is The Waste Land (1922) van T.S. Eliot. Een Groningse collega van Pfeijffer heeft dit op zijn website, nadat de eerste stroom van kritieken was uitgevloeid, ‘onthuld’: op p. 92/93 zou Pfeiffer hele stukken uit TWL overgenomen hebben en dus ‘plagiaat’ gepleegd hebben. Op zichzelf was de ontdekking niet zonder verdienste, want niet één criticus had tot dan toe sporen van Eliots gedicht opgemerkt. Dat is eigenlijk wel verwonderlijk, want er zijn tientallen allusies te vinden, van enkele kernwoorden tot en met, inderdaad, een uitvoerig citaat van een hele bladzijde. Zo komen de benaming ‘Unreal City’ voor de doorzworven composiet-stad, ‘The Lady of the Rocks’ of ‘Belladonna’ voor de ‘onbereikbare geliefde’, ‘the man with the three staves’ voor het drietal schurken (of Rupert zelf?) alle uit Eliots gedicht. Als motto voor de gehele roman zou kunnen dienen het kapitaal gezette citaat MIXING MEMORY WITH DESIRE (p. 32), een verwijzingGa naar eind1. naar TWL 2-3. Met deze allusies hangen verwijzingen naar mythologische figuren samen, zoals die van Tiresias (volgens Eliot zelf het belangrijkste personage van het gedicht), van Hermes met zijn vleugelschoenen, de magische zanger Orpheus en de telkens weer optredende (helle)hond. De zin van al deze verwijzingen is dat de roman voor de lezer die deze allusies doorziet, net als TWL, te plaatsen valt als een variant van de queeste: de tocht door het dodenrijk die leidt tot wederopstanding van de homo quaerens. Mira (de wonderbaarlijke, bijna Maria) is de goddelijke geliefde die alle andere in zich verenigt: zij kan dodelijk, maar ook levenwekkend zijn: in de roman worden beide aspecten steeds weer aangeduid. Dat Rupert in het verlengde van dit verhaal van hellevaart en verrijzenis ook christelijke symbolen vertoont, zal wel duidelijk zijn. Het materiaal daarvoor kon Pfeijffer in T.S. Eliots eigen ‘Notes’ bij TWL vinden (bij de vss. 46 en 309 met name). Nog iets over de talige aspecten van Rupert. De stijl is barok, bombastisch vaak (we hebben uiteraard te maken met een begaafd spreker, die zich uit een penibele situatie moet redden), maar soms ook kort en zakelijk, en heel vaak humoristisch. Er is eigenlijk geen enkele roman in de Nederlandse literatuur die hiermee te vergelijken valt. Wat de allusietechniek betreft, zou men kunnen denken aan de romans van Paul Claes, maar die zijn toch duidelijk geserreerder. Het meest in de buurt komt echter Vestdijks meesterwerk Meneer Visser's hellevaart (1936), evenzeer gekenmerkt door allusiviteit, stijlexperimenten en een personage dat een katabasis in de ‘krochten van de eigen ziel’ ondergaat. Het is in deze eerbiedwaardige traditie dat deze virtuoze roman zich heeft ingeschreven en waarvoor Pfeijffer de Anton Wachter Prijs 2002 heeft verdiend. |
|