Vestdijkkroniek. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
[pagina 35]
| |
Er zitten in de op zichzelf verbluffend kwalitatieve lijn van de Anton Wachterprijswinnaars tenminste drie keiharde effecten. In de eerste plaats zal het 250e deel van Privé Domein in 2003 bestaan uit de dagboekaantekeningen van A.F.Th. van der Heijden, u allen bekend als de Anton Wachter-prijswinnaar van 1979 onder zijn toenmalige pseudoniem Patrizio Canaponi. Het is nogal wat dat dit spectaculaire jubeldeel in een internationaal erkende reeks van de Arbeiderspers, waarvoor ik in 1966 grondslag en uitbouw vormde, geschreven wordt door een auteur die al enige jaren als scheppend romancier stilstond. Dat wil zeggen hij werkt al enige jaren aan een enkele delen beslaande serie romans die zijn definitieve teken van de tijd zullen geven. We hebben alle omslag met het já en néé dit jaar verschijnen meegemaakt. De boekenweek brengt rond zijn bijdrage aan Privé Domein het eerste deel. Het wordt dus een AFTh-jaar, dat in elk geval. Dat doet mij goed. Zijn roemruchte Advocaat-roman ligt nog altijd op mijn nachtkastje. Is ooit een auteur grandiozer uit het probleem van autobiografie en engagement gekomen? Ik ben, na het boek twee-, driemaal gelezen te hebben, de hoofdfiguur radicaal gaan naäpen. Ja, zoals hij dacht en leefde, zoals hij tegenover de schokkende maatschappelijke en morele revolutie van zijn tijd stond, já, dát was de volle waarheid. Wat kon men zich ook bij de bijna diabolische stijl, die zoals bij Dostojevski alle stemmen in eigen stijlen weergaf, voldaan voelen. Voor mij is dit boek een toppunt in zijn productie maar dat hij nu juist het Privé Domein jubeldeel doet, laat me er extra ferm naar verlangen. Ik heb het beginstadium nog bij de Arbeiderspers meegemaakt. Er was een nieuwe directeur, helemaal opgelepeld in Groningen, aangesteld, iemand die toejuichte dat ik van wielrennen hield maar me verder van elk persoonlijk boek poogde af te houden. Ik werd voorgoed de dramatische dienstknecht van de uitgeverij. De Groninger zou met zijn geradbraakte kennis van zaken wel mooi weer gaan spelen. Hij bemoeide zich dadelijk met Privé Domein, voor hem de gemakkelijkste reeks, daar was geen bedenken aan geweest voor mij en zeker niet voor mijn oudste compaan Theo Sontrop, die door hem meteen werd geweerd uit | |
[pagina 36]
| |
Hans Wiegel reikt de prijs uit aan Tessa de Loo
het redactieberaad. Deze directeur zou de reeks vernieuwen door twee ingrepen. In de eerste plaats kwam er elk jaar een werelddeel van een Nederlandse auteur. U hebt gezien wat er gebeurd is met de tot de grond toe in de kritiek afgebroken werelddelen van Rogi Wieg en van Ronald Giphart. Tussen allerlei dramatische beurtzangen door, - want de man werd al bij twee glazen bier beneveld -, werd ook getrokken aan de held van uitgeverij en collega Querido. Die Van der Heijden zou óók een wereldboek moeten maken! De directeur is ontzettend ver gegaan door zelfs de echtgenote van Van der Heijden in de redactie van Maatstaf aan te stellen, het blad dat vervolgens werd afgeschaft, voor de directeur de beste oplossing after all these years. Maar aan Van der Heijden is hij blijven trekken. Dat het boek er nu komt is maar heel indirect een resultaat van dit trekken. Want de directeur trok uiteindelijk aan iemand die snel door alle verleugenende snelle wendingen van de Groninger heenkeek en hem recent nog enkele maanden geleden in Vrij Nederland vrijwel afmaakte. Zo eindigen sommige vriendschappen in de uitgeverij, toen na het tijdperk van de echte groten, zoals Lubberhuizen, Van Oorschot, later ook Van Crevel, een opgehengelde uit het barre noorden autoritair een fonds mocht gaan regeren dat eenzaam een Europese hoogte had bereikt. Dat zeg ik nu eens en daarna nooit meer maar het was wél de volle waarheid. Wat zie ik nu uit naar dit boek van AFTh! Hij zal ook mij wel ergens op de schop nemen want ik heb in die 29 jaar als feitelijk fondshoofd heel wat hoerige arbeid moeten verrichten. Bij Gallimard hield men van Sartre én van Céline, die elkaars bloed gretig dronken. Wat dachten die van zo'n uitgever? Het is de voorwaarde om nieuwe ideeën in boeken en reeksen om te zetten. De bekroning van Canaponi in 1979 en zijn sprong vervolgens naar de eerste plaats in het algemeen klassement van onze romanciers, zijn mede uit die Anton Wachter-bekroning voortgevloeid. Zijn rede was al zo hartverwekkend, je voelde aan de wieg te staan van iemand die een heus oeuvre ging neerzetten. De tweede vondst voor Privé Domein van de directeur was een serie oorlogsromans, die hij nog kort voor hij een geweldige schop onder zijn kont kreeg, bedacht. Dat is een oneindige variant die zo'n beetje een kwart van de hele wereldromanliteratuur beslaat! Dat het tóch | |
[pagina 37]
| |
onder de nieuwe leiding bij de AP een reeksje met respect is geworden, is een heel gelukkige bijkomstigheid maar Privé Domein, die bij uitstek op het eigen leven gerichte reeks, gaat een hoogtepunt halen bij Canaponi - Van der Heijden, het resultaat nadat Canaponi voorgoed van de gondel in de Herengracht stapte. Een tweede topmoment voor wie de Anton Wachterprijs liefhebben is dat Tessa de Loo, die in 1984 bekroond werd voor De meisjes van de suikerwerkfabriek - waarvan het hoofdverhaal door mij er werd uitgevist voor Maatstaf, nadat ongeveer alle andere tijdschriften het hadden geweigerd - nu een Nederlandse wereldauteur is dankzij De tweeling. Niet alleen is deze roman al sinds jaar en dag een groot succes, de film naar het boek trekt langs tientallen bioscopen - ik schrijf dit op nieuwjaarsdag 2003 - door Wessel te Gusinklo ontvangt de Anton Wachterprijs uit handen van Mieke Vestdijk - van der Hoeven
Nederland. Die geweldige film is ook háár triomf, het is de triomf van haar boek dat door zoveel recensenten in wanhopig onbenul als damesroman werd afgewezen. Het is een enorme damesroman want bepalen vrouwen niet de voortgang van het leven, ook waar een wereldoorlog woedt? Nooit heb ik me in eenzaamheid trotser gevoeld dan toen ik op een stoeltje de film zag en wist dat ik vijftien jaar sedert haar Anton Wachter-bekroning terecht op wacht had gestaan voor deze zeldzame vrouw, die zo aardig was, toen ik allang bij de Arbeiderspers was verdwenen, nog haar Byron-roman aan me op te dragen. Zoiets maakt een uitgeverij knecht tóch gelukkig.
Het derde enorme knalpunt in de Anton Wachter-cyclus is natuurlijk Arnon Grunberg. We hebben hem in 1994 bekroond voor zijn | |
[pagina 38]
| |
onvergetelijk gebleven roman Blauwe maandagen en in 2000 kwam hij terug met De geschiedenis van mijn kaalheid. Hij verzon toen het lange tijd omstreden pseudoniem Marek van der Jagt. Niet alleen was ik de eerste gelukkige ontdekker van het boek voor de prijs, er zat veel meer achter. Ik wist dat Marek iets te maken kon hebben met Marek Hlasko. En dat deze in 1964, bij mijn aankomst in de AP, uitgegeven Pool de onmetelijke voorkeur was van... Arnon Grunberg. Deze had er al jaren geleden voor gepleit, dit boek te herdrukken. ‘Toe nou, Martin Ros, dit is het grootste boek!’ Hij heeft dit zelfs nog herhaald bij een laatste, door mij in wanhoop tégen de directeur beraamde vergadering om nieuwe redacteuren te werven voor Maatstaf. Om dit blad, dat zeer zeker een juweel was, toch door de tijden te helpen. Ik heb over deze onthulling in mijn diepste hart gezwegen, maar wel laten weten dat ik wist wat het geheim was. Het is nu allemaal ontsluierd. Arnon is Marek en dat is voor alle na-aperij, die nu elders met pseudoniemen wordt bedacht, een heel gelukkige mystificatie geweest die het belang van Anton Wachter alléén maar heeft onderstreept... Maar deze drie troeven maken de reeks niet alléén zo legendarisch. Er is in 1977 iemand bekroond die nu ergens hoog in de wolken op het stoeltje, dat hem zeker zal zijn toegekend, zetelt: Frans Kellendonk. Ik heb deze man, die we na de bekroning op zijn dobberend bootje in Amsterdam bezochten, diep liefgehad, niet enkel omdat hij het oog streelde maar ook omdat hij een zeldzaam gelukkige angelsaksische voorkeur had waaruit mede zijn vertaling van Henry James bij de AP voortvloeide. Als iemand ooit ver voor alle hedendaagse politieke en morele gerumoer uit over de herwaardering van waarden begon, was hij het. Na het bekroonde Bouwval is hij in Arnon Grunberg, de negende winnaar van de Anton Wachterprijs, tijdens zijn dankwoord
stijl een superieure meester gebleven en het was geen toeval dat zijn bevindelijke stimulans contact zocht met Oek de Jong, die in 1981 voor zijn Opwaaiende zomerjurken werd bekroond. Die twee zouden samen een tijdschrift voor rangen en waarden ontwerpen. Het is er nooit van gekomen, maar Oek de Jong beet zich nog na veel langer wachttijd dan A.F.Th. van der Heijden vast in nieuw werk. Hij kwam eerst in 1985 nog met het knap, zeer streng gestileerde Cirkel in het gras, waarmee men overigens nog altijd alle geheime weggetjes en kerken in Rome kan terugvinden, maar dit jaar verraste hij iedereen met Hokwerda's kind. Ik hoef daar niet veel meer van te zeggen. Het is gewoon een wereldboek dat ook weldra bij Gallimard in een topreeks zal verschijnen. Leg deze roman naast andere romans over vrouwen in onze literatuur. Men zal dan moeten bekennen dat Oek de Jong ze allemaal overtrof. De vrouw in dit boek is totaal en volkomen, óók in haar afgrondelijke en tenslotte voor een hoofdfiguur gruwelijk noodlottige uitwassen. Ze heeft een wereld bóven en een ónder de gordel. Ze leeft in een vertwijfeld evenwicht daartussen. Dat heeft een roman opgeleverd van Europees niveau. Het is een boek dat naast de advocaat van AFTh ligt. Om telkens weer, als je moe en vertwijfeld bent thuis gekomen te herlezen.
Wie zal hem ooit nog vergeten na kennismaking, | |
[pagina 39]
| |
het mirakel Wessel te Gussinklo? Hij heeft anderhalf uur voor me in een restaurant - Anna Caspari of iets dergelijks - in Harlingen gezeten en dat was even verraderlijk van raffinement en nuancering als de vele uren die hij thuis en in Utrechtse café's heeft afgepraat. Zelden heb ik zo'n veelzijdig belezen man ontmoet die tevens zó intensief aards is of erger dan dat en geheel in het positieve, want ik houd van zulke mensen. Zijn grote roman die ik er bij de AP net niet doorkreeg heeft lof geoogst bij Meulenhoff. De man behoort nu tot de bekroonden al is zijn productie toch beduidend laag, misschien omdat hij na de intens betreurde dood van zijn eega met dochter in de bossen van Den Dolder woont en domweg heel vaak gelukkig is. Hij heeft daar mirakelse pamfletten geschreven over koning Pim en over de Islam die hoe dan ook bestreden zal moeten worden waar ze zich tegen onze grondwet richt. Wat een enorme en dynamische prater en wat een schrijver, we hóren nog van hem.
Wat kan ik me nog van alle andere winnaars herinneren? In elk geval nog heel goed het formidabele boek van Herman Stevens uit 1990, Mindere goden, omdat hier werkelijk het meest evident een door Vestdijk geïnspireerde auteur aantrad. Ik kende Herman al van vele jaren her en we ontwikkelden een correspondentie waaruit mede de roman voortvloeide, een boek met alle vernuftige sentiment, cerebrale humor en alle risico's in het leven verzoenende ironie die Vestdijk ooit zo groot en onnavolgbaar maakten. Herman Stevens heeft zich later, toen hij vastliep op de uitgever die bijna Privé Domein vermoordde, telkens weer een groter auteur getoond. In 2001 schitterde hij met Gouden dagen, een boek dat allang een voorname prijs had moeten hebben gekregen, want wie zo schrijft mag lang rusten voor het volgende. Stevens is een geweldig voorgevoel geweest van deEerste winnaar Frans Kellendonk met Mieke Vestdijk-van der Hoeven, 1977
jury voor de Anton Wachterprijs, zoals ook Sipko Melissen me verraste in 1998 met zijn roman Jonge mannen aan zee. Ik vond eindelijk de dichter terug die zoveel jaar eerder bij me debuteerde. Hij zal doorgaan en er wel komen, evenals het merkwaardige talent en veeltalenkenner Paul Verhuyck met zijn gruwelijk-grandioze, mystificerend-obsessieve De doodbieren waarbij ik niet negatief wil blijven over Gijs IJlander die nog jaarlijks een nieuw boek publiceert en Nanne Tepper die ook uit het hoge noorden kwam, maar met De eeuwige jachtvelden een weliswaar omstreden maar onmiskenbaar meesterwerkje neerzette, waarop nog veel zal volgen.
Ik heb de boeken gelezen en ervan genoten. Ik heb vrijwel alle alleenspraken van de winnaars aangehoord. Ze waren allen steeds bijzonder | |
[pagina 40]
| |
onder de indruk. In het spoor treden van Simon Vestdijk, verder kon je in ons land toch niet komen en daartoe schonk hier Harlingen toch maar de gelegenheid. De prijs is voor mij - en zeker ook voor Maarten 't Hart en Rudi van der Paardt in de jury - een tweejaarlijks weer extra kittelende gebeurtenis geworden. Het genot alleen al om weer brieven te ontvangen uit Harlingen en naar de stad van de meester te mogen reizen in het najaar, als achter donkere luchten zich het perspectief ontvouwt om de avonden weer bij het vuur door te brengen met een boek van Simon Vestdijk. Uit dit kleine maar subtiele geluk vloeide ook dit stuk voort, in dank aan allen die de prijs mogelijk maakten en, Deo volente, nog lang in stand zullen houden, als aubade aan de literatuur in Friesland, in Harlingen, bij Simon Vestdijk. | |
Prijswinnaars Anton Wachterprijs1977 Frans Kellendonk † Bouwval 1979 Patrizio Canaponi (A.F.Th. van der Heijden) Een gondel in de Herengracht 1981 P.J. Burgstedde Mijn boosaardige zuster Elektra 1984 Tessa de Loo De meisjes van de suikerwerkfabriek 1986 Wessel te Gussinklo De verboden tuin 1988 Gijs IJlander De kapper 1990 Herman Stevens Mindere goden 1991 Paul Verhuyck De doodbieren 1994 Arnon Grunberg Blauwe maandagen 1996 Nanne Tepper De eeuwige jachtvelden 1998 Sipko Melissen Jonge mannen aan zee 2000 Marek van der Jagt (Arnon Grunberg) De geschiedenis van mijn kaalheid 2002 Ilja Leonard Pfeiffer Rupert, een bekentenis |
|