Vestdijkkroniek. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||
In een artikel over Vestdijks Anton Wachter romans heeft Tini Booij geprobeerd het thema van deze autobiografisch georiënteerde cyclus aan te geven, maar ook is het een requisitoir tegen de hoofdpersoon geworden. De schrijfster beperkt zich niet tot de poging aan te tonen dat de centrale idee van deze acht romans Antons voortschrijdende desintegratie is. Ze bestempelt sommige van zijn gedragingen ook als schandelijk. Ik ben zelf in mijn twee boeken over deze reeks (1981, 1983) niet zo scheutig geweest met morele oordelen, maar voel me genoopt hem nu in dit opzicht te verdedigen. De motieven, waar het hier om gaat, komen in beide boeken van mij aan de orde.Ga naar eindI. Het begrip desintegratie ontleent Booij aan Vestdijks essay De toekomst der religie (in verwijzingen verder aangeduid als TR). Het heeft een ongunstige klank. Vestdijk, die zijn typologie aan de Duitse psycholoog E.R. Jaensch dankte, beklemtoont wel de gelijkwaardigheid van de gedesintegreerde met de geïntegreerde mens en zegt dat men bij de eerste niet aan pathologische gespletenheid en disharmonie moet denken (TR, hs. 6, 182). Maar de connotatie die met het woord verbonden is, verdwijnt niet zo maar: Booij ziet Antons vermeende ontwikkeling naar desintegratie toe dan ook als negatief. Desintegratie betekent ‘een verzwakking of zelfs een verbreking van de eenheid tussen subject en object’ (TR, 182). Nu is dat onontkoombaar bij het volwassen worden, waarbij het jeugdige individu zich los maakt van de gezinsband, en dat is allerminst ongunstig, maar eerder gewenst; in die zin is er zeker desintegratie bij Anton. De vraag is vervolgens of dat individu al of niet tot een nieuwe integratie komt. Een ander facet van desintegratie, dat in Booijs beschouwing sterk op de voorgrond treedt, is volgens Vestdijk dat de persoonlijkheid niet meer als geheel reageert maar in onderdelen: ‘hoofd’ en ‘hart’ volgen gescheiden wegen in plaats van samen te gaan. Het individu vereenzelvigt zich geheel met het bewuste en wat hij niet bewust kan accepteren verdringt hij in het onbewuste (TR, hs. 6, 183). De persoon die zich bewust is van zijn ware drijfveren is geïntegreerd, en de persoon die zijn ware beweegredenen niet wil kennen en ze achteraf bedekt met rationalisaties gedesintegreerd (502). Booij beklemtoont dat Anton op latere leeftijd geen schuldgevoel meer kent. Hij is volgens haar op vele punten wel schuldig, maar heeft dit verdrongen. Zij zegt dat zijn onbewuste beweegredenen nergens genoemd worden, maar alleen aangestipt, omdat de meeste bladzijden in het perspectief van Anton staan. Dat zou er de oorzaak van zijn dat de lezer zonder dat hij het in de gaten heeft Antons visie op zichzelf en anderen overneemt (p. 510)Ga naar eindII.. Op zichzelf bestaat die valkuil zeker. Ik ben er ook in mijn studie voor op mijn hoede geweest en heb niet steeds zijn visie tot de mijne gemaakt. Maar juist omdat de meeste gegevens de lezer via het gezichtspunt van het personage bereiken, vooral in de laatste vier romans, kun je niet anders dan daarvan gebruik maken. Het gaat er dan alleen nog maar om wélke gegevens je benut voor je conclusies, en hoe je die keuze aannemelijk maakt. Ook Booij ontkomt er vaak niet aan Antons visie op zichzelf voor haar beschouwing aan te wenden. Eerst zal ik het hebben over het schuldgevoel. Booij gaat ervan uit dat een verandering in Anton moet blijken uit zijn verschillende reacties op vergelijkbare gebeurtenissen. Dat is een uitgangspunt waarin ik haar graag volg. | |||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||
SchuldgevoelOm te beginnen bekijken we iets dat een detail lijkt, maar dat toch onthullend kan zijn voor een karakter. Als kleine jongen maakt Anton in Sint Sebastiaan (in verwijzingen aangeduid als SS) een keer de poes bang en als student doet hij ook zoiets. Booij meent dat de kleine Anton begrijpt waarom hij dat doet: om zelf minder angstig te zijn. Werkelijk? Het is de verteller die de reden suggereert (SS, dl I, hs. 2, 32-33). Hoe dit zij, in tegenstelling tot het begrip van de kleine Anton zou het tot de grote niet doordringen wat hij doet wanneer hij een bangelijke kat midden in een lichtbundel zet en het waarom nog minder. Deze Anton zou zich niet schuldig kunnen voelen. De reden voor zijn pesterij is voor hemzelf onbewust en dat hij een ander wel eens iets pijnlijks aandoet, verdringt hij volgens de schrijfster (501). Is dit zo? De oudere Anton is geïntrigeerd door de kat, omdat die permanent bang is. Hij wil uitvinden of ze met vis ertoe te verlokken is haar angst opzij te zetten. Omdat ze toch steeds bang is, maakt de plagerij niet veel voor haar uit, luidt het eerst in De vrije vogel en zijn kooien (aangeduid als VVK, III, hs. 1, 203, 216). Achteraf heeft hij niettemin duidelijk schuldgevoel als hij om die reden nota bene in tranen uitbarst. Hij is in dit opzicht niet veel veranderd. Het is apert onjuist dat hij zich op deze leeftijd niet meer schuldig kan voelen en dat hij zelf niet begrijpt waarom: ‘Het duurde geruime tijd voordat hij er zich rekenschap van gaf waarom hij dit deed’, wordt over hem verteld en dan volgt als beweegreden ‘om het plezier dat kleine hoopje bont bang te zien’ (VVK, III, hs. 5, 305). Het is typerend voor hem dat hij vaak zit na te denken over zijn beweegredenen. In de tweede plaats contrasteert Booij het schuldgevoel van de jonge Anton bij de ziekte en het sterven van zijn vader met de afwezigheid ervan - volgens haar - bij een ziekte van zijn moeder. Daarop zou de zin wijzen: ‘Had zijn moeder kou gevat, dan droeg hij daaraan geen schuld’. Het verschil is ‘dat het kind zich bewust is van schuld, de jongeman niet’ schrijft ze, en ‘Voor alles waar het kind zich schuldig of minderwaardig door voelt, heeft de jongeman een rationalisering’ (501). In werkelijkheid voelt Anton, die nauwelijks schuld heeft aan de ziekte van zijn moeder, zich in de roman wél schuldig, omdat hij haar niet gewaarschuwd heeft - evenmin als de anderen - op te passen voor haar bronchitis. De zin die Booij aanhaalt wordt voorafgegaan door ‘Medisch was dit niet na te gaan.’ Medisch is hem niets aan te wrijven, vindt hij gedurende een moment. Hiermee probeert hij zijn opkomend, overdreven schuldgevoel te bestrijden - dit laatste in tegenstelling tot vroeger -, maar tevergeefs. De conclusie van zijn gedachtegang is, nog op dezelfde pagina: ‘Zo was zijn schuld in het geheel niet zoveel geringer dan in het geval van zijn vader’ (VVK, III, hs. 5, 295). Deze schuld voelt hij niet in zijn kwaliteit van aankomend arts, maar als mens. Ik zal er in het vervolg niet steeds op wijzen dat Booij lang niet altijd afziet van Antons visie op zichzelf, waardoor volgens haar de lezers zich te veel op sleeptouw laten nemen - een dergelijke herhaling zou vervelend worden -, maar ik wil er in dit geval toch de vinger op leggen. Wat zij bij de bespreking van het schuldgevoel over de ziekte van zijn moeder gedaan heeft is één zinnetje uit het begin van zijn gedachtegang halen en het vervolg negeren. In het voorafgaande geval van de poes doet ze alsof de verklaring van de verteller dat Anton zich rekenschap geeft van de drijfveer niet bestaat. Zo meteen zal nog blijken dat ze soms zelfs Antons idee over zichzelf in het verleden de voorrang geeft boven een mededeling van de auctoriële verteller. | |||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||
Sint SebastiaanBij haar behandeling van Antons ontwikkeling zegt Booij dat hij aan het eind van de eerste roman Sint Sebastiaan een kind is dat erin geslaagd is voor zichzelf te verdringen wat het niet tot zijn bewustzijn wil laten doordringen. Al het slechte en kwade op de wereld ziet hij niet in zichzelf, maar in anderen (503). Deze bewering is te ruim om ze in dit artikel te bespreken. Ik kan alleen maar zeggen dat zij ze met haar paar opmerkingen, zoals dat Anton gaat liegen tegen zijn vader, onvoldoende ondersteunt. Anton heeft daar niet alleen in een droom schuldgevoel over, zoals ze stelt, maar ook daaropvolgend als hij wakker is (SS, III, hs. 5, 208), al is dit gevoel egocentrisch gefundeerd. Ik prefereer het om punten onder de loep te nemen die in kort bestek te overzien zijn. Zo'n punt is Antons reactie op het schilderij van Sint Sebastiaan, een martelaar die met pijlen doorschoten is. Wanneer hij er tegenover komt te staan, begrijpt hij volgens Booij uit het feit dat Sebastiaan wordt gestraft dat hij wel iets misdaan zal hebben. Deze heilige heeft voor hem dezelfde functie als Jezus voor de gelovige. Dat heb ik zelf al eerder opgemerkt, maar Booij legt een heel ander accent. Terwijl ik stelde dat Sebastiaan voor Anton angst en lijden belichaamt, meent zij dat Anton zijn schuld kan projecteren op de heilige en daarmee ontkennen dat hij nog schuld ‘over’ heeft. Anton wordt echter in de eerste plaats getroffen door het lijden. Hij heeft het gevoel dat zijn eigen lijden door de ander op zich wordt genomen: ‘het omgekeerde van medelijden dus: hij leed niet met Sint Sebastiaan mee, maar Sint Sebastiaan met hem!’ (SS, III, hs. 4, 187). Maar de identificatie met Sebastiaan werkt maar een tijdje; daarna helpt het niet meer, zoals uit een angstdroom blijkt, waarin de lijdende figuur weer meer op hemzelf gaat lijken dan op Sebastiaan(SS, III, hs. 5, 207-208). Ook is in de volgende romans overduidelijk dat Anton behept blijft met allerlei schuldgevoelens, wat ik aan de hand van twee punten al heb aangetoond. Dit weerspreekt dus dat Sebastiaan dient om zijn schuldgevoel kwijt te raken; als het al even zo zou zijn, is het in elk geval niet blijvend. | |||||||||||||||
Ideaalbeeld versus de werkelijkheidIn het volgende kom ik nog terug op het schuldgevoel. Het is zo belangrijk omdat het hem in twee gevallen, zijn verloofde Tini Houtsma en Esther Ornstein, een tijd lang aan een meisje bindt. Maar de door Booij aangevoerde andere twee redenen voor Antons vermeende desintegratie - het veronderstelde | |||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||
onbewust zijn van zijn beweegredenen en de verstoorde relatie met meisjes - zullen nu meer de aandacht vragen. In de meest bekend geworden roman van de reeks, Terug tot Ina Damman, vertegenwoordigt de terughoudende, koel lijkende Ina die hem uiteindelijk afwijst een ideaalbeeld voor Anton, een schikgodin. Aan haar, die hij nooit gehad heeft, wil hij trouw blijven, wat gelijk staat met trouw aan een beeld. Booijs reactie hierop is dat Anton misschien min of meer zou kunnen integreren als hij zou proberen het ideaalbeeld in een ander te zien, of als hij het ideaal wat lager zou stellen. Maar als hij het hoog blijft houden en het de reële meisjes verwijt dat ze er niet op willen lijken, kan het niet anders of hij raakt steeds meer gedesintegreerd (504). Dit is de derde lijn van haar betoog, en hier zit iets in. Vestdijk vergelijkt immers het uit elkaar gaan van hoofd en hart bij desintegratie met het gescheiden zijn van geestelijke en zinnelijke liefde (TR, 183). Deze lijn sluit aan bij ‘de verzwakking of zelfs [...] verbreking van de eenheid tussen subject en object’, die ik in het begin aanhaalde. Het ideaal kan hem van iemand scheiden en, wanneer hij een vriendin heeft, tussen hen instaan. Maar toch wil ik hier al de vraag stellen, die ik aan het slot zal beantwoorden, of het steeds een teken van desintegratie is, als Anton later een verhouding met een vrouw heeft, waarbij hij weet dat ze niet aan dit ideaal beantwoordt, maar overigens allerlei voortreffelijke eigenschappen van haar erkent, die aan zijn verlangens tegemoetkomen. Hij heeft immers ook allerlei andere neigingen, die ook om verwerkelijking vragen en die, als hij deed of ze niet bestonden, evengoed tot een kloof tussen hem en liefdesobjecten zouden leiden. In de volgende roman, De andere school (AS), komt het nog niet tot zo'n verhouding, geen volledige tenminste. Aan het eind van deze roman is duidelijker geworden, behalve voor Anton zelf, volgens Tini Booij, dat hij in staat is anderen - in casu Marie van den Bogaard - op te offeren aan het beeld dat hij van de ideale liefde koestert. | |||||||||||||||
Antons zelfinzichtIs dit Anton werkelijk niet duidelijk? Het komt niet uit dat hij op het moment zelf weet dat het de bons geven aan Marie te maken heeft met het beeld van Ina. Hij ontkent het tegenover zijn slachtoffer, maar dat zegt niet zoveel, omdat ze hem maar matig bevalt. Ze loopt hem na en hij is met haar begonnen om zich te troosten en een bondgenote te hebben in de nieuwe omgeving. Aan het eind, in De laatste kans (LK), herinnert hij zich in elk geval waarom hij het deed: ‘Wat hij gezegd had over de mogelijkheid om aan Ina Damman te denken en tóch Marie van den Bogaard niet te verstoten, dat was verstandig geweest [...]. Zijn nieuwe minnares zou hij niet opofferen’ (LK, II, hs. 3, 162). Hij is zich dus bewust van zijn beweegreden. Booij wil aantonen dat de oudere Anton alles verdringt, zodat het ook wanneer Anton pas later dit inzicht krijgt toch een weerlegging is van haar punt. Zij stelt dat Anton zich als student in De beker van de min (BM) verbeeldt allerlei beweegredenen te hebben om zich met Tini Houtsma te verloven, maar niet weet dat zijn omgang met meisjes bepaald zou worden door een seksuele behoefte (505). Als Anton dit niet wist zou zijn zelfinzicht minder dan normaal zijn. Hij probeert immers meer met Tini dan deze wil toestaan en de manier waarop ze hem seksueel in toom houdt doet hem denken ‘dit is de vijandin’ (BM, III, hs. 2 en 5, 205, 279). Anton weet heel goed wat hij wil. Dit neemt niet weg dat andere ingewikkelde beweegredenen even goed meespelen om zich met de bazige Tini te verloven. Je kunt zijn beweegredenen - als medelijden en dergelijke - | |||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||
nog geen rationalisatie noemen omdat hij met Tini naar bed wil. Dat is in het algemeen een ongerijmde redeneertrant. Als iemand met een vrouw wil trouwen, omdat ze hem bewondert, en omdat hij met haar naar bed wil, is zijn beweegreden dat ze hem bewondert nog geen rationalisatie van zijn seksuele verlangen! Het is een afzonderlijk motief om juist met die vrouw naar bed te willen en niet met een andere die op hem neerziet. Zo ook met Anton, voor wie Tini's aanvankelijke bewondering voor zijn pianospel misschien enigszins meetelt. Als argument ervoor dat het medelijden dat hem tot haar nader bracht slechts een rationalisatie is, voert Booij aan dat hij later ontkent dat hij het had. Ze beroept zich hier dus op het idee dat Anton er achteraf over heeft. Deze ontkenning, twee romans later, die werd gesignaleerd in mijn studies over de reeks, is opvallend. Het medelijden, dat niet in beweringen van Anton maar in een angstdroom onthuld wordt, staat niettemin buiten kijf. In de beschrijving van de droom door de auctoriële verteller luidt het als Anton een lichaam ziet dat voor Tini staat: ‘en tegelijk daarmee golfden een liefde en een medelijden in hem op, die hem overstelpten [...]’. Dat het in de droom om Tini gaat blijkt ook hieruit dat het deze droom is die hem aan haar uitlevert (BM, II, hs. 5, 161; III, hs. 5, 258). Dit maakt deze verloving met iemand die hij haat nog enigermate begrijpelijk. De afschuw die hij voor haar voelt, omdat ze dominant is, wekt zijn schuldbewustzijn op en dit wordt gedelgd door zijn medelijden, door zijn identificatie met haar. Hoe dit precies in elkaar zit kan ik hier niet opnieuw uiteenzetten, dat zou te veel ruimte in beslag nemenGa naar eindIII.. Dat hij het later vergeten is kan komen, omdat hij zich alleen de eindindruk van Tini herinnert of omdat hij het niet meer wil erkennen. Ik wil niet betogen dat Anton nooit iets verdringt, maar de meeste dingen die Booij als voorbeeld geeft realiseert hij zich heel goedGa naar eindIV.. De schrijfster meent het geregeld beter te weten dan de auctoriële verteller. Ze geeft van Anton als rationalisatie om zich met Tini te verloven op: ‘Hij redeneert (bewust) als volgt: de mooie Esther Ornstein is nog niet “gewekt” en ik ben niet de aangewezen figuur om haar te wekken.’ (p. 505). Terwijl het in de roman over Anton luidt: ‘Want er was iets dat hij niet wist en in lange jaren niet te weten zou komen: dat zij volkomen ongewekt was met haar 21 jaar [...]’ (BM, I, hs. 5, p. 89). Het tegendeel dus van wat Booij beweert. Op deze manier wordt een Anton Wachter opgebouwd die nog maar weinig met die van Vestdijk te maken heeft. Net als in De beker van de min heeft Anton volgens Booij in De vrije vogel en zijn kooien voor al zijn handelingen een redelijk motief en ontkent hij onbewuste drijfveren. Hij gaat met zijn hospita Fietje naar bed omdat het er nu maar eens van komen moet, en met haar zuster Clasina omdat deze dan geen belemmering vormt voor zijn gevrij met Fietje - de onwaarschijnlijkheid daarvan dringt niet tot hem door, aldus de schrijfster (506). In feite is hij zich echter van meer beweegredenen bewust, niet zozeer wat Fietje betreft, die hij eenvoudig als minnares wil hebben - wat is daar onwaarschijnlijk aan? zij heeft aantrekkelijke kanten - maar wel aangaande de slome Clasina. Hij denkt er lang over na wat hem in haar aantrekt en de verklaring die hij vindt is uitermate waarschijnlijk (VVK, II, hs. 5, 185-186). Het komt er naar mijn idee op neer dat hij met haar begint om zijn seksuele machtssfeer uit te breidenGa naar eindV.. Veel liefde zit er niet bij, maar voorzover het toch zo genoemd mag worden, is het ‘amour de vanité’. Hij is er trots op het met twee zussen tegelijk te houden. Clasina kan hij echter al gauw niet meer verdragen, terwijl uit de | |||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||
verhouding met Fietje na verloop van tijd blijkt dat het louter zinnelijke hem niet genoeg is. | |||||||||||||||
Het einde van een vriendschapIn De vrije vogel is niet alleen sprake van liefdesverhoudingen. Ook de oude vriendschap met Max Mees vindt hier haar einde. Op de HBS waardeerde Anton hem omdat hij ideeën had en enthousiast voor iets kon zijn, maar geleidelijk aan zijn ze uit elkaar gegroeid, ook omdat Max geen student is. Booij zegt dat hij erg neerkijkt op Max, die zich verlooft, zijn verloofde bedriegt en de verloving verbreekt. Maar Anton zou niet weten dat hij de vriendschap met hem opzegt omdat Max een spiegel voor hem is; hij voert daar andere beweegredenen voor aan, die de lezer kan ontmaskeren als smoesjes. De stem van zijn geweten - over zijn verhoudingen - zou hij het zwijgen opleggen: in een gefantaseerd gesprek met Ina verwijt zij hem dat hij haar ontheiligt, waarop hij haar zegt dat dit geïdealiseer nergens toe leidt en geen deel uitmaakt van het ware leven (507). Het is merkwaardig dat Booij dit zó weergeeft dat Anton hiermee zijn geweten het zwijgen oplegt. Zijn antwoord op zijn zelfverwijt verschilt namelijk niet van haar eigen standpunt, dat hij af moet zien van zijn levensvreemde ideaal. Uit zo'n reactie blijkt haar bevooroordeeldheid. Maar de sensualiteit van Antons verhouding met Fietje is voor haar 19e-eeuwse fatsoensgevoel de verkeerde weg. Hoe de lezer de redenen voor de breuk met Max die Anton aanvoert kan ontmaskeren wordt niet uitgelegd door Booij en op welke wijze Max een spiegel voor hem zou kunnen zijn is evenmin duidelijk. Het is erg onwaarschijnlijk dat hij zijn vriend hierom de deur wijst. Nog daargelaten dat hij over het door hem gefantaseerde verwijt van Ina de schouders ophaalt, beseft hij immers scherp wat hij doet. Het is niet zo dat Max’ vreemde sprongen hem herinneren aan iets wat hij verdringt. Dus hoeft hij niet bang te zijn voor hem als spiegel. Wel gebruikt hij een kleinigheid als aanleiding om met hem te breken; dat lijkt inderdaad een smoes, maar de doorslaggevende reden is dat hij genoeg van Max verdragen heeft aan geïntrigeer, hem niet meer vertrouwt en bang is dat hij achter zijn verhouding met zijn hospita zal komen en die verraden. Dat hij echt bang hiervoor is blijkt wanneer hij nog een afscheidsbriefje van Max krijgt, dat echter niet de gevreesde chantagepoging inhoudt, maar heel aardig is (VVK, II, hs. 4, 5, 164-171, 187-188). | |||||||||||||||
Antons zogenaamde schofterigheidBooijs morele veroordeling is het scherpst als het om Antons bejegening van Esther Ornstein gaat, een meisje dat hij al kent vanaf De beker van de min en met wie hij in de naar haar genoemde roman een stormachtige relatie heeft. Booij vindt dat voor iemand die er een maîtresse op na wil houden Esther Ornstein wel erg ongeschikt is. ‘Zo'n meisje het bed in krijgen is schofterig; en een schoft is Anton niet - nóg niet: later zal hij het wel proberen, als hij nog meer gedesintegreerd is.’ (505). Booij verbindt hier - toenemende - desintegratie met schofterigheid. Dat gaat lijnrecht in tegen de bedoeling van Vestdijk die tegen een dergelijk misbruik van het begrip gewaarschuwd heeft. Het gedesintegreerde type heeft waardevolle eigenschappen als verstandelijkheid en wilskracht en staat niet achter bij het geïntegreerde (TR, 182-183). In De rimpels van Esther Ornstein (REO) gedraagt Anton zich dus volgens Booij schandelijk tegenover dit meisje: hij zou van haar eerlijkheid en opofferingsgezindheid misbruik willen maken om haar in bed te krijgen. De schrijfster betreurt het dat Anton niet integreert bij deze gelegenheid, dat wil voor haar zeggen: dat Anton | |||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||
niet in alle eer en deugd met Esther trouwt. Integreren houdt voor Booij blijkbaar in: trouwen, maar volgens de typologie van Vestdijk, die zij wil toepassen, is het huwelijk, het gezin, bij uitstek het domein waar de gedesintegreerde mens, die zich beperkt tot een nauw gebied, zich thuis voelt (TR, 184). Ik gun Booij haar persoonlijke voorkeuren, maar met Vestdijk heeft dit niets meer te maken. Zij leeft in het wilde weg haar antipathie tegen het personage uit. Dat Anton niet wil trouwen komt volgens haar niet door zijn angst voor burgerlijkheid of iets dergelijks, maar door zijn onwil in te zien dat hij lagere bedoelingen met Esther heeft. Dit is absurd. Anton ziet uiteraard heel goed in dat hij met Esther naar bed wil zonder te trouwen - de ‘lagere bedoelingen’ van Booij -: het zijn dingen die hij zégt (REO, III, hs. 5, 293). Het gaat toch wel te ver om ook al te ontkennen dat Anton tenminste weet wat hij zegt. En zijn geleidelijk ontstane afkeer van een burgerlijk huwelijk, dat hem verhinderen zal om in vrijheid kunstenaar te zijn, is zo echt als iets maar zijn kan. Door dat te ontkennen mis je een essentieel onderdeel van de ontwikkeling van zijn karakter, dat vaak aan de orde komt (bv. BM, III, hs. 5, 286; VVK, I, hs. 2, 26-28). Als Anton zijn onwil om te trouwen tegenover Esther verzweeg, zou er reden zijn om hem van bedrog te beschuldigen, maar aangezien hij ervoor uitkomt, is er naar mijn oordeel niet veel op hem aan te merken. Esther mag dan ongeschikt zijn voor wat Anton wil, zij heeft de vrijheid zich eraan te onttrekken, zoals ze ook doet. Als Booij gelijk zou hebben met haar idee over Antons onbewuste zou hij dom zijn op het zwakzinnige af- iemand die niet weet dat hij met vrouwen naar bed wil wanneer hij zijn best doet ze zover te krijgen en die niet eens weet wat hij zegt -, terwijl hij in de reeks wordt voorgesteld als een intelligent iemand die zich sterk van vele schuldgevoelens bewust is en zich, vaak achteraf, op zijn beweegredenen bezint. Vanaf Terug tot Ina Damman (I, hs. 5, 61-62) waar hij ingespannen begint na te denken over de betekenis van een vroeger incident is hij sterk introspectief ingesteld. Een paar van de schuldgevoelens zijn in het voorafgaande ter sprake gekomen, maar er zijn er meer. | |||||||||||||||
Opnieuw: zijn schuldgevoel en zelfinzichtZo voelt hij zich erg schuldig over de naar zijn mening hondse manier waarop hij Esther Ornstein in de eerste periode dat hij met haar omging heeft afgeschreven. ‘Dat was heel erg [...]. Hij mocht haar niet onder de ogen komen’ (REO, II, hs. 3, 135, 137). Daarom vermijdt hij ook haar broer Jacques. Telkens komt hij terug op de schuld die hij af te betalen heeft en die nooit verjaren zal. Het medelijden, waarmee hij dit gevoel tracht te bestrijden, is één van de elementen van zijn liefde voor haar (REO, II, hs. 4, 5, III, hs. 2, 161, 175, 194, 226). Booijs eerder aangehaalde bewering dat Anton al het slechte en kwade in de wereld niet in zichzelf ziet, maar in anderen, is het tegendeel van de waarheid. Een van haar voornaamste conclusies, namelijk dat Antons bewustzijn erop uit is het onbewuste onbewust te houden (509), klopt niet. Anton is niet bang voor een confrontatie met zijn ware ik. Hij is er voortdurend op uit dat te betrappen, en doorgaans met succes. Dit sluit natuurlijk niet uit dat hij zich wel eens vergist. In de slotroman, De laatste kans, ontmoet Anton de studente Anna Heldering, die evenveel indruk op hem maakt als Ina Damman destijds. Ook zij lijkt, als een godin, alles te beloven, maar na een pijnlijke zelfstrijd ziet hij van haar af Anton denkt volgens Booij dat hij dat doet omdat ze van een andere, hogere stand is dan hij, en omdat hij de verpleegster Marie Klaassen niet | |||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||
voor haar in de steek wil laten. De echte oorzaak zou echter zijn dat hij te elfder ure inziet dat de aanbeden Anna er in werkelijkheid heel gewoontjes uitziet: onverwachts ziet hij een verraderlijk onflatteuze foto van haar (509). Nu geeft Anton nog wel meer redenen dan de genoemde om Anna te laten schieten. Het is een heel complex, waar onder andere het idee deel van uitmaakt dat hij om iemand van haar stand te krijgen met haar zou moeten trouwen en een degelijk doktersleven gaan leiden, wat hij per se niet wil (LK, III, hs. 1, 225-226). De foto die Booij voor de echte oorzaak uitgeeft, is in feite een detail. De keren dat Anton Anna heeft gezien maakt ze indruk door haar houding. Tijdens een bezoek aan haar heeft hij ervaren dat er niets aan haar verschijning is dat zijn liefde kan ondergraven, hoewel hij erop uit is zoiets te vinden. Als hij later op grond van een groepsfoto met ‘kleine, onduidelijke gezichten’ zou gaan denken dat ze er in werkelijkheid niet zo best uitziet, zou hij ongewoon dom zijn. Ieder weet dat zo'n foto het uiterlijk verkeerd weer kan geven. Anton constateert dan ook dat de afbeelding van Anna niet gelijkt (LK, III, hs. 4, 282). Bovendien heeft hij al daarvóór besloten definitief van haar af te zien (LK, III, hs. 1, 223-227), zodat de foto niet de oorzaak kan zijn, omdat het nog steeds zo is dat een oorzaak niet na het effect kan komen. Ook het gezicht van Ina werd indertijd misvormd op een groepsfoto (AS, II, hs. 3, 109). De betekenis van de parallelle scènes is waarschijnlijk dat de fotografie de uitstraling die van deze meisjes voor Anton uitgaat niet kan vastleggen. Het gaat er in deze roman niet om hoe de vrouwen zijn, maar hoe ze door Anton gezien worden. De vrouwen symboliseren de gespletenheid van Antons eigen wezen, zegt Booij (509). Dat is tot op zekere hoogte zo; ik heb het zelf in mijn proefschrift uitgebreid laten zien, maar het naast elkaar voorkomen van uiteenlopende neigingen in Anton is nog geen desintegratie in Vestdijks zin. Booij wil niet erkennen dat een beweegreden voor Anton om Anna Heldering te laten lopen is dat hij Marie Klaassen niet voor haar in de steek wil laten, omdat dit niet in haar kraam past. | |||||||||||||||
ProjectieVolgens Booij is het moment waarop de projectie - van een ideaal vrouwenbeeld - plaats vindt voor Anton het moment waarop de desintegratie inzet; het zou het breekpunt in zijn ontwikkeling zijn (512). Maar Anton wordt zich sterk bewust dat het een projectie is. Terwijl volgens Vestdijks opvatting (TR, hs. 5 en 6, 137, 193-194), die door Booij wordt aangehaald, het de gedesintegreerde mens typeert dat hij dit niet wil inzien, maar zijn projectie voor werkelijkheid houdt. Anton daarentegen vindt dat vrouwen als Anna ‘de ideëel bedrieglijke glans rondom een leegte en een gemis’ zijn (LK, II, hs. 3, 165). Let op dat ‘bedrieglijk’. Hij gelooft wel in haar, maar weet dat dit op zijn eigen verlangen berust en dat hij een vrouw omdweept tot God zelf (LK, III, hs. 1, 227). Bewust vormt hij haar tenslotte om tot een mythologisch beeld, dat hem kan blijven inspireren, dat hem voorgaat ‘naar andere levens, een ander bestaan’ (LK, III, hs. 3, 269). De projectie wordt door het subject teruggenomen in zichzelf. Er is geen liefdesobject dat aan dit speciale verlangen voldoet. Dus is er ook geen gescheiden zijn meer van een dergelijk object. Dit besef maakt dat hij, terwijl hij vroeger Marie van den Bogaard afwees, nu Marie Klaassen als vriendin kan nemen, van wie hij ook ‘geestelijk’, d.w.z. gevoelsmatig, houdt. Ik heb er in beginsel niets tegen dat iemand voor zijn of haar visie steun zoekt in De toekomst der religie, maar Booij doet het niet consequent. Als ze ervan afwijkt en haar eigen opvattingen volgt, zou ze dat moeten aangeven. Volgens de opvattingen | |||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||
van Vestdijks essay betekent Antons inzicht dat wat hij in meisjes als Ina en Anna ziet een projectie van hemzelf is, dat hij ook in dit opzicht niet gedesintegreerd (meer) is. | |||||||||||||||
Mannelijk ideaalbeeldBooij zegt dat een mannelijk ideaalbeeld bij Anton ontbreekt en concludeert op grond van haar onjuiste idee dat hij zichzelf niet kwalijk neemt niet aan een ideaal te voldoen, dat zo'n ideaalbeeld voor hem overbodig is, omdat hij dat zelf is (512). Hij zou daardoor alleen van anderen zien dat ze verkeerde dingen doen, zoals blijkt in al zijn vriendschappen. Het is dan niet verwonderlijk dat zij meent te kunnen schrijven dat hij na zijn examen geen vriend meer over heeft. Laten we zien. Anton constateert nogal wat zwakke puntjes bij zijn vrienden. Deels is dat een kwestie van anekdotiek zoals dat van de student die nooit een geleend dictaatcahier teruggeeft. De meeste kennissen die hij in zijn studententijd opdoet zijn ook geen echte vrienden. Alleen in de laatste roman ontmoet hij een nieuwe, Bob Neumann. Hij brengt hem een soort afscheidsbezoek, omdat hij als waarnemer ook elders dan in Amsterdam terecht zal kunnen komen, maar breekt zeker niet met hem. Nog als student vindt hij dat zijn in de steek laten van Jules Salomons, het ideaalbeeld uit zijn jeugd, de lafste daad van zijn leven was - dit gebeurt in Surrogaten voor Murk Tuinstra - en later meent hij dat dit zijn leven een andere wending heeft gegeven (BM, II, hs. 5, 161; LK III, hs. 2, 243). Dit weerlegt Booijs opvatting al genoeg. Trouwens, zij zegt zelf dat Anton weet dat hij verwerpelijk is (507). Nu is zijn idee op bepaald moment dat hij laag gezonken is (VVK III, hs. 2, 239) wel erg overdreven, maar goed, het is vernietigend voor haar bewering dat hij zichzelf voor ideaal houdt. Anton vindt zichzelf helemaal niet geweldig, noch bewust noch onbewust. Hij probeert moeizaam een manier van leven te vinden die het best bij zijn aanleg past. Het gebeuren met Jules Salomons blijft hem dwars zitten, omdat deze op jongensachtige wijze karakter toonde, terwijl hij zelf het op dat punt smadelijk liet afweten. Ik wil niet zeggen dat Jules zijn ideaal is gebleven, maar wel dat het hebben van karakter, dat hij zelf meent te missen, zijn ideaal is. | |||||||||||||||
Desintegratie en liefdeDe conclusie van Booij dat de hele reeks draait om de desintegratie van Anton Wachter en de manieren waarop hij zich weet te handhaven zonder zich van zijn desintegratie bewust te worden, moet dus verworpen worden. Overigens wil ik niet ontkennen dat Anton op bepaalde punten tot het gedesintegreerde type kan gerekend worden. Volgens Vestdijk zelf behoort niemand voor honderd procent tot een van beide typen en heeft dus ieder wel iets ervan. Ik heb alleen willen betogen dat Anton het niet is op de punten waar hij van wordt beschuldigd. Door de vermeende onwil of onmacht om zichzelf te zien zoals hij is zou Anton uitgegroeid zijn tot iemand in wie de belangrijkste mogelijkheden zijn uitgeschakeld: liefhebben, begrijpen en vergeven. Als het waar is dat de reeks een weergave is van wat Simon Vestdijk heeft meegemaakt, dan moet deze zich, aldus Booij, verder ontwikkeld hebben waar Anton Wachter blijft stilstaan (512). Kennelijk beschouwt de schrijfster de verhouding die Anton aan het slot heeft met Marie Klaassen niet als liefde, waarschijnlijk omdat hij haar niet ziet als een vertegenwoordigster van zijn ideaalbeeld. Eerst zegt Booij, om Antons volkomen eenzaamheid te illustreren, dat hij in zijn Amsterdamse tijd geen meisje aan zich heeft kunnen binden, en vlak daarop dat Marie de enige is die hem gebleven is (512). | |||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||
Hiermee spreekt ze zichzelf tegen, maar misschien bedoelt ze dat Marie geen meisje is maar een wat oudere vrouw. Telt een rijpere vrouw dan niet mee als het om bindingen gaat?! Dat zou wel erg willekeurig zijn. Ik heb in mijn boek laten zien dat zijn houden van Marie voor hem een bepaalde vorm van liefde is, de liefde als hulp en troost, al kent hij ook andere vormenGa naar eindVI.. Het is de realistische, ‘aardse’ vorm van liefde. Het is niet reëel om het die naam te willen onthouden, alleen omdat Anton haar niet als representante van het Ina-ideaal beschouwt. Of hij niet in staat is te vergeven? Niet meer of minder dan een ander. Maar Booijs verbluffendste conclusie is dat hij niet in staat zou zijn te begrijpen. We zien iemand die behalve een groot zelfinzicht ook een ruim en subtiel begrip van mensen ontwikkelt, waarbij hij zich bewust blijft dat het gissen is wat anderen bezielt. We maken mee hoe hij zich tot een dichter en op zijn minst potentieel romancier ontwikkelt. Met het groeiende kunstenaarschap van Anton gaat gepaard dat hij zich geestelijk apart houdt. Zich geestelijk af te schermen heeft hij nodig voor het handhaven van zijn eigen visie. Zelf schrijft hij het ook aan zijn zwakke karakter toe dat hij het niet aandurft iets met Anna Heldering te beginnen. Een dergelijk personage zou echter nog altijd naar binnen geïntegreerd kunnen zijn, wat bij Vestdijk gecorreleerd is met aanleg voor mystiek-introspectieve religie. Het naar binnen geïntegreerde type richt zijn aandacht op het eigen zieleven zonder zich krampachtig van de buitenwereld af te sluiten en leeft in zijn verbeelding. Het zal zich maandenlang opsluiten, zegt Vestdijk, en na afloop een roman geschreven blijken te hebben waarin gefantaseerde personages een niet minder bewogen bestaan leiden dan het sociale, naar buiten geïntegreerde type met al zijn vrienden en kennissen tezamen (TR, hs. 6, 181-182). Het slotdeel van de laatste roman, waarin Anna tot inspiratiebron wordt verheven, heet veelbetekenend ‘De verbeeldingen’. Als Anton tot enig type behoort, dan overwegend tot dat naar binnen geïntegreerde, maar ik laat liever in het midden tot hoever die verwantschap precies gaat. Aan de psychologische typologie uit Vestdijks essay, die al tot allerlei problemen leidt bij de religie, heb je onvoldoende houvast als je ze daarbuiten probeert toe te passen. | |||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||
Bibliografie
|
|