Vestdijkkroniek. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
nummer 100In 1948 beklaagde A. Marja zich over de onuitputtelijke geest van de man uit Doorn: ‘Ik schreef toen dat we eigenlijk één van tweeën moesten doen: maar niet meer over Vestdijk schrijven, omdat we toch niet de tijd en de kapaciteit hebben om diepgaand genoeg op zijn oeuvre in te gaan, of een Vestdijkkroniek oprichten, met als redakteuren en medewerkers gespecialiseerde vestdijkologen.’ (Poëzieproeven, uitg. Bakker/Daamen 1963). Met dit citaat opende de eerste Vestdijkkroniek in de lente van 1973. Slechts weinigen zullen toen voorzien hebben dat het oeuvre van Simon Vestdijk anno 2002 nog net zoveel uitdaging zou bieden en dat de kroniek na honderd afleveringen nog springlevend zou zijn. Vestdijk legde zelf in ‘Kennen en genieten’ (Essays in duodecimo) een relatie tussen genieten en begrijpen. ‘Wat men kent spreekt niet meer tot de verbeelding [...] Kunstgenot heeft niets met “kennis” te maken, althans niet met “kennis” in haar staat van voltooiing; alles daarentegen met het stréven naar “kennis”, het leren begrijpen en willen begrijpen, dat niet opzettelijk nagestreefd hoeft te worden omdat het reeds in het genieten ligt opgesloten.’ Met dit inzicht geeft Vestdijk een trefzekere verklaring voor de voortgezette aandacht voor zijn eigen werk. Van voltooide kennis is bij lange na geen sprake en er is nog volop te genieten van de vele facetten van zijn meesterschap. Ziedaar het programma voor de volgende honderd kronieken! In deze extra volle honderdste kroniek komen veel van de facetten van Vestdijks schrijverschap aan bod. Arjan Peters duikt in de poëzie en behandelt de Amsterdamse gedichten van Vestdijk, René Marres kijkt naar de autobiografie in een artikel over Anton Wachter, Han Veelders en Emanuel Overbeeke besteden aandacht aan de muziek in artikelen over Vestdijk en de jazzclub Casa Blanca en Vestdijk en de moderne muziek. De romans komen ook uitgebreid aan bod met artikelen van Piet Kralt over De dokter en het lichte meisje, Fenny Brandsma over Het glinsterend pantser en Hella Haasse over De koperen tuin. Bovendien komt Vestdijk, via Wim Hazeu, zelf aan het woord in enkele citaten uit zijn briefwisseling met Henriëtte van Eyk. Continuïteit is er in deze kroniek door de bijdragen van vestdijkologen die we in de afgelopen honderd kronieken geregeld tegenkwamen: Hella Haasse, Emanuel Overbeeke, Maarten 't Hart, René Marres, Piet Kralt en Martin Hartkamp. Deze laatste schreef ook een bijdrage in de eerste Vestdijkkroniek en is lang actief geweest in de redactie. Marres | |
[pagina 2]
| |
en Hartkamp reageren beiden op de studie van Annick Cuynen. In dit geval leek het de redactie de moeite waard twee kritieken op hetzelfde werk te plaatsen omdat zij elkaar aanvullen. Marres neemt een steekproef en houdt de behandeling van Anton Wachter en van drie romans tegen het licht, Hartkamp kijkt naar het theoretisch kader en ziet daarbij kans een punt te zetten op de /&/ van zijn eigen Vestdijkstudie. Menno Postma ten slotte bewijst eer aan biograaf Hans Visser met het gedicht ‘Porto’. Het is spannend om ook nu nog vergeten fragmenten te vinden. Het handschrift van Kort begrip van Lahringen is zo een vergeten fragment. Het bevindt zich in de Vestdijkcollectie van het Letterkundig Museum te Den Haag en is aangetroffen in de map met het handschrift van Meneer Visser's hellevaart. Vestdijk gaf deze tekst, die een uiterst curieuze sfeertekening geeft van de Harlingse bevolking aan het begin van de twintigste eeuw, de ondertitel Apocrief romanfragment. Bij dit jubileumnummer vindt u de verzorgde Mycena Vitilis-uitgave van dit romanfragment als attentie ingesloten. In de kroniek zelf worden de acht pagina's handschrift, verspreid door het nummer, ook weergegeven. In de rubrieken valt op dat Vestdijk geregeld opduikt in de media. In kranteninterviews erkennen Louis Ferron, Doeschka Meijsing en Jessica Durlacher grote invloed van Vestdijk. Maar hoe zit het met de verkrijgbaarheid van zijn werk? Maarten 't Hart wijdt een column aan dit onderwerp en komt tot de conclusie dat het er met Vestdijk minder slecht voorstaat dan met enig ander Nederlands auteur die nog in de negentiende eeuw geboren is. Dit neemt niet weg dat het treurig is dat men voor grote delen van het oeuvre de toevlucht moet nemen tot de antiquariaten. Het is toch niet voorstelbaar dat er nooit meer een herdruk van de Verzamelde gedichten komt, of dat er nooit een editie van de Verzamelde essays tot stand zal komen?
Hank Ort | |
[pagina 4]
| |
|