Vestdijkkroniek. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||
Dit tweede deel van de biografie van Léon Hanssen over Menno ter Braak, die, samen met zijn vriend Ed. du Perron, Vestdijk ‘ontdekt’ heeft en een groot essay over zijn vroegste werk schreef, De duivelskunstenaar, is lang, maar leesbaar en met verve geschreven. Hanssen is volgens de flap cultuurhistoricus en literatuurwetenschapper aan de universiteit te Tilburg. Ik ga slechts in op een paar van de interessantste punten, die ik kan beoordelen. Ik was benieuwd hoe Hanssen de recente aanval van essayist en emeritus hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde H.A. Gomperts op zijn voormalige mentor Ter Braak in zijn postuum verschenen boek Een kern van waarheid zou verwerken. Hierin betoogt Gomperts dat Ter Braak een hartgrondige antisemiet was en zelfs het moordzuchtige antisemitisme van de nationaalsocialisten aanhing. Ik heb dit bestreden in een artikel in Optima (augustus 2001). Hoe komt Gomperts tot zijn krasse beschuldiging? Ik moet er eerst een indruk van geven omdat Hanssen er uitgebreid op voort borduurt. Gomperts haalt van Ter Braak bijvoorbeeld aan: ‘Immers, de kern van dat objectieve, wetenschappelijke rassenprobleem, was uitsluitend de vraag naar het hoe en waarom van bepaalde groeperingen in het leven der volkeren’. Gomperts betoogt dan dat dit niet het probleem was en dat Ter Braak bijgevolg iets anders zal bedoelen, namelijk: wat moeten we met die joden doen die ‘ons ongeluk’ zijn (KvW p. 126-127). Dit heeft Ter Braak dus niet gezegd: hij heeft integendeel gezegd dat wat hij aangeeft uitsluitend het probleem is. Of dit juist of onjuist is, doet er niet toe. Voor hem was dit het probleem en niet wat Gomperts hem in de schoenen schuift. Gomperts dicteert de lezer wat Ter Braak bedoeld moet hebben. Hij legt hem meningen in de mond die zijn slachtoffer niet uitgesproken heeft. Dit illustreert hoe oneerlijk en kwaadaardig Gomperts te werk gaat. De rest kan men, met paginaverwijzingen, in mijn artikel vinden. | |||||||||||
Antisemitisme?Hanssen heeft nu, ook naar aanleiding van Gomperts' boek, twee met elkaar botsende meningen over Ter Braak: Ter Braak was geen racist en hij was er wél een. Eerst vat Hanssen samen: ‘In wezen vond hij [Ter Braak] de rassentheorie echter idioot en hij zou elke gelegenheid aangrijpen om het nazistische zuiverheidsdenken in dezen op de korrel te nemen.’ (p. 178). Later schrijft hij, speciaal tegen Gomperts: ‘Niettemin getuigt het van weinig historische zin om [...] te concluderen tot een “diepgeworteld racisme” bij Ter Braak’ en: ‘Ter Braaks kritiek thans als racistisch afdoen, is een bewijs van anachronistisch politiek correct denken.’ (p. 448). Hanssen lijkt het dus fout te vinden om Ter Braak tot racist te bestempelen. Hier ben ik het mee eens. Verderop komt hij echter met een diametraal tegengestelde conclusie: ‘Dit neemt niet weg dat Ter Braak herhaaldelijk blijk gaf van racistische, nationalistische en antisemitische vooroordelen, die zijn denken niet slechts als smetjes aankleefden, maar in de structuur ervan verweven waren.’ (p. 457, cursivering van mij). Ter Braak zou dus structureel racist en antisemiet zijn. Dat is ook de mening van Gomperts, waar Hanssen zich nu bij aansluit. Kennelijk was Hanssen, toen hij een paar honderd pagina's verder was, al weer vergeten wat hij eerder geschreven had. Niemand spreekt Hanssen harder tegen dan Hanssen zelf. Wat is de mening waard van iemand die zowel stelling A poneert als niet-A? Toont Hanssen aan wat hij in tweede instantie concludeert? Hij haalt geen uitspraken aan waaruit het blijkt en dat had hij bij Ter Braak, die in de eerste plaats schrijver was, toch moeten doen. Noch wijst hij op verkeerde handelingen. Wat hij citeert laat eerder zien dat Ter Braak tégen het antisemitisme was, bijvoorbeeld: ‘het [het | |||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||
“Joodse vraagstuk”] omvat de verdrongen complexen, de minderwaardigheidsgevoelens, de angst en de hysterie van den Europeaan; het is het probleem van de Europeesche cultuur zelf’ (p. 168). Dit spreekt voor zich. Laat ik zelf één citaat van Ter Braak geven, de beginzin van het stuk ‘Antisemitisme in rok’, dat niet in het Verzameld werk is opgenomen maar wel in De draagbare Ter Braak: ‘Het antisemitisme is een der gevaarlijkste verschijnselen van onze tijd’, waarna nog vele veroordelingen ervan in de sterkst mogelijke bewoordingen volgen. Al citeert Hanssen niets antisemitisch, wel bekritiseert hij in navolging van Gomperts een artikel van Ter Braak, ‘De Joodsche geest en de litteratuur’, dat verscheen in de bundel Antisemitisme en Jodendom, onder redactie van de filosoof H.J. Pos, waarvan de bedoeling was om de lezer in staat te stellen tegen het antisemitisme op te komen. Hierover besluit Hanssen: ‘In een poging het antisemitische denken de wind uit de zeilen te nemen, verviel hij zelf [Ter Braak] al te gemakkelijk in een antisemitisch discours. Door de vooroordelen van zijn tegenstanders met een aantal tegenbewijzen te logenstraffen, maar de structuur van hun denken onaangetast te laten, gaf hij legitimiteit aan de kern van hun redeneringen, namelijk dat joden parasieten zijn die zich van het internationale kapitalisme bedienen om de macht over te nemen.’ (454). Dit laatste - over legitimering van het idee van joden als kapitalistische parasieten - is in elk geval onwaar en een kwalijke aantijging. Ter Braak had het niet over economie maar alleen over literatuur en cultuur, zijn eigen gebied. Wat Hanssen bedoelt met ‘de structuur van hun denken onaangetast te laten’ zou ik slechts kunnen raden. In feite is in dit artikel van Ter Braak in het begin wel een zweem van antisemitisme te bespeuren, maar, zoals ik in mijn artikel liet zien, neemt hij dit aan het slot ervan terug of maakt het onschadelijk. De zwaarwegende slotsom van Hanssen is ongefundeerd. En nogmaals: hij had uitspraken van Ter Braak behoren aan te halen om zo'n conclusie te mogen trekken. Ronald Havenaar noemde in zijn recensie van het boek Hanssens conclusie dan ook terecht absurd. Er kleven Ter Braak wel een paar smetjes aan, maar in wezen en structuur was hij fel en consequent tegen het antisemitisme gekant. Ook heeft hij joodse Exilauteurs met raad en daad geholpen. | |||||||||||
Homoseksualiteit of projectieHanssen volgt Gomperts aan het slot van hoofdstuk 22 nog op een vreemde manier na. Gomperts had op grond van loze speculaties beweerd dat Ter Braak een jodenhater was omdat hij homoseksuele neigingen had verdrongen. Hanssen kaatst die bal nu terug: ‘Projecteert men deze theorie nu niet op Ter Braak, maar op Gomperts, dan ontstaat er een compleet ander verhaal.’ De jeugdige Gomperts zou door Ter Braak afgewezen zijn als liefdeskandidaat en daarom zou hij zich in zijn boek tegen Ter Braak gekeerd hebben: ‘Het is moeilijk deze evocatie [bloemrijke lof voor Ter Braak door Gomperts] niet te lezen als een liefdesverklaring, die, versterkt met schuldgevoelens over de dood van de verlatene, op een fataal ogenblik zal omslaan in haat. Haat omdat de meester niet over de toverstaf beschikte, die de leerling hem had toebedacht.’ (p. 460). Toverstaf? Daarbij moeten we misschien denken aan het mannelijke lid en potentie, die Ter Braak niet aan Gomperts zou hebben willen besteden. Waar projecteren en fantaseren niet allemaal toe leiden! Kwaadspreker Gomperts krijgt hier een koekje van eigen deeg. Leuk vind ik dat wel, maar serieus te nemen is het niet. Verder vraag ik me af waarom Hanssen meent dat Gomperts Ter Braak haat in zijn laatste boek. Hanssen heeft Gomperts toch uiteindelijk gelijk gegeven. En als het waar is dat Ter Braak | |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
structureel een antisemiet was, dan hoefde Gomperts Ter Braak toch niet te haten om dat te constateren?! Hanssen geeft een verklaring van de harde beschuldiging van Gomperts, maar als die klopt hoeft ze niet verklaard te worden. Of zou Hanssen menen dat het zo bijzonder is dat iemand iets waars zegt dat het een verklaring behoeft? Hanssen hinkt nietsvermoedend op twee strijdige gedachten. Die aanklacht van Gomperts is echter ongegrond - evenals die van Hanssen - en het lijkt er inderdaad op dat Gomperts Ter Braak is gaan haten, omdat hij hem zwart maakt. Maar op grond waarvan die haat zich ontwikkelde kunnen we niet weten. | |||||||||||
ZelfmoordEr is veel geschreven over de zelfmoord van Ter Braak in de meidagen van 1940, nadat Nederland gecapituleerd had. Een goed stuk hierover, dat alle kanten belicht, staat in De laatste deur van Jeroen Brouwers. Vestdijk schrijft het in Gestalten tegenover mij toe aan een depressie op een moment van hoogspanning en tegelijk aan beginselvastheid: Ter Braak had reeds eerder besloten er een eind aan te zullen maken bij een Duitse inval. Maar om dan aan zo'n beginsel vast te houden moet je wel depressief zijn, meent Vestdijk (p. 88). Vereerder Gomperts vond het in zijn jonge jaren de dood van een Romein, waarmee hij de dappere dood van een stoïcijn bedoeld zal hebben, die zich aan de wraak van de nationaal-socialisten onttrok. Willem Frederik Hermans, geen vereerder, die vele literatoren onder zwavelzuur bedolf, maakte hem in zijn verhaal ‘Het grote medelijden’ belachelijk onder de naam Otto Verbeek, omdat Ter Braak gedacht zou hebben op een zwarte lijst van de Duitsers te staan en zich daarom omgebracht zou hebben, maar Ter Braak zou er niet op zijn voorgekomen, omdat hij niet belangrijk genoeg was: ‘Arme Verbeek, niet de moeite waard zeker.’ (p. 189). In het artikel ‘Taboes’ in zijn bundel Malle Hugo betoogt hij dat zo'n lijst een mythe is. Hanssen haalt getuigenissen aan die elkaar lijnrecht tegenspreken over de vraag of er Duitsers in de mei-dagen van 1940 na Ter Braaks dood aanbelden bij zijn huis en komt dan tot de conclusie dat hij niet op zo'n lijst stond: ‘In de eindeloze discussie die zich in de loop van de jaren over Ter Braaks zelfmoord heeft ontwikkeld, had daarom de grote onmeedogende die altijd gelijk dacht te hebben, geen ongelijk: Ter Braak zocht niet de dood omdat hij op een lijst van de Duitsers stond, maar omdat het leven onder een Duitse bezetting hem ondraaglijk leek.’ (p. 570). Nu zou Ter Braak altijd nog tot zijn daad gekomen kunnen zijn omdat hij dacht op zo'n lijst te staan. Maar ik was toch geneigd Hanssens conclusie te geloven, omdat de auteur zo veel onderzocht lijkt te hebben. Daarna kwam er echter een ingezonden brief van Frans Kluiters in NRC/Handelsblad waarin deze stelde dat Ter Braak voorkwam op een Sonderfahndungsliste van september 1939 met de aantekening dat hij communist en joods was. Hanssen erkende dit in zijn commentaar, maar merkte op dat deze informatie iets zegt over de laksheid van de Duitse spionagedienst, omdat Ter Braak noch communist noch joods was. Ook zou er geen adres bij staan. Kluiters riposteerde dat er wel een adres bij stond, maar een incorrect (‘Boeken’ 5-10, 12-10 en 26-10-2001). Ik zou er nu op willen wijzen dat zowel joods als communist zijn in de ogen van de Duitsers al in 1940 voldoende was voor hen om iemand dood te slaan in een van hun concentratiekampen. Ter Braak zou dus naar alle waarschijnlijkheid zijn opgepakt, maar hij behoorde vermoedelijk niet tot degenen die zij meteen wilden uitschakelen. W.F. Hermans had daarom weer eens ongelijk: Ter Braak had voor zijn zelfgekozen dood óók de beweegreden dat hij door zijn opvallende anti- | |||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||
nationaal-socialistische activiteit waarschijnlijk een speciaal mikpunt van de Duitse Gestapo zou worden. Hij was onder andere mede-oprichter van het ‘Comite van Waakzaamheid’ tegen het nationaal-socialisme en had twee anti-Hitler boeken van Hermann Rauschning vertaald en gepromoot. Eén van die boeken, in vertaling Hitlers eigen woorden, werd in beslag genomen en de uitgever werd gedagvaard wegens belediging van het bevriende staatshoofd Adolf Hitler. Ter Braak had op dit gebied meer vooraan gestaan dan, bijvoorbeeld, Simon Vestdijk, al had die in de roman Else Böhler, Duits dienstmeisje nazi-Duitsland over de hekel gehaald. Hoe dan ook, Ter Braaks keuze om niet door het nationaal-socialistische regime vertrapt te willen worden was zeer honorabel. Zijn moedige consequentheid verdient ontzag. | |||||||||||
EindoordeelHanssen sluit af met een eindoordeel dat verbaast. Naar aanleiding van de eerste uitgave van het Verzameld werk schrijft hij op de laatste pagina: ‘Net als tijdens zijn leven bleef Ter Braak na zijn vroegtijdige dood een uiterst geduchte naam, maar een ongelezen auteur; een erflater met een versteende erfenis, het ergste wat hij zich gewenst kan hebben.’ Dit komt uit de lucht vallen omdat Hanssen uitgebreid heeft behandeld hoeveel jonge aanhangers en leerlingen Ter Braak geleidelijk had gekregen, van wie de wendbare essayist Gomperts, de romancier Adriaan van der Veen en de dichter Adriaan Morriën niet de minsten waren. Hanssen schreef eerder: ‘Via representatieve personen als de genoemde Van Norden, Kuipers, Van Oorschot en vele anderen kon het gedachtegoed van Ter Braak zich in het culturele leven voortzetten. Op tijdschriftniveau waren het bladen als Criterium, Podium en het reeds genoemde Libertinage en Tirade, met verscheidene rechtstreeks door Ter Braak beïnvloede redacteuren aan het hoofd, die zijn erfenis continueerden.’ (p. 435). Denkt Hanssen soms dat die redacteuren Ter Braak niet meer lazen?! Het Verzameld Werk is trouwens nog herdrukt, wat ook op redelijke belangstelling wijst. Ter Braak werd na de oorlog wel degelijk gelezen, zij het door een in aantal beperkte maar literaircultureel invloedrijke groep mensen. Vestdijk meende in zijn opstel ‘Ter Braak na de oorlog’, negen jaar na zijn dood, dat Ter Braak nog steeds ‘het geweten onzer letteren’ was, ‘de onzichtbare coördinaat, waarop ieder literair oordeel stilzwijgend of zelfs onbewust wordt afgemeten’ (p. 174). Tot slot, lezers van de Vestdijkkroniek zouden vermoedelijk wel iets willen horen over wat Hanssen schrijft over de relatie van Ter Braak met Vestdijk. Ik heb daarover echter niets gevonden dat me opviel. De lezer kan daarover dus beter terecht bij Vestdijks persoonlijke herinneringen aan Gestalten tegenover mij. | |||||||||||
Bibliografie
|
|