Vestdijkkroniek. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
[pagina 37]
| |
In Hernomen konfrontatie met S. Vestdijk legt Theun de Vries aan Vestdijk de vraag voor in hoeverre voor hem gehechtheden, affiniteiten en invloeden ten aanzien van zijn geboorteplaats en -provincie een rol spelen. In zijn reactie wijst Vestdijk onder andere op de nawerking in hem van de spel- en avontuurtijd in het sfeervolle Harlingen. Ook de onderdompeling in het rijkere leven van het kosmopolitische Amsterdam, waar hij met regelmaat weken achtereen bij zijn grootouders logeerde, liep volgens zijn zeggen sterk door de kleinsteedse Harlinger beïnvloeding heen. | |
Nauwkeurige beschrijvingenDat zijn toelichting de waarheid geen onrecht doet, kunnen wij als lezer met gemak opmaken uit de nauwkeurige beschrijvingen van het stadsbeeld uit het begin van deze eeuw in zijn romans met autobiografische inslag: Kind tussen vier vrouwen, Meneer Vissers hellevaart en de Anton Wachter-serie. Vele beschreven locaties zijn in het Harlingen van nu nog moeiteloos herkenbaar. De routes waarlangs meneer Visser wandelde zijn met maar weinig hindernissen van betekenis over te doen. Elk jaar verlustigen Vestdijkliefhebbers zich nog in de redelijke ongeschondenheid van de wandelweg waarlangs Anton Wachter zijn H.B.S.-vriendinnetje Ina Damman naar het station bracht. | |
Binnenplaats als vensterVestdijks gedetailleerde weergave van het Harlinger stadsbeeld getuigt van een toegenegen betrokkenheid en een gemotiveerde waarneming. In De andere school ziet het uitzicht vanuit de achterkamer van Antons vriend Jan Breedevoort er zó uit: ‘Het raam keek uit op een binnenplaatsje met wasgoed en een enkel spichtig struikje: een van die kelderachtige oorden, die bezoekers van Lahringer huizen in staat stelden het stadje van binnen te bekijken. Steeds, in zo'n geval, wuifden boven een schutting in de verte twee of drie hoge en sterk vertakte bomen, die tot een tuin konden behoren, maar even goed tot een der hoofdstraten, die men zo van de binnenkant gezien op die plaats nog lang niet zou hebben verwacht. Dit was Lahringen op en top, Lahringen op zijn best misschien; de grauwe hemel sleep de scherpe kanten van de goten af, dekte holle vensters toe en veegde met rusteloze wolken over alles heen, alsof de zee zich reeds tot de lucht toegang had verschaft en daar in rollers aan kwam drijven, bakstenen kreken binnenstromend, zinnebeeldig bezit nemend van het stadje en er dán pas een kleine havenplaats van makend. Op zulk een binnenplaats, vanuit zo'n venster, was de zee, wanneer men er eenmaal aan dacht, tastbaarder en beklemmender aanwezig dan in het dok, of buiten de haven zelfs.’ De tuingracht (Rozengracht) in het begin van de twintigste eeuw
| |
Romantische inslagHet overdrachtelijke in de laatste zinnen zet ons op het spoor van de beginnende gedachte dat het Vestdijk om veel meer gaat dan om een fotografisch juiste tekening. Dat Lahringen voor hem niet identiek is aan Harlingen, dat Harlingen slechts het onontbeerlijke decor is waarop hij zijn veelkleurige beleving van de werkelijkheid aanbrengt. | |
[pagina 38]
| |
Een onvervalst romantische inslag is aan Vestdijk niet vreemd. Hij kent een grote ontvankelijkheid in gevoel en denken. Schrijvend over zijn jeugd in Harlingen schetst hij een jongen voor wie gevoelens voortdurend object zijn voor een subtiel soort gedachteleven. Vestdijk kiest er voor om in het romantische spanningsveld tussen binnen- en buitenwereld de onveilige Umwelt in de innerlijke belevingswereld samen te trekken en daar om te vormen tot een nieuwe ideële werkelijkheid. Bij de beschrijving daarvan hecht hij zijn binnenste beleving aan de buitenwereld. Harlingen wordt - door de gevoelsbeleving heengegaan - tot Lahringen. Een onstoffelijke realiteit schuift door de substantiële werkelijkheid van alledag heen. De buitenkant van het leven wordt aangepast aan de voorstelling die zich aan de binnenkant van de beleving aftekent. | |
OntmaterialiseringHet Harlingen uit de periode dat Simon Vestdijk smoorverliefd is op het Franeker meisje Liesbeth Koning, voor wie hij de schooltas draagt van de H.B.S. aan de Zuiderhaven naar het station, is uitgangspunt voor Kind tussen vier vrouwen, maar hierin en in de Anton Wachter-serie, die daaruit voortgekomen is, wordt Harlingen herschapen in een dromerig Lahringen. Hierin begeleidt Anton Wachter zijn aanbiddelijke, hoogverheven Ina Damman van Werfgracht naar het Stationsplein. ‘Anders was de ruimte geworden; hele stukken vielen weg, of werden herbouwd; de stad rangschikte zich om de centrale weg van Breestraat naar Stationsplein, weg voor een koninklijke intocht met erebogen, [...]’ Dat proces van herbouwen en herschikken, de idealisering, maakt de concrete structuur van de stad ijler, transparanter, maakt dat de Lahringer stad uitdrukking is van een gedroomde behoefte. Vervluchtiging, stroming en vloeiing, de kleuring van de lucht en de val van het licht, zijn de elementen die in het teken staan van ‘ontmaterialisering’ tot een verhevener werkelijkheid: aanpassing aan de inwendige beleving waarin de geliefde relatie met Ina veiliger en vollediger is dan in de buitenwereld van alledag. ‘Tegenover de H.B.S., aan de overkant van de Werfgracht, die hier de breedte van een binnenhaven bereikte, lag, als een wond in het stadsbeeld, de oude scheepswerf, aan drie zijden omgeven door half ingezakte schuttingen, die met palen gestut moesten worden.’ Nu Ina Damman in Antons leven gekomen is, laten alle oude zorgen en moeiten hem koud, en daarmede verandert ook de uitstraling van de stad: ‘De Werfgracht, de school, de werven aan de overkant, lagen in een nieuw, tintelend licht; de weg, die hij iedere dag met Ina Damman volgde, was als een steil pad door een vagevuur, dat steeds weer opnieuw omhoog vlamde tot aan de hemel, [...].’ | |
VervluchtigingBoven de stad is de hemel zeer licht grijs, waaruit een parelachtig licht komt stromen dat het gezicht van Ina koel en glanzend maakt. Het element vervluchtiging zien we terug in de korzelige geur van de stoom uit de locomotief, en in de stoomflarden waaruit Ina Damman kan opdoemen als Anton haar tegemoet loopt. De ontmoetingsplaatsen waar hij van Ina de schooltas overneemt - Tuingracht en Singelbrug - lijken onwezenlijke oorden. ‘Naar het Stationsplein helde de weg een weinig naar boven.’ Stijging van het terrein op plaatsen met een haast sacrale betekenis (in dit geval door associatie met Ina) komt wel meer in het werk van Vestdijk voor als een onopvallende vorm van verijling, een geraffineerde annexatie van de | |
[pagina 39]
| |
plaatselijke situatie door de ideële beleving. De ontmaterialisering tot een gedroomde wereld is wel heel duidelijk geprofileerd in het fragment waarin Anton 's avonds nog een boodschap voor zijn moeder doet, en dan, denkend aan Ina, ‘[...] liep alsof hij nooit meer terug zou komen [...]’ door de stad naar de haven. ‘Moe en ijl voelde hij zich.’ Die ijlheid deelt zich ook mee in het door de mist schijnende lantarenlicht, en in de door de kale takken meereizende maan. ‘Soms ging hij tot waar voorbij het dok de grote zeeruimte opdoemde, waaruit de wind koud naar hem toeblies [...]. Angstig zilte geuren vlogen aan, een vlaag gedroogde vis van rechts, of stoom van de schepen in het dok. De maan was achter hem. Aan de horizon, of vlak ervoor, dat kon niemand onderscheiden, knipoogden lichtjes, naar elkaar, of elkaar voorbij, eenzaam, en een beetje geruststellend.’ In al dat vloeiende, ijle, vage en ongrijpbare trekt hij in een ‘lichaamloze omhelzing’ het beeld van Ina Damman naar zich toe. Als Anton later - na het verbreken van de vriendschap met Ina - haar beeld weer voor zich probeert te halen, roept hij de plaats waar Ina het einde van de relatie bevestigde in gedachten op: ‘Het Werfplein [...] zou nu wel helemaal in vuur staan, open voor die hemelstreek [...].’ De rode kleurenmengeling aan de westelijke hemel, het schitterende singelwater, de brandende zon achter de bomen van de stadstuin en de korzelige geur van de stoom roepen niet alleen een fraai stadsbeeld van Lahringen op, maar halen vooral de verschijning van Ina in Anton terug. | |
DroomwereldIn het begin van Sint Sebastiaan staat een schitterend voorbeeld van intekening en inkleuring van de stad door de beleving van het kind. In zijn verdroomde waarneming vanuit de sportkar, waarin het door zijn moeder rondgereden wordt, ziet zijn ervaring er zo uit: ‘Er waren ongelooflijk zonnige plaatsen: grachten, havens, waar de zon van twee kanten scheen, een enkel park. In zijn verbeelding lagen er geen straten tussen zijn huis en deze oorden; men liep er zo in, of reed erin; in plaats van straten was het zijn moeder die de gemakkelijke verbinding bewerkstelligde, met wit fladderende rokken achter de wagen niet zozeer lopend als zwevend [...].’ Ook hier weer het verschijnsel dat een haast vergeestelijkte werkelijkheid door het Harlinger stadsbeeld heen schuift en Lahringen ontstaat. Langs de Zuiderhaven strekt zich een lichte straat die niet te eindigen schijnt: ‘En de vroegere Werfgracht was een helder en tochtig oord geweest, waar het licht aan 't voorbij waaien was, waar wind en zon nog niet waren gescheiden. [...] Het enige dubbelzinnig-donkere, de kerk aan het begin, verdween half onder de belichting. Want van twee kanten vonkte daar de zon: in de hemel en uit het water.’ (Kind tussen vier vrouwen). | |
Harlinger scepsisDualisme in zowel denken als voelen is een belangrijk gegeven in het werk van Simon Vestdijk. De werkelijkheid van het bestaan valt uiteen in vele aan elkaar tegengestelde verschijnselen, zoals bijvoorbeeld leven en dood, man en vrouw, geest en stof, binnen- en buitenwereld. Het kunstenaarschap van Vestdijk staat in het teken van het streven om boven de gebrokenheid van het bestaan uit te komen; het leven in zijn verschijningen te doorgronden en tegenstellingen met elkaar te verzoenen. In dat licht begrijpen wij ook zijn poging om buitenste waarneming en binnenste beleving, materiële werkelijkheid en ideële realiteit in elkaar te integreren. Zijn neiging om zich niet aan één waarheid of één realiteit te binden, is door hemzelf omschreven als zijn onpartijdigheid, | |
[pagina 40]
| |
zijn scepsis. In het reeds genoemde gesprek met Theun de Vries noemt Vestdijk zijn sceptische geaardheid een Harlinger trek. De Harlinger mentaliteit van spot en scherts, ‘een trek van wegwerpend ongeloof die je verbiedt om je aan eeuwige waarheden te onderwerpen’, zou hij als kind gemakkelijk overgenomen hebben. De Harlingers zelf zijn niet al te filosofisch en hun hoon en schamperheid zijn uiterst pragmatisch. In een veel subtielere geaardheid is die sceptische aanleg op Vestdijk van toepassing. Het is tenslotte deze typisch Harlinger trek die het hem mogelijk maakte om te ontsnappen aan het geografische Harlingen, de tot stad versteende plek aan de Waddenzee. Binnen het raffinement van de in hem uiterst gecultiveerde scepsis heeft de buitenste objectieve kijk op het havenstadje zich ontvankelijk verklaard voor de binnenste subjectieve visie op zijn geboorteplaats. | |
ZelfkantEr ontstaat een magische spanning wanneer onderscheiden werkelijkheden in elkaar vervlochten raken zonder dat de oorspronkelijke begrenzing nog ergens aangegeven kan worden. In het gedicht ‘Zelfkant’ (Kind van stad en land) wordt dit principe verwoord als: ‘Ik houd het meest van de halfland'lijkheid [...]’. Levend in het grensgebied tussen twee werelden, is de dichter zelf een zacht meebewegend vlies waardoorheen verschillende werkingsvelden, bijvoorbeeld die van stad en land, zich aan elkaar kenbaar maken. In de dichter zelf vindt de samenspraak tussen die onderscheiden gebieden plaats, die hem uitnodigt tot het vaststellen van het geheimzinnige verband ertussen. Harlingen zal er zeker aanleiding toe hebben gegeven om van de zelfkant te houden. De stad grenst aan de waarachtige onontkoombaarheid van het land zowel als aan die van het water, met boven beide vlakke gebieden de hoogopen luchten. Al in zijn kindertijd heeft Simon de aanraking gevoeld van deze uitgestrektheden die in hem samenkwamen. Die zelfkant, waar verschillend geaarde werelden in elkaar overlopen, kent niet alleen een geografische duiding, maar ook een psychologische. In ‘Stad aan de wadden’ (Kind van stad en land) verwoordt Vestdijk het uitzicht op het buitengebied: ‘Drie eilanden staan aan den horizon, als het niet zeer nevelt.’ Het uitzicht op het binnengebied, het onuitwisbare ‘in-zicht’ in en binding met de eigen binnenwereld, wordt in de bundel Simplicia in het gedicht ‘Ik zal u heden 't nieuwe eiland toonen’ omschreven als ‘het branden van water op onzichtbare eilanden’: de ideële voorstelling. | |
MiddelaarEn ertussenin, aan de zelfkant, de flexibele grens tussen binnen- en buitenwereld, bevindt zich weer de dichter in zijn eigen magische spanningsveld. Vanuit dat standpunt verricht hij zijn toverpraktijken opdat de ene waarheid zich meedeelt aan de andere. In het buitenste Harlingen bevindt de zee zich buiten het dok, of buiten de haven zelfs. Maar in het binnenste Lahringen, de binnenwereld van de dichter, verschaft de zee zich toegang tot de lucht, komt in rusteloze wolken over alles heen drijven en neemt bezit van het stadje, er dán pas een havenplaats van makend waar de schepen der verbeelding kunnen binnenlopen. En de dichter, de grensganger, de bewoner en bewaker van de zelfkant vormt de binding tussen beide werelden. Hij is de middelaar die de ideële oneindige droom over de eindige werkelijkheid van alledag doet vloeien, en de werkelijkheid van alledag aan die eindigheid onttrekt door deze op te nemen in zijn ideële, magische creatie.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in: Fryslân, 4 (nr. 4), (1998). |
|