Vestdijkkroniek. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||
Het tijdschrift Forum heeft de status gekregen van een icoon der vooroorlogse Nederlandse literatuur. Wanneer wij ernaar verwijzen, dan gebeurt dit doorgaans omdat het de persoonlijkheid vooropstelde als literaire en kritische norm. Dat is vooral te danken aan Menno ter Braak en Eddy du Perron, die hun stempel drukten op de eerste jaargang (met name in de rubriek ‘Panopticum’). Met andere woorden, Forum is meer geweest dan een tijdschrift, evenals vijftigjaar eerder De Nieuwe Gids. Dit tijdschrift is roemloos ten onder gegaan, maar De kleine Johannes is in elke goede boekhandel te koop. Forum was in menig opzicht een stroming, of zelfs beweging, vergelijkbaar met supranationale fenomenen als renaissance, romantiek, futurisme. In dit comparatistisch kader markeert het blad de doorbraak van een kosmopolitische generatie met vitalistische gezichtspunten en een modernistische esthetiek. Ter Braak en Du Perron publiceerden in hun lijfblad o.a. hoofdstuk 1 van Politicus zonder partijGa naar eind1. en grote fragmenten uit Het land van herkomst. Hun invloed op de naoorlogse schrijvers is vooral te danken aan deze twee boeken. Wanneer ik spreek over ‘Forum’ bij Voskuil, dan doel ik op deze twee auteurs en hun weerklank in Bij nader inzien, de roman die in het middelpunt staat van mijn voordracht.
Informatie over J.J. Voskuil was lange tijd schaars. Tevergeefs zocht men naar het trefwoord ‘Voskuil’ in de Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur (1980-1984), hetgeen tekenend is voor de mate waarin men tot voor kort belang stelde in deze auteur van één curieuze roman. Pas sinds Het bureau in 1996 begon te verschijnen met de regelmaat van ongeveer een deel per jaar behoort Voskuil tot de veelgelezen schrijvers van de Nederlandse literatuur. Bij nader inzien is verhoudingsgewijs een ‘korte’ roman van 1200 bladzijden over het wel en wee van een groep Amsterdamse studenten in de neerlandistiek tussen grofweg 1946 en 1953 (in die tijd had men gelukkig nog nooit gehoord van de tempobeurs). Het zijn Paul Dehoes, David Grobben, Hans Gerretsen, Flap Hupperts, Maarten Koning en Klaas de Ruiter, met Henriëtte Fagel, Hettie, Rosalie en Nicolien als vrouwelijke medespelers. De personages spiegelen zich en worden gespiegeld in de ogen van de anderen, zodat er een ingewikkeld patroon van oordelen en vooroordelen ontstaat, dat de vergelijking met Sartres trilogie De wegen der vrijheid moeiteloos doorstaat. De spin in het web is echter Maarten Koning, een jongere uitgave van de Maarten uit Het bureau, wiens levensloop in het verlengde ligt van de eerste (de handeling van Het bureau begint in 1957). Zijn voornaamste tegenspeler is Paul Dehoes, wie het idioom van Du Perron (maar ook de Ter Braak van Politicus) in de mond bestorven ligt. Ik ken geen roman waarin het Forumstandpunt inzake esthetiek - de vent versus de vorm, in de bondige formulering van J.C. Bloem - zozeer tot het thema van een heel boek is verheven als Bij nader inzien. Directe of indirecte verwijzingen naar Forum, naar Ter Braak en/of Du Perron zijn legio, al is het maar in de vorm van de schier eindeloze gesprekken tussen vrienden, zoals die de Parijse hoofdstukken van Het land van herkomst vullen. Hier volgt een kleine bloemlezing. | |||||||||||||||
(p. 60)Anders dan Maarten, vindt Paul Dehoes het niet vanzelfsprekend dat een auteur zich in zijn werk verbergt. ‘Sorry,’ zei hij sarcastisch, ‘maar voor mij is dat nog steeds een diskwalificatie. Ik word geboeid door de vent, niet door het rookgordijn, hoe fraai dat ook zijn mag.’ En hij vervolgt: ‘Het | |||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||
eerste wat ik van iemand wil weten is of hij vriend of vijand is.’ | |||||||||||||||
(p. 75)‘Kwestie van honnêteté,’ zei Paul tegen Hans (naar aanleiding van de Indonesische kwestie). ‘Als de koloniale schoftentroep straks de macht weer in handen krijgt, ben je als intellectueel wel gedwongen om je met de politiek te bemoeien, eenvoudig omdat de politiek zich anders met jou bemoeit.’ | |||||||||||||||
(p. 90)‘Hij schrijft een heel goeie stijl,’ wierp Klaas tegen. Paul wuifde het weg. ‘Interesseert me niet. Het gaat me om de vent! Zodra schrijven geen persoonlijke bewustwording is, verlies ik alle belangstelling.’ | |||||||||||||||
(p. 92)Het credo van Paul bestaat uit drie artikelen: 1. ‘Ik verdom het om me te binden’. 2. ‘Ik ben erotomaan.’ 3. ‘Ik ben schrijver’. Op de tegenwerping van Klaas dat je als schrijver toch heel goed getrouwd kunt zijn, antwoordt Paul scherp: ‘Niet als je zonder een cent in Parijs zit!, met de mogelijkheid dat je dagenlang niets te eten hebt.’ | |||||||||||||||
(p. 110)Paul meent dat je, wanneer je praat met wie ook, partij kiest, constant. Maarten daarentegen noemt mensen met standpunten ‘schreeuwers’. | |||||||||||||||
(p. 112, 169)Voor Paul is Du Perron de enige schrijver die echt telt. Hij identificeert zich zo sterk met de schrijver van Het land van herkomst, dat hij Ducroo's gevoelens voor Jane op zijn vriendin Rosalie projecteert: ‘Noem het de jacht op de grote Ene. (...) Alle vorigen waren erotische experimenten, met jou is het voor het eerst anders.’ | |||||||||||||||
(p. 178)Flap rekent Maarten tot de ‘instinctmensen’, in tegenstelling tot de ‘intelligenties’ à la Paul. | |||||||||||||||
(p. 229)Paul: ‘Ik herken mijn vrienden pas, omdat ze in deze kwesties openlijk partij kiezen tégen het tuig. Jullie houding is een verraad aan mijn soort!’ Maarten daarentegen stelt de zaak op scherp met de bewering dat hij geen vrienden heeft (p. 250). | |||||||||||||||
(p. 258)Paul: ‘Ieder woord dat niet direct polemisch is, doet afbreuk aan het standpunt’. Om die reden zou hij geen reisnotities kunnen schrijven, waarop Maarten de stelling betrekt dat het hem om de vórm zou gaan. | |||||||||||||||
(p. 265)Paul: ‘Als ik deze dingen lees, heb ik constant het gevoel dat ik ergens buiten sta. Onbegrijpelijk dat iemand niet nauwkeurig zegt wat hij denkt.’ | |||||||||||||||
(p. 269)Niet alleen literatuur die geen document humain wil zijn, ook de wetenschap wordt door Paul aan de kaak gesteld, namelijk als een verraad aan je persoonlijkheid. ‘Je onderwerpt je aan een discipline die niet van jezelf is. Hetzelfde bezwaar als ik tegen de toneelspeler heb.’ Het streven naar objectiviteit ontmaskert hij als de angst om persoonlijk te zijn (p. 274), en het geschrift van Pauls hand ‘De Toneelspeler en het Vaderland’ (p. 278 v.v.) is een regelrechte parodie op de dialogen van Du Perron in Bij gebrek aan ernst, tot in het Franse idioom toe (cocu, cabotin, juponneur). De honnête homme is uiteraard ook van de partij, evenals de Terbrakiaanse opvatting dat je aan toneelspelers de pest moet hebben (p. 280). Geestig in de romantische zin is dat Maarten de zwaarte van Pauls essay relativeert door het attribuut van | |||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||
Ter Braaks man van eer als ‘onnet’ te verstaan: ‘Ik begreep nooit waarom die mensen met alle geweld “onnet” moesten zijn’ (p. 283). | |||||||||||||||
(p. 288)Een tegenwicht tegen Pauls Forumiaanse essayistiek biedt Maartens groteske ‘De Knat’: een parodie op een sage en volgens Paul vergelijkbaar met Vestdijk op grond van de zelfironie en psychologische observatie, maar nog altijd - en dat is een belangrijk punt van kritiek - te weinig Forum en te weinig Gide (p. 291 v.v.). Dokter Dehoes schrijft Maarten als medicijn Gide's Pages de Journal voor en waarschuwt voor breedvoerigheid. Maar de patiënt is eigenwijs: ‘Dat is het enige wat plezierig is, breedvoerig leuteren, over niks.’ (p. 297). | |||||||||||||||
(p. 304 v.v.)Terwijl Flap Hupperts zich meer en meer op de vakwetenschappelijke linguïstiek oriënteert, zet Maarten zich schrap: ‘“Springvloed (de professor) verzint een systeem,” viel Maarten hem verontwaardigd in de rede (...) Daar ga jij toch zeker niet aan meedoen?’ Even verderop noemt hij de neerlandistiek een rotvak: ‘Woordenspel. En als je daar maar lang genoeg mee bezig bent dan ga je nog denken dat het zin heeft ook.’ | |||||||||||||||
(p. 322)Ook Paul is reeds aan gene zijde van goed en kwaad, in de literatuurwetenschap: ‘Het zou verdomd mieters zijn om een litteratuurgeschiedenis samen te stellen, uitsluitend met dit soort gegevens (i.c. de zelfmoord van de door Du Perron bewonderde Jacques Vaché)’. ‘Domweg anecdotes, en alleen de schrijvers die de moeite waard zijn. Of de klootzakken desnoods, maar dan als polemiek. [...] Op het punt van literatuurgeschiedenis ben ik inderdaad alleen nog geïnteresseerd in de anecdote, als enige middel om de menselijke waarde van een schrijver te demonstreren. Jij niet?’ Maarten blijft, pesterig, het antwoord schuldig. | |||||||||||||||
(p. 343)‘Ik studeer niet, ik ben student,’ zei Paul, ‘als een van de weinige mogelijkheden om beschikbaar te blijven.’ (Beschikbaarheid is min of meer het wachtwoord, waarmee het vitalistisch gezichtspunt in stelling werd gebracht tegen het geloof in vaste waarden. (Vgl. p. 626 (Paul): ‘Ik jaag op een bewegend doel, terwijl jij je vastlegt. Verschil tussen de kei- en stroomaanbidder. Je verwijt dat wij verstard zijn is niets anders dan een projectie van je eigen behoefte.’) | |||||||||||||||
(p. 348 v.v.)Paul vat het plan op tot de gezamenlijke publicatie van een roman in brieven: ‘Daarin kunnen dan onze voorkeuren en afkeren, jeugdherinneringen, vrienden, vrouwen, enzovoort een plaats krijgen, voorzover ze van belang zijn voor de tegenstelling in temperament.’ (Vgl. het ‘Dubbelportret van Arthur Hille’ in Het land van herkomst; hetzelfde geldt trouwens voor het Wijdenes-hoofdstuk en de gesprekken met Héverlé, getuige ook de opmerking: ‘Het zal nodig zijn onze vrouwen in de brieven te betrekken, omdat ze in zekere zin typerend zijn voor onze intelligenties.’ (p. 352) | |||||||||||||||
(p. 378)Maarten smoort dit plan in de kiem door als ‘Moort’ een brief te schrijven aan ‘Pel’, welke bij de laatste niet in goede aarde valt. Paul eist bekentenissen, in zijn ogen fabuleert Maarten, die tegenwerpt: ‘Ik caricaturiseer de mensen nu eenmaal, omdat ik geen kans zie om anders over ze te denken’ (p. 388). | |||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||
(p. 456)Maarten schrijft meer uit innerlijke noodzaak: ‘Ik bedoel dat schrijven alleen zin heeft als je niet anders kunt. Lezers en bewonderaars en zo, dat is rot. Die Forumtentoonstelling bijvoorbeeld, dat is enorm rot.’ Voor Paul echter bestaat de Nederlandse literatuur uitsluitend bij de gratie van Forum en Multatuli. Punt (p. 465). | |||||||||||||||
(p. 572)Van meet af aan is voor de goede verstaander duidelijk dat Paul Maartens karikatuur is van de Forumepigoon. ‘De pest bij Paul is,’ zei hij (...), ‘dat hij alleen maar eerlijk is in de dingen waarin anderen al eerlijk zijn geweest. Als er niks over bij Du Perron of Ter Braak staat, dan weet hij niet wat hij doen moet.’
De mij toegemeten tijd is bij lange na niet toereikend om alle relevante passages te citeren. Daarom wil ik mij tot slot beperken tot twee verwijzingen naar teksten die op typisch modernistische wijze in het romanrelaas zijn verweven en de functie hebben van wat de Fransen een mise-en-abîme noemen, een Drostecacaobuseffect. | |||||||||||||||
(p. 709)Maarten grijpt een essay over Politicus zonder partij aan om de aanval in te zetten op Paul, die klakkeloos goedkeurt wat Ter Braak en Du Perron zouden hebben geapprecieerd. ‘Voor mijn part heeft ieder van ons zich Ter Braak en Du Perron volledig tot zijn eigendom gemaakt. Maar juist dan zal hij het niet meer nodig vinden tegenover gelijkwaardige vrienden hun woorden, hun toevallige appreciaties, hun code te gebruiken [...]’. | |||||||||||||||
(p. 832 v.v.)In zijn dagboek, d.d. 30 maart 1950, tekent hij nogmaals ferm protest aan tegen de groepscultuur die in zijn vriendenkring door toedoen van Paul werd gecreëerd rondom de totem van Forum en de code van het vooroorlogse vriendenpaar, wier Briefwisseling Maarten in 1949 blijkt te hebben gelezen (‘Ik word helemaal Forum’, p. 567). Het blijkt vooral de verstarring te zijn waartegen Maarten zich teweer stelt (p. 850).
Per saldo is Bij nader inzien een confrontatie tussen de Forumepigoon Paul Dehoes en zijn antagonist Maarten Koning, die zijn eigen ‘derde’ weg zoekt tussen de stroomaanbidders en keisteenvereerders. Hij is de dwarsligger van het gezelschap, die zich gaandeweg profileert met een uit niets anders dan de eigen geaardheid voortkomende stijl. Maar de weg die hij naar het einddoel aflegt is lang en moeizaam, en vertegenwoordigt een ontwikkelingsproces, waarin hij zich bevrijdt van de invloed van Dehoes. Deze is dusdanig doordrongen van zijn intelligentie, alsof Héverlé model heeft gestaan: ‘Geloof me als ik zeg dat ik op het ogenblik een van de intelligentste mensen van Nederland ben’ (p. 291). Hij twijfelt ogenschijnlijk geen moment aan zichzelf en is apodictisch in al zijn uitspraken. Hij heeft de Forumesthetiek tot dogma verheven. De voorkeuren en antipathieën van Ter Braak en Du Perron worden door hem als wachtwoorden ingezet. (Pikant is dat juist Ter Braak zich scherp verzette tegen de wijze waarop de politieke partijganger of de literaire epigoon de leuzen, begrippen en clichés gebruikt als ‘handwoorden’ om idealen te benoemen, die nodig zijn om te kunnen handelen, d.w.z. als politicus, schrijver of als criticus). Van zulke sjibboletten wemelt de tekst: | |||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||
De hoogste concentraties van dergelijke sleutelwoorden waarmee de Forumcode kan worden gebroken, vindt men natuurlijk in het als parodie bedoelde pseudo-essay De toneelspeler en het Vaderland. De auteur ervan wordt door Maarten ontmaskerd als een fraseur, die zijn voortdurend veranderende standpunten op psychologisch niet mis te verstane wijze rationaliseert. Bovendien is hij als schrijver steriel. Hij neemt een steeds zwaardere hypotheek op de toekomst. Door voortdurend te spreken over wat en hoe te schrijven zoekt hij zelfbevestiging, waarvoor hij, dat moge na al het voorafgaande duidelijk zijn, bij Maarten vergeefs aanklopt (vgl. p. 1085). Welke visie op het schrijven stelt Maarten tegenover Pauls idée fixe dat goede literatuur uitsluitend betstaat uit een mix van egotisme, polemiek en bekentenis? Enkele citaten: ‘Je schrijft voor jezelf’ (p. 61; Maarten houdt in praktijk een dagboek bij) De laatste uitspraak is min of meer sarcastisch en bedoeld als een relativering van de ‘persoonlijke toets’ die de Forumiaan hoog in het vaandel heeft geschreven. Maarten vraagt zich af of het om meer gaat dan louter een marktartikel. ‘Je moet dus weten naar welke persoonlijkheden er vraag is op een bepaald ogenblik. [...] Je moet het aanbod kennen, en als je merkt dat de markt oververzadigd wordt, dan moet je wendbaar genoeg zijn om op het juiste ogenblik iets totaal nieuws te lanceren’ (p. 969). Met andere woorden, je kunt de vraag berekenen door middel van marktonderzoek. Als we tot slot Maartens wapen tegen Voskuil zelf zouden willen gebruiken, dan is diens inmiddels vermaarde stijl het trefzekere antwoord op een gat in de markt. Zijn werk heeft z'n weg gevonden naar vele lezers, vermoedelijk niet in de laatste plaats vanwege de stijl. De precisie van de registratie en de herhaling van de handelingen vestigen de aandacht op het rituele karakter van het gedrag der personages, op het dwangmatige van hun denk- en handelingspatronen, en dus op de obsessies die de karakters tekenen. Ook schrijven is bijgevolg puur noodzaak en obsessioneel. De 1200 bladzij den van Bij nader inzien getuigen daarvan.Ga naar eind2. |
|