Vestdijkkroniek. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
[pagina 36]
| |
In NRC-Handelsblad van 26 augustus 1995 schreef ik over Kind tussen vier vrouwen: ‘Wij, alle Nederlandse Vestdijkbewonderaars, wisten natuurlijk van het bestaan van het boek af. Wij hadden bij Du Perron gelezen dat het boek wel erg Hollandsch’ was, en bij Ter Braak hadden wij gelezen over ‘jammerlijke mislukking.’ Zonder al te grote verwachtingen, maar toch hels nieuwsgierig, snelde ik zodra Kind tussen vier vrouwen verscheen, naar de boekhandel. Ik geloof dat ik nog maar vier bladzijden had gelezen toen ik al begon te vloeken. Te vloeken op Du Perron en Ter Braak, en op Vestdijks uitgever die ons dit boek hadden onthouden. Verderop zeg ik nog: ‘Wat Du Perron bezield mag hebben om dit grandioze meesterwerk af te wijzen laat zich toch maar moeilijk achterhalen. Of toch? Er is namelijk nog iets bijzonders aan dit boek, dat mij, van alle Vestdijkromans het meest dierbaar is. Het bevat notenbalken, met noten erop, kortom muziekvoorbeelden. Het bevat, naast zoveel meer, ook de analyse van het ontstaan van een passie voor klassieke muziek. In de Anton Wachterromans zijn al die muziekvoorbeelden geschrapt en vinden we maar heel weinig terug over de zich bij Anton Wachter ontwikkelende muziekpassie. Kan het zijn dat Du Perron, zelf in muzikaal opzicht een onbenul van de ergste soort, hierover gevallen is? De vele notenvoorbeelden moeten een doorn in zijn bekrompen oog zijn geweest. Vast en zeker is hij er de oorzaak van dat de muziek in de eerste drie Anton Wachterromans vrijwel het veld heeft moeten ruimen.’ Het is eigenaardig dat niemand mij, voor zover ik weet, naar aanleiding van dit vermoeden stevig heeft aangepakt. Deze veronderstelling is namelijk aantoonbaar onjuist. Du Perron treft in dit opzicht geen blaam. Ik wil proberen nog eens heel precies te reconstrueren wat er in die eerste maanden van 1933 gebeurd is. Vestdijk begon aan Kind tussen vier vrouwen twee weken voordat Hitler de macht greep, namelijk op 16 januari 1933. Op 6 mei 1933 was de roman gereed. Een manuscript van bijna duizend pagina's. Tweehonderdduizend woorden. Vlak voordat Vestdijk aan de roman begon was Ter Braak bij hem op bezoek. In een brief van 14 januari 1933 schrijft hij aan Du Perron: ‘Gisterenavond bij Vestdijk vertoefd. Ik voorspel de gekste (= beste) dingen van dien man in 1933!. Hij heeft in een paar weken geschreven: een meesterlijke novelle van 65 pag. De Oubliette, weer beter dan de voorgaande; een korte novelle Eén Twee Drie Vier Vijf, ook heel goed, al lijkt mij daarin de invloed van Joyce wat erg merkbaar; drie panoptica, waaronder één dat beter is als artikel (over Proust en Freud); een bijzonder goed essay van 25 pag. over Luke Havergal. Hij gaat vandaag aan een roman beginnen, en heeft plannen voor vijf andere, allen even fascinerend. Over een jaar is Vestdijk, of Nederland is werkelijk blind en doof, een figuur van de eerste grootte.’ Ter Braak, kortom, had de grootste verwachtingen van die roman waaraan Vestdijk halfjanuari 1933 begon. Uit de brieven van Du Perron van die tijd blijkt dat hij | |
[pagina 37]
| |
toch iets meer reserve had ten opzichte van Vestdijk. Op 19 januari 1933 schreef hij aan Ter Braak: ‘Ik kreeg van V. een door-en-door literaire brief in antwoord op het bericht van het overlijden van mijn moeder en mijn situatie; de man denkt blijkbaar aan niets anders meer dan aan zijn eigen productie, wat overigens den waren artist verraadt.’ En op 28 januari schreefhij aan Ter Braak: ‘Ik kreeg een enorm pak copy te bekijken, maar op alle Vestdijken zette ik “voor” zonder zelfs het ms. uit de enveloppe te halen.’ Daaruit kun je weliswaar enerzijds concluderen dat Du Perron groot vertrouwen had in Vestdijk, maar er blijkt anderzijds toch ook uit dat hij niet nieuwsgierig was naar datgene wat Vestdijk voor Forum had bijgedragen. Hij nam niet de moeite om een en ander in te kijken, laat staan dat hij de bijdragen las. Ter Braak schreef op 3 februari: ‘Ik ga vanavond Vestdijk bezoeken, die aan een roman schrijft en alsmaar op zijn geruite sloffen binnenshuis blijft.’ Een mooi beeld, maar ook wat eigenaardig. Ter Braak had toch niet verwacht, neem ik aan, dat Vestdijk als hij zich buitenshuis zou begeven, zijn geruite sloffen aan zou houden. De eerste volgende vermelding van Ter Braak over de roman dateert van 16 april: ‘Ik was woensdag nog even bij Vestdijk. Zijn roman is al geweldig dik geworden, maar hij is ook aan het schrappen gegaan op mijn advies. Een curieus boek wordt het in ieder geval.’ Dit vind ik een raadselachtige mededeling. Je kunt, lijkt mij, toch alleen een schrapadvies verstrekken als je een en ander gelezen hebt. Maar had Ter Braak dat? Daar blijkt niets van. Zou hij in den blinde gezegd hebben: ‘Simon, je boek wordt wel erg dik, ga schrappen.’ En wat mag Vestdijk dan wel geschrapt hebben? Uit het op 6 mei 1933 gereed gekomen manuscript lijkt niets geschrapt te zijn. Hoe het ook zij, Ter Braaks aanvankelijke enthousiasme, beleden in die brief van 14 januari 1933, blijkt afgedempt. Vestdijk moet schrappen, en de roman wordt ‘in ieder geval curieus.’ Wat positiever uit hij zich in een brief van 29 april: ‘Vanmorgen vond ik ook weer een brief van V. Ja, die man barst momenteel van de literatuur! Dat is zeker een gevaar voor hem, en ik vind, dat hij er maar eens uit moest; zijn isolement wordt langzamerhand te dwaas, te... literair ook. Met dat al: een aardige vent. Ik zal hem deze week nog eens opzoeken. Sommige stukken uit zijn roman zijn erg goed. Ik heb een idee, dat het op Proust moet lijken, maar aangezien ik niets van P. heb gelezen, is het wel een heel vaag idee.’ Overigens is deze uitlating duidelijk een bejahende reactie op wat Du Perron hem twee dagen daarvoor schreef: ‘Vestdijk en ik schrijven elkaar weer. Zijn brieven zijn stampvol over het literaire bedrijf.’ Hoe het ook zij, al laat Ter Braak zich (waarom in vredesnaam? Was Hitler al die tijd maar op zijn geruite sloffen binnenshuis gebleven) negatief uit over Vestdijks isolement, toch zegt hij ook: ‘Sommige stukken uit zijn roman zijn erg goed.’ Wat had hij ervan gelezen? En welke stukken waren ‘erg goed.’? Wij zullen dat nooit meer te weten komen. Op 23 mei schrijft hij aan Du Perron: ‘Ik was ook nog bij V, die zich steeds meer in zijn kluis inkapselt. Zijn roman is af en wordt nu door het gezin overgeschreven.’ Du Perron, die tot dan toe nog geen woord van de roman had kunnen lezen - hij was ver uit de buurt in Bellevue - krijgt blijkbaar na voltooiing een fragment van Kind tussen vier vrouwen toegestuurd. Op 25 mei 1933 schrijft hij aan Ter Braak: ‘Het fragment van Vestdijk vond ik erg Hollandsch. Bep zegt terecht dat het van Ina Boudier had kunnen zijn, minus de “gewaagdheid” van het onderwerp. (Maar daarin is Alie Smeding hem weer de baas.) Misschien is de rest beter, of anders; men kan over dit alleen niet oordelen.’ Welk fragment Du Perron van de roman onder ogen heeft gehad, weten wij niet. Zelfs is denkbaar dat het hier helemaal niet om een fragment uit Kind tussen vier vrouwen gaat, maar dat lijkt me erg onwaarschijnlijk. Vestdijk heeft in ieder geval drie fragmenten uit de roman eerder overgetikt dan de rest van het kolossale werk. Die drie fragmenten waren kennelijk bedoeld om eventueel voorgepubliceerd te worden. Ik neem aan dat Du Perron in ieder geval één van die drie fragmenten toegestuurd heeft gekregen. Die drie fragmenten bevatten respectievelijk de pagina's 433 tot 439, 450 tot 455 en 526 tot 535 van de in 1985 verschenen editie van Kind tussen vier vrouwen in de verzamelde romans. De notenvoorbeelden die op pagina 435 voorkomen zijn | |
[pagina 38]
| |
uit het overgetypte fragment weggelaten, dus daar kan Du Perron niet over gevallen zijn. Wel blijkt uit alledrie de fragmenten, en met name uit het eerste fragment waarin de menuet van Haydn als lijflied van Ina Damman zo'n prominente rol speelt, dat Anton Wachter een gepassioneerde muziekliefhebber is. Maar daar zegt Du Perron niets over. Zijn grootste bezwaar: ‘erg Hollandsch.’ ‘Had van Ina Boudier kunnen zijn.’ Mij dunkt: dat laatste slaat nergens op. Kind tussen vier vrouwen heeft nergens ook maar iets van Ina Boudier-Bakker. ‘Erg Hollandsch’ is Kind tussen vier vrouwen ook nauwelijks. Het speelt in Friesland. Maar zelfs als het wel waar was: wat is daar tegen? Het zou absurd zijn als wij Tolstoi zouden verwijten dat Oorlog en Vrede wel ‘erg Russisch’ is of Flaubert dat Madame Bovary wel ‘erg Frans’ is, of Du Perron dat Het land van herkomst wel ‘erg Indisch’ is. Ter Braak antwoordt op 27 mei: ‘In zake fragment Vestdijk accoord. Ik nam een beter stuk mee. Het boek wordt (voorzover ik over voorgelezen fragmenten kan oordelen) gaandeweg beter. In het begin is er veel te veel “Kleinmalerei”. De eigenlijke Vestdijk van Berijmd Palet komt pas voor den dag, waar de bewustheid een meer theoretische rol gaat spelen.’ Hoe ik mij moet voorstellen dat ‘bewustheid’ een ‘meer theoretische rol gaat spelen’ is mij totaal niet duidelijk, maar dat er in het begin veel te veel Kleinmalerei zou zijn, bestrijd ik. Alleen al dat prachtige begin met die op de aarde neerdwarrelende sneeuw, dat zo schitterend anticipeert op het slot waarin de voeten van Anton ‘zwaar de aarde raken,’ is Vestdijk op z'n allerbest. Nee, Kleinmalerei, wat een bizarre kletskoek. Hoe moeten wij overigens het zinnetje interpreteren: ‘Ik nam een beter stuk mee.’ Meenemen voor Forum? Maar daarin is nooit een fragment uit Kind tussen vier vrouwen voorgepubliceerd. Of bedoelt Ter Braak alleen maar dat hij een ander fragment mee naar huis heeft gekregen ter eventuele voorpublicatie in Forum? Hoe het ook zij: Du Perron schrijft op 4 juni aan Ter Braak: ‘Maar ik geloof aan Marsman. Hij heeft althans stijlmiddelen genoeg om niet plat te zijn, en dit eenmaal toegegeven, is er in zijn bedoeling (ons heele conflict N.B. van “vorm of vent”) en die is mij meer waard dan die kinderstukjes van Vestdijk. (Althans in de 2 fragmenten die ik nu las.) Als Vestdijk hierin geslaagd is en Marsman mislukte in het uitwerken van zijn bedoeling - tant pis! Ik heb mij toch stukken minder verveeld bij het veel te lange gesprek van Rutgers - Blécourt dan bij het vlotte gezanik van jongeheer Anton.’ (Tussen ‘zijn’ en ‘bedoeling’ lijkt in de zin een woord weggevallen waarschijnlijk het woord fragment.) Du Perron voegt daar dan verderop nog aan toe: ‘Ik denk dat jij met Vestdijk veel meer in één schuitje zult komen dan met mij.’ Ter Braak protesteert op 6 juni, zegt onder meer: ‘De literaire mentaliteit van Vestdijk is mij veel vreemder dan jouw “beschikbaarheid”. Ik bewonder zijn roman ook maar zeer matig (meer dan jij, denk ik), maar eigenlijk voornamelijk nog geloof ik omdat ik den dichter van De Parasiet er nog altijd achter zie (of zoek).’ Verderop praat hij, terwijl hij bij eerste kennismaking met fragmenten uit Kind tussen vier vrouwen toch de woorden ‘erg goed’ in de mond had genomen, Du Perron nog meer naar de mond: ‘Ik geloof, dat je t.o.v. Vestdijk gelijk hebt; het zal in laatste instantie kleinmalerei blijven. Ook ik sta er naast, omdat het me ergens helemaal niet raakt.’ De appreciatie van de romanfragmenten of liever het gebrek aan appreciatie daarvan, dienen hier blijkbaar vooral om af te tasten of beide heren al dan niet met elkaar in een schuitje willen. ‘Met Vestdijk in 1934 Forum gaan bestieren,’ roept Ter Braak uit na dat zinnetje over het niet raken. ‘Het gaat niet.’ En verderop nog: ‘Ik mag Vestdijk graag, maar tusschen ons is iets, dat tusschen jou en mij niet bestaat: een barrière van literatuur.’ Blijkbaar vindt Du Perron dat Ter Braak nu net iets te ver is gegaan, want op 9 juni 1933 schrijft hij: ‘Vestdijk blijft een zeer behoorlijk iemand, en hij hoort zeker meer bij je en bij Forum dan ieder ander, voorzover ik zien kan.’ In een brief van 22 juni schrijft Ter Braak: ‘Vestdijk zit “in nood.” Zijlstra durft zijn roman niet aan, omdat die over de 800 pag. druks zou worden en fl to zou moeten kosten. Schrijf hem er niet over, want hij zit nog te onderhandelen en wil het, geloof ik, liever niet weten.’ | |
[pagina 39]
| |
Maarten 't Hart (foto: Hans Visser)
Du Perron reageert daar niet op, maar schrijft twee maanden later (21 aug. 1933): ‘Ik ben hard bezig aan Ducroo en schreef weer 30 blz over Indië. Het is moeilijk om den juisten toon te vinden, en niet te vervallen in de fout van Vestdijk.’ Fout van Vestdijk? Welke fout? Du Perron had toen nog slechts twee korte fragmenten van Kind tussen vier vrouwen onder ogen gehad! Op 17 sept. 33 schrijft Ter Braak: ‘Ik heb intussen Vestdijk eens gepolst (redacteur Forum, M'tH), maar die schreef me zeer gedeprimeerd; hij was weer ziek, lag maar in bed en achtte zich niet geschikt voor redacteur enz. enz. Zijn mislukte roman schijnt hem erg dwars te zitten.’ Ter Braak spreekt dus nu al unverfroren over ‘een mislukte roman’ ofschoon nergens blijkt dat hij Kind tussen vier vrouwen in zijn geheel gelezen heeft. Du Perron reageert hier erg bot op: ‘Als Vestdijk ziek is, geeft hij zijn opinie per brief; en hij zal ook wel weer eens niet ziek zijn!’ Nog bonter maakt Ter Braak het als hij Du Perron op 3 oktober naar aanleiding van Het Land van Herkomst schrijft: ‘Wat Vestdijk jammerlijk mislukte, is jou prachtig gelukt.’ Wat Vestdijk jammerlijk mislukte? Ter Braak had Kind tussen vier vrouwen helemaal niet gelezen, zei aanvankelijk nadat enkele fragmenten hem waren voorgelezen: ‘Sommige stukken uit zijn roman zijn erg goed.’ Op 4 augustus 1933 schreef Du Perron aan Vestdijk: ‘De stukken van je roman vielen mij niet mee. Later hoorde ik van Menno dat je het boek terugkreeg - het was te dik [...] en dat je het nu ook “voor jezelf terugnam”. Is dit niet overdreven? Ik kan niet aannemen dat iemand met jouw gevoeligheid en intelligentie, en met jouw middelen, zich 900 blzn lang “vergist” zou hebben. Ik denk dat je je hebt laten verleiden door de lengte en omvang van Proust, dat je je op dezelfde manier hebt willen laten gaan en toen doodgewoon in de specifiek Hollandsche langdradigheid (of uitvoerigheid) bent gegleden. Maar er zit misschien een zeer goed boek in die 900 blzn. copy - al was het maar een fragmentarisch boek, iets van nog geen 200 blzn. Leg het MS. weg en lees het over een jaar over, en schrap, schrap alles wat niet “pakt”, en je zult zien dat er nog iets zeer behoorlijks overblijft, en zeker voor een debuut in proza. Ik heb op het oogenblik absoluut geen tijd, maar zoodra ik dat weer heb, wil ik graag het MS. hebben en je “on-Hollandsche lezer” zijn: ik geloof dat dat het voornaamste is wat je hier nodig hebt!’ Wat een buitengewoon patroniserende uitlatingen! En wat een misslagen! ‘Ik geloof dat je je hebt laten verleiden door Proust.’ Ter Braak suggereerde ook al zoiets, (en Du Perron praat hem blijkbaar na) maar zei er tenminste nog bij dat hij Proust nooit had gelezen. Proustiaans is Kind tussen vier vrouwen nauwelijks. Het is | |
[pagina 40]
| |
op en top Vestdijk, vroege Vestdijk, de Vestdijk die eerder al Het dagboek van het witte bloedlichaampje had geschreven en zich nu ontpopt als een volleerd romancier. ‘Je zult zien dat er nog iets behoorlijks overblijft, en zeker voor een debuut in proza.’ Wat een allemachtig kleinerende opmerking! Hij had niet meer dan een tweetal fragmenten bekeken. Vond ze wel ‘erg Hollandsch.’ Wou Vestdijks ‘on-Hollandsche lezer zijn’. Alsof Hollandsch iets verschrikkelijks is, iets dodelijks! Typisch het syndroom van de Indischgast die zich doodgeschrokken is toen hij voor het eerst dat kille, nevelige Nederland betrad. Je vindt hetzelfde bijvoorbeeld bij Kousbroek. Deze mensen kunnen zich niet voorstellen dat ook het omgekeerde mogelijk is, dat je als lezer al meteen een hartelijk gevoel van afschuw voelt opkomen als je in een roman begint die in ons vroegere Indië speelt. Toch zou het, al verafschuw ik hartgrondig de wijze waarop Ter Braak en Du Perron de hele roman meenden te mogen afwijzen (‘kleinmalerei’, de een, versus dat er, de ander, na schrappen van 700 pagina's ‘nog iets behoorlijks overblijft, zeker voor een debuut’) onbillijk zijn hen ook als veroorzakers van de depressie te zien die Vestdijk overviel na voltooiing van de roman. Voor die depressie hadden ze bitter weinig begrip, zeker Du Perron die schrijft: ‘en hij zal ook wel weer eens niet ziek zijn’, maar het is duidelijk dat Zijlstra's weigering om de roman te publiceren hier meer debet aan is dan de houding van Ter Braak en Du Perron. Van al datgene wat Ter Braak en Du Perron elkaar over de roman schreven, heeft Vestdijk weinig of niets vernomen. En wat hij wel vernam, namelijk dat hij moest schrappen - zowel Ter Braak als Du Perron raadden hem dat aan - heeft hij volledig naast zich neer gelegd. Omgewerkt tot de eerste drie Anton Wachtetromans is Kind tussen vier vrouwen nog omvangrijker geworden. Dat Zijlstra het niet aandurfde om zo'n kolossale roman uit te geven, kan ik wel begrijpen. Het werk zou fl 10, - moeten hebben gaan kosten. Mijn vader, in 1933 zeventien jaar oud, verdiende als boerenknecht per week fl 5,-. De aanschaf van Kind tussen vier vrouwen zou hem dus twee weeklonen hebben gekost. Toch vraag je je af waarom Zijlstra dan niet aan Vestdijk heeft voorgesteld om, zoals in feite later ook is gebeurd, het boek in bijvoorbeeld drie of vier delen uit te geven. Kind tussen vier vrouwen is zonder enige twijfel het meest verbijsterende debuut uit de hele Nederlandse literatuur. Een roman van die omvang geschreven in minder dan vier maanden, en van die enorme kwaliteit - dat is daarvoor noch daarna ooit vertoond. Daarom is het vreselijk droevig dat Zijlstra het niet aandurfde de roman uit te geven, en is het daarnaast heel treurig dat de twee figuren waar Vestdijk het meest op steunde, Ter Braak en Du Perron, beiden op grond van kennisname van amper 2% van de roman, zich aan zulke vergaande, en bovendien ook armzalige (‘erg Hollandsch’, ‘jammerlijk mislukt’) vóóroordelen te buiten meenden te moeten gaan. Hadden zij Vestdijk door dik en dun gesteund, en Zijlstra duchtig bewerkt - wie weet hoe het dan zou zijn gelopen. Zeer waarschijnlijk had dat Vestdijk een depressie bespaard, en hoe graag had ik hem dat gegund na zo'n formidabele prestatie. |
|