Vestdijkkroniek. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||
Mijn optreden op deze middag zal bestaan uit een hernieuwde bijdrage aan de discussie over Vestdijks roman De held van Temesa, en meer in het bijzonder over de intrigerende protagonist-verteller daarvan: de priester Plexippos. Deze roman is lang niet zo bekend als bij voorbeeld Terug tot Ina Damman of De koperen tuin. Mogelijkerwijs hebt u er nauwelijks of niet van gehoord. Welnu, De held van Temesa (1962) is de derde van een serie van drie Griekse romans die Vestdijk heeft geschreven; de andere zijn Aktaion onder de sterren (1941) en De verminkte Apollo (1951). De held van Temesa is niet alleen het laatst geschreven, hij is ook in de
Rudi van der Paardt
Griekse oudheid het laatst gesitueerd: Aktaion speelt half in de mythische, half in de historische tijd, De verminkte Apollo in het begin van de zesde eeuw voor Chr. en Deheld van Temesa (HvT) is nauwkeurig door Vestdijk van een tijdsaanduiding voorzien: de bevat de jaartallen 528-484 voor Christus.
Hella Haasse heeft in een bekend opstel over deze romans, oorspronkelijk verschenen in het tijdschrift De Gids, voor het eerst gebundeld in Leestekens (1965), onlangs nog weer herdrukt, gesuggereerd dat er een ontwikkelingslijn loopt van de hoofdfiguren van Aktaion, De verminkte Apollo en HvT, een lijn die van religieuze bevangenheid loopt tot inzicht in het eigen innerlijk, zelfbewustzijn. Nu zitten wij al bijna midden in de discussie want de vraag is natuurlijk of de observatie van Haasse klopt of dat we die met Marres bij voorbeeld moeten verwerpen. Maar om te bereiken dat u de discussie kunt volgen, zal ik toch eerst een poging doen de kern van de gebeurtenissen van HvT voor u te schetsen.
Heel in het kort komt het verhaal hier op neer. In Temesa, een stadje in het Griekse deel van Zuid-Italië, wordt het religieuze en daarmee ook het dagelijkse leven beheerst door een heros-cultus. De heros in kwestie is Polites, een voormalig metgezel van Odysseus wiens schim moet worden verzoend door een jaarlijks mensenoffer: hem wordt een jong meisje ter wurging en/of verkrachting aangeboden. Plexippos, als jongen al bijzonder gefascineerd door de Polites-dienst, is diens priester geworden; hij vervult zijn ambt met grote toewijding. Er is kritiek van buiten af over de houdbaarheid van deze cultus: verlichte geesten (in Groot-Griekenland, zoals dit deel van Italië heet, opereren filosofen als Xenophanes en Pythagoras; zij komen ook in de roman voor) hebben kritiek op deze religie die zij barbaars achten en die kritiek slaat over op de inwoners van de stad: de stem die om afschaffing vraagt wordt luider.
Dan verschijnt, in 484 (het jaartal van de titelpagina), in Temesa de beroemde bokser Euthymos (anders dan Plexippos een historische figuur), winnaar op de Olympische spelen van dat jaar, afkomstig uit Lokroi: hij belooft het op te nemen tegen Polites, die algemeen de Held wordt genoemd. Euthymos wacht in het heroon de komst van de Held af: hij vertelt later in de stad dat hij Polites definitief heeft verjaagd. In een persoonlijk onderhoud met Plexippos echter vertelt hij een heel ander verhaal. Hij heeft de met een drank in slaap gebrachte priester naar het meisje in kwestie zien gaan, haar zien aanraken en heeft hem daarna zelf teruggebracht naar zijn bed. De conclusie die hij heeft getrokken uit het voorval is dat de priesters (Plexippos en zijn voorgangers) zelf altijd de rol van Polites hebben vervuld. Hij chanteert nu Plexippos: hij wil dit nieuws bekend maken aan het stadsbestuur, tenzij hij van Plexippos ook de rol van Polites mag spelen door een meisje te wurgen en te | |||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||
verkrachten - en dit meisje moet dan Mekionike, de dochter van Plexippos uit zijn tweede huwelijk zijn.
Plexippos stemt toe en bestraft deze hybris op gruwelijke wijze. Hij slacht, samen met zijn dochter, in het heroon van Polites de bokser af en vermoordt en passant twee andere, hem onwelgevallige figuren. Wanneer het lijk van Euthymos gevonden wordt, heeft men in Temesa geen problemen met een verklaring: de Held heeft wraak genomen op de belediging hem aangedaan en heeft zijn tegenstander op de bekende wijze gedood. De dienst wordt niet meer gecontinueerd. Het heroon wordt gesloten. Plexippos krijgt een andere, eervolle functie: hij wordt priester van Hermes. Wanneer hij zijn verhaal vertelt, zijn de verschrikkelijke gebeurtenissen twintig jaar oud. Een zekere distantie ten aanzien van het gebeurde zou voor de hand liggen, maar Plexippos' verhaal maakt de indruk dat de door hem gereleveerde gebeurtenissen van gisteren dateren. In mijn boekje Over de Griekse romans van Simon Vestdijk (1979) heb ik laten zien wat Vestdijk aan de overlevering heeft ontleend en wat hij daarin heeft veranderd, dan wel daaraan heeft toegevoegd. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij de stof ontleend aan de nog steeds met ere genoemde studie van de Duitse classicus Erwin Rohde: Psyche, Seelencultund Unsterblichkeitsglaube der Griechen, Tübingen 1894. Het verhaal dat daarin wordt verteld heeft Euthymos als hoofdpersoon en succesvolle held: hij slaagt erin Temesa van de gruwelen van de niet met name genoemde heros te bevrijden en ontvangt daardoor zelf voortaan goddelijke eer. Vestdijk heeft dus in zijn roman niet alleen het perspectief veranderd, maar ook de geschiedenis een totaal andere wending gegeven. Iets dergelijks deed hij ook met mythen in zijn befaamde ‘Griekse sonnetten’, om mij tot de antieke wereld te beperken. Bij verschijnen werd deze roman zeer geprezen en bewonderd. Men stelde het boek heel hoog in de rangorde van de Vestdijk-toppers, een enkeling beschouwde de HvT als het beste boek dat Vestdijk ooit geschreven had. Ook in beschouwingen van uitvoeriger karakter, verschenen na 1962, wordt ditboek zeer hoog aangeslagen. Nu zijn er ook niet zoveel artikelen en essays over de materie verschenen - behalve de bekende opstellen van Haasse en Fens zijn dat het betreffende hoofdstuk in mijn genoemde boekje uit 1979, het artikel van René Marres ‘Het gespleten bewustzijn van een sadist’, opgenomen in de bundel Polemische interpretaties (1992) en een in de rubriek ‘Herlezen’ verschenen leesverslag van Thomas Lieske in Tirade (1990), ook in boekvorm herdrukt - maar alle zijn buitengewoon positief. Uit de laatstgenoemde tekst citeer ik het volgende: Natuurlijk, de productie van Vestdijk heeft ook geleden onder zijn vakmanschap en een aantal romans is stomvervelend, maar ik weet zeker dat een roman als HvT, zo boeiend, spannend, verwarrend en raadselachtig, indien nu geschreven door een jong auteur of een oogverblindende schrijfster, direct in de prijzen zou vallen. | |||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||
Ik geef het citaat vanwege het viertal adjectieven, die precies de algemene tendens van de kritische beschouwingen weergeven. In de meeste gevallen is daarbij een relatie gelegd met het door Vestdijk gekozen ik-perspectief. Door dit gelimiteerde perspectief ontstaat suspense bij de lezer. Die blijft na zijn lectuur van de biecht van Plexippos zitten met vragen als: ‘Wat wist Plexippos eigenlijk van wat er in het heroon afspeelde?’ ‘Wat betekende de dienst voor hem persoonlijk?’ ‘Is hij zelfbewust of onbewust een tweede Polites?’ en misschien de centrale vraag: ‘Is Plexippos als verteller wel betrouwbaar?’ Als dat niet zo is, wat moeten we dan wel en wat niet geloven? Kunnen we trouwens, over ik-verhalen gesproken, het relaas van Euthymos zonder meer aanvaarden? Wordt hij afgemaakt door Plexippos omdat hij liegt (in diens ogen), of omdat hij juist de waarheid spreekt? Eigenlijk is het heel merkwaardig dat geen enkele criticus - ik maak geen uitzondering voor mezelf- de problematiek van deze kant bekeken heeft!
Van groot belang in dit verband lijkt me Plexippos' relatie met zijn eerste vrouw, Orseis. Hij heeft haar als achttienjarige ontmoet in en meegenomen uit het befaamde of beruchte Sybaris, waarmee Temesa oorlog voerde. Die stad was berucht vanwege de luxe en zedenverwildering en ook Orseis blijkt iemand met perverse neigingen op het seksuele vlak. Het lijkt me geen toeval dat Plexippos haar in Sybaris vindt onder in een kelder, een soort onderwereld dus. Daarmee is zij iemand die in de sfeer van Polites moet worden gesitueerd. Maarten 't Hart meent in zijn stuk over HvT, gebundeld in Het hooggebergte, dat Vestdijk in deze roman een van de weinige goede huwelijken die in zijn oeuvre voorkomen heeft beschreven. Ik kan dat niet helemaal met hem eens zijn. Zeker, aanvankelijk beleven Plexippos en Orseis een bijna extatisch geluk, maar al spoedig wordt dat toch verstoord door de schaduw die de dienst van Polites over hen beiden werpt. Ertoe aangezet door een slavin in hun huis, wier zusje bestemd is een nieuw slachtoffer van de Held te worden, daagt Orseis Plexippos uit Polites te lijf te gaan. Plexippos weet zich geen raad met deze adviezen. In de nacht dat Polites zich moet manifesteren waagt hij zich evenwel dicht in de buurt van de tempel en probeert hij in het heroon te kijken: hij wil weten wat er gebeurt. Lang blijft hij niet alleen. Orseis, die dag uit huis weggelopen, voegt zich bij hem en verleidt hem tot het liefdesspel. ‘Doe of je de held bent’, fluistert Orseis hem toe. Dat doet hij maar al te goed: hij breekt haar nek - precies zoals de geruchten hem willen dat Polites met zijn slachtoffers elk jaar (of bijna elk jaar) doet. Dat deze gebeurtenis Plexippos volledig verplettert, laat zich begrijpen. Hij is lange tijd volledig verdoofd door dit ongeluk dat hij zelf heeft veroorzaakt.
In mijn boekje over de Griekse romans heb ik deze scène centraal gesteld in een freudiaanse interpretatie van Plexippos' verdere gedrag. Ik meende dat zijn optreden als Polites-priester en in zekere zin ook zijn opmerkelijk vurige liefde voor zijn dochter Merkionike als neurotische herhalingsdwang gezien moest worden. Mijn gedachte was dat hij probeerde de gruwelijkheden van de nacht in kwestie opnieuw te willen meemaken om ze uiteindelijk te kunnen verwerken en vergeten. Nu stelt René Marres dat deze verklaring de toets der kritiek niet kan doorstaan. Hij zegt het heel aardig, maar in feite laat hij geen spaan heel van mijn freudiaanse these (in het algemeen moet Marres niet zo veel van Freud hebben). ‘Ik zie niet in’, schrijft hij op pagina 102 van zijn artikel in Polemische interpretaties, ‘op welke manier het in slaaptoestand verkrachten en wurgen van de offermeisjes een verwerking kan zijn van het doden van Orseis’. En bovendien, aldus nog steeds Marres, mislukt die verwerking totaal, want hij blijft maar ongeremd verkrachten totdat dit door Euthymos' optreden onmogelijk wordt gemaakt. Ik geloof dat hij gelijk heeft en dat ik maar een streep door mijn psychologische verklaring, die vooral mijzelf ooit zo kon bekoren, moet halen - over een tweede verklaring, in mijn boekje te berde gebracht en door Marres met meer enthousiasme behandeld, kom ik straks te spreken. | |||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||
Eerst wil ik Marres' eigen analyse van de complexe figuur van Plexippos ter sprake brengen. Ik kan daarvoor teruggrijpen op wat ik maar zal noemen: de nacht van Orseis. Marres wijst erop dat de houding van Plexippos' vrouw tijdens hun vrijage ronduit masochistisch is. Dat element komt voor de lezer niet als een complete verrassing, want ook vóór de fatale nacht had zij blijk gegeven van neigingen in deze richting. Marres stelt nu dat haar aansporingen (‘Doe of je de held bent’) de sadist in Plexippos hebben gewekt: het breken van Orseis' nek moge geen opzet zijn, het is wel gebeurd en niemand anders dan Plexippos heeft het gedaan. Zo kunnen we ook begrijpen dat hij priester is geworden en telkenjare zijn slachtoffer heeft kunnen maken: hij heeft naar een plek gezocht om zijn diepste aandriften te bevredigen, al zijn die sadistische neigingen hem misschien maar ten dele bewust. Verderop in zijn artikel maakt Marres dit sadisme van Plexippos, onder enig voorbehoud (naar eigen zeggen is zijn redenering daar tamelijk speculatief) ondergeschikt aan een andere drift. Over Plexippos schrijft hij (p. 113): ‘Stel dat een verhouding met zijn dochter altijd al zijn diepste wens was. Dan voelt hij het krijgen van haar aan als een terugvinden van Orseis, omdat deze laatste een substituut was voor de dochter die hij toen nog niet had. En hij vermoordt de offermeisjes omdat het bezit van geen enkel ander meisje dan zijn dochter hem kan bevredigen. Dan is het begrijpelijk dat hij zijn dochter niet vermoordt en zou hij nu ook geen neiging tot het vermoorden van andere meisjes meer hebben. Volgens deze verklaring komt zijn sadisme onder andere voort uit zijn incestueuze neigingen.’
Deze psychologische interpretatie van Marres geeft antwoord op veel vragen die de lezers van HvT zullen stellen, c.q. in feite hebben gesteld. Marres gaat zelfs iets verder: niet zonder triomfalisme ten opzichte van zijn voorgangers merkt hij op (p. 105): ‘Alles klopt in deze interpretatie’. Hij heeft dan het oog op alle handelingen van Plexippos, vanaf de nacht van Orseis tot en met het samenleven met zijn dochter, als priester van Hermes. In andere interpretaties, met name die van Haasse, die Plexippos bevrijd acht van Polites, en die van Fens, die meent dat in de figuur van Euthymos, Plexippos Polites heeft gedood, blijven te veel open plekken. Beider opvattingen zijn zo grondig door Marres besproken en, uiteraard, weerlegd, dat ik die hier niet meer aan de orde behoef te stellen, al zal ik de stelling van Haasse over de opwaartse lijn in deze Griekse romans in mijn afronding natuurlijk moeten noemen.
Het is nu tijd om mijn eigen analyse van Plexippos in het geweer te brengen: ik lever een aangevulde en verbeterde versie van mijn tweede verklaring met betrekking tot diens handelingen, die ik in mijn Vestdijk-boekje heb gegeven. Het is een psychologische benadering, geschoeid op Vestdijks eigen systeem, juister op één van zijn systemen. Ik ga namelijk uit van een typologie van karakters die Vestdijk heeft opgesteld in zijn grote essay De toekomst der religie, gepubliceerd in 1947, vaak herdrukt. Ik doe dat om twee redenen. Ten eerste vanuit de overtuiging dat Vestdijk in zijn fictionele en essayistischstudieuze werk een zelfde wereld- en mensbeeld uitdraagt, zodat toepassing van zijn in een studie gegeven psychologische typologie in een roman gewettigd is. Een tweede en nog belangrijker reden is dat naar mijn mening deze roman, net als zijn eerdere Griekse romans, juist over godsdienst gaat. Ik denk dat het verschil in interpretatie, dat tussen Marres en mij zal blijken te bestaan, hierin is gelegen: hij ziet HvT als een roman over een sadist, die in een maatschappij leeft waarin hij zijn neigingen nog juist bot kan vieren; volgens mij is dit sadisme eerder secundair en is het belangrijkste aspect van de roman het historische element: de afschaffing van een Griekse heroscultus, die, voeg ik nu toe, als een verwijzing naar de actualiteit, dat wil zeggen in contemporain perspectief geplaatst kan worden. Zoals men waarschijnlijk wel weet, heeft de Friese criticus Anne Wadman in zijn recensie van HvT, opgenomen in het boekje Handdruk en handgemeen (1965), gesuggereerd dat we in Plexippos de oorlogsmisdadiger Eichmann zouden kunnen of moeten herkennen- maar dat soort actualiteit bedoel ik nu niet. | |||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||
De samenhang tussen de drie Griekse romans, die ik eerder heb geaccentueerd, is dat ze alle drie gesitueerd zijn in een overgangsperiode van de Griekse geschiedenis. Een gemeenschappelijk kenmerk van de hoofdpersonen Aktaion, Diomos en Plexippos is dat zij ten achter lopen bij de ontwikkelingen van hun tijd. In Aktaion onder de sterren is de eponyme heros een aanhanger van de maanreligie die inmiddels verdrongen is door de zonreligie; in De verminkte Apollo is Diomos een apollinicus die zich sterk verzet tegen de groei van de cultus van Dionysos; Plexippos dient trouw zijn heros terwijl om hem heen alle ‘intellectuelen’ bezig zijn met de filosofie van de presocraten. De drie genoemde personages zijn ook allen vertegenwoordigers van het eerste type dat Vestdijk in zijn studie noemt, namelijk het metafysische of gedesintegreerde type - Euthymos is een mooi voorbeeld van Vestdijks sociale type, maar dat laat ik nu maar even rusten. Kenmerk van het metafysische type is de verticaliteit: het stelt de verhouding tussen mens en god centraal. Het concentreert zich sterk op een bepaalde taak, het is karaktervast en gedisciplineerd, het kan bij de uitoefening van zijn functie over lijken gaan; het is weinig sociaal, trekt zich het liefst in het eigen gezin terug; juist zijn onbewuste handelingen, zegt Vestdijk over de homo metaphysicus, en ik citeer nu letterlijk, ‘tonen hem zoals hij wezenlijk is: een innerlijk eenzame, die de aansluiting tot zijn medemensen niet kan vinden’ Natuurlijk heb ik hier gekeken naar toepasselijke citaten, maar zelfs indien we dat aspect erin betrekken, zal men het toch wel met mij eens zijn dat de gegeven karakteristiek treffend overeenkomt met die van Plexippos in de roman. Als men de Politespriester een sadistische variant van Vestdijks metafysische type zou willen noemen, heb ik daar geen enkel bezwaar tegen.
Nu de actualiserende tendens van deze historische roman - wat bedoel ik daarmee? Een kenmerk van veel twintigste-eeuwse historische romans is dat zij meervoudig gelaagd zijn. Naast de evocatie van het in de betreffende roman aan de orde zijnde verleden en bijv. de uitdieping van karakters, biedt de schrijver of schrijfster, naar gebleken is niet eens altijd bewust, analogieën met het heden. Om twee voorbeelden buiten Vestdijk en daartussen in een van zijn eigen hand te noemen: Het is contemporaine lezers van Xerxes (1919) van Louis Couperus opgevallen dat de persoon van de Perzische koning en diens hofkring zoveel leek op die van de Duitse keizer en diens gevolg - dat is dus een analogie à la Wadman. Zelf heb ik naar ik meen voldoende overeenkomsten aangedragen om aannemelijk te maken dat Vestdijk met zijn zeer ironische beschrijving van de Romeinse keizer Caligula in De nadagen van Pilatus aan parallellen met de figuur van Adolf Hitler moet hebben gedacht. Mijn derde voorbeeld is een roman, die na onze Held is verschenen: Een nieuwer testament (1966) van Hella Haasse. Dit boek behoort, net als het vorige van Vestdijk, tot een subgenre van de Antikeroman, namelijk de confrontatieroman; dat is een roman waarin de strijd tussen heidendom en christendom centraal staat. Hoofdfiguur van Een nieuwer testament is Claudius Claudianus, die wel de laatste heidense dichter van Rome is genoemd. Hij is ook de schrijver van het in de titel genoemde nieuwere testament. Daarin komt hij terug op eerdere uitspraken en houdt hij een pleidooi voor de kritische, zelfstandige persoonlijkheid; hij neemt afstand van de slaafse afhankelijkheid van de autoriteit, die gepredikt wordt in het Nieuwe Testament. Wie iets van Hella Haasse en haar werk weet, zal beseffen dat het credo van de hoofdfiguur en dat van de schrijfster hier samenvallen. Dat zag men ook in de contemporaine kritiek, die expliciet een lijn trok van de discussies over normen en waarden van het christendom, zoals die begin jaren zestig allerwegen werd gevoerd (het Tweede Vaticaans Concilie!) naar deze roman.
Hoe past HvT nu in dit rijtje? Ik denk dat de roman de meeste overeenkomsten vertoont met Een nieuwer testament en wel in die zin dat Vestdijk met HvT net als met vele andere van zijn historische romans zijn eigentijdse lezers een spiegel wilde voorhouden: in een van zijn gesprekken met Nol Gregoor noemt hij zich dan ook in wezen een moralist. Als Maarten 't Hart in Het hooggebergte opmerkt dat Plexippos hem zo sterk | |||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||
doet denken aan een orthodoxe christen, dan kan ik gemakkelijk met hem meegaan, want natuurlijk had Vestdijk in De toekomst der religie met het metafysische type waartoe ook de Polites-priester behoort, vooral een calvinist op het oog. Maar ik ga nog een stap verder dan 't Hart en lanceer de stelling dat Vestdijk met HvT een verbeelding wilde geven van de problematiek die hij had geschetst in het negende, laatste hoofdstuk van zijn grote essay over de religie. Daarin hield hij zich bezig met de wenselijkheid van het verdwijnen van metafysische religie ten gunste van sociale en mystiek-introspectieve vormen van religie. Meer in het bijzonder noemde hij het afsterven van het christendom als een desideratum, zij het met die kanttekening dat hij het een waardige dood gunde, onder dankzegging voor betoonde diensten.
Interessant, en naar mijn mening zelfs bij Vestdijkologen nauwelijks bekend, is dat de Meester ruim tien jaar na de conceptie van De toekomst der religie een opstel schreef ‘De leugen is onze moeder’ (later ook de titel van een bundel essays uit 1965), waarin hij het relatief snelle verdwijnen van metafysische religie, lees: het christendom, onwaarschijnlijkachtte, omdat het, taai als kauwgom van een onbekend merk, moeiteloos nieuwe vormen van religie zou incorporeren. Precies die gedachte vinden we naar mijn mening in de historisch-allegorische laag van de roman terug. De dienst van Polites immers, die exemplarisch is voor de metafysische godsdienst, zoals Thomas Lieske terecht heeft opgemerkt, voor het christendom vul ik aan, weet zich te handhaven ondanks het opkomen van filosofieën als die van de romanfiguur Lampriskos, een fictieve figuur die gedachtegoed van de presocratici ventileert. De overlevingstechniek van de metafysische religie komt tot uitdrukking, doordat Plexippos zonder problemen de Polites-dienst voor de Hermes-dienst verruilt. Of hij ooit de Held heeft afgezworen is zeer de vraag: het blijkt in ieder geval nergens uit! Daarom kan ik het ook niet eens zijn met het standpunt van Hella Haasse, die meent dat Plexippos uiteindelijk vrij en onverveerd tegenover Polites komt te staan, zodat er een opgaande lijn loopt van Aktaion, via Diomos naar Plexippos wat hun zelfbewustzijn betreft. Naar mijn mening is voor Plexippos de tempel van Hermes gewoon één deur verder dan die van Polites.
Samengevat: HvT is een roman met minstens drie lagen. Het heeft als plot een wonderbaarlijk verhaal over een Griekse heros dat de schrijver drastisch heeft veranderd: zie Van der Paardt 1979. Het is ook een psychologische roman, over een priester die zijn sadistische neigingen in zijn dienst kan uitleven: zie Marres 1992. En tenslotte is het ook een historischallegorische roman, dat wil zeggen: het bevat een knipoog naar de actualiteit, over het adaptatievermogen van het christendom, over ‘God na de dood van God’: dat is althans de mening van Van der Paardt 2001. | |||||||||||||||||||
Noten:
|
|