Vestdijkkroniek. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
ter nagedachtenis aan Drs. A.L. (Dolf) Bosch
Gestalten tegenover mij (1961) is een van Vestdijks meest leesbare boeken. Deze ‘memoires’, zoals Vestdijk ze zelf noemde, zijn zelfs zo vlot geschreven dat sommige critici de auteur oppervlakkigheid hebben verweten. In ieder geval is het een feit, dat Vestdijk zijn Gestalten uit de losse hand, zonder raadpleging van bronnen, heeft geschreven. Het gevolg is dat er wel eens iets niet klopt, dat jaartallen niet helemaal correct zijn weergegeven en dat situaties iets anders zijn voorgesteld dan ze in werkelijkheid waren. Voor een biograaf kan dit problemen opleveren. Later leert hij er rekening mee te houden: hij is op zijn hoede en tracht de werkelijkheid achter de werkelijkheid te achterhalen. Hij weet bovendien de oorzaak. Het is Vestdijks slechte geheugen waarover hij zo vaak tegen anderen klaagde. Hoewel dat slechte geheugen anderzijds weer erg betrekkelijk is: sommige zaken wist hij zich in latere jaren tot in de kleinste bijzonderheden te herinneren. Een aardig voorbeeld ter illustratie zijn Vestdijks herinneringen aan Slauerhoff. In Gestalten tegenover mij schrijft hij: ‘Slauerhoff herinner ik mij van het begin af aan als ongewoon fascinerend. Onder schooljongens is dat geen reden om vriendschap te zoeken, vooral niet wanneer ze een jaar verschillen, en in Friesland wonen; en dat hij iets bijzonders had, maakte ik mij ook eerst bewust, toen het gerucht ging, dat hij op een avond van Eloquentia, de schoolvereniging, spreken zou over de Russische literatuur. Dat was in 1916 (moet zijn 1915, hv), dus een (twee, hv) jaar voor de revolutie, waarvoor hij een tijdlang belangstelling schijnt te hebben gehad. Het lijkt mij het waarschijnlijkst, dat deze, in onze ogen zo zonderlinge keuze van onderwerp alleen maar een protest belichaamde tegen de sleur van Frans-Duits-Engels en niet anders. De lezing zelf, kennelijk uit een leerboek geput, zonder persoonlijke noot, viel mij tegen. Het was een zeer goede, zeer degelijke lezing over alles tussen Poesjkin en Gorki, en daarmee afgelopen. Een jong geleerde!’ Deze herinnering van Vestdijk, genoteerd in 1959 - vierenveertig jaar na dato -, kan men controleren aan de hand van het verslag van Slauerhoffs lezing, dat te vinden is in de notulen van de schoolvereniging Eloquentia. Mede dankzij de hulp van Drs. Harm Tuin, oud-leraar Nederlands aan de RHBS, konden die notulen begin jaren tachtig worden opgespoord in een kast van de HBS, toen nog op het Zaailand te Leeuwarden. Op deze ‘andere school’ had Vestdijk, komende van de HBS te Harlingen, in 1915 zijn medescholier Slauerhoff leren kennen. Hoewel Slauerhoff maar een maand en twee dagen ouder was dan Vestdijk, zat hij een klas hoger. Leerlingen die in oktober geboren waren, zoals Vestdijk, werden een jaar later in de eerste klas van de lagere school toegelaten dan kinderen die in september van hetzelfde jaar het levenslicht zagen. Het verslag van de vergadering op 13 november 1915 in de Klanderij - een van de vooraanstaande hotels ter plaatse in die jaren - vermeldt in tegenstelling tot het matte oordeel van Vestdijk het volgende: ‘In het begin van zijn hoofdrede “Over de russische literatuur” toonde de heer J. Slauerhoff aan dat het russische volk niet zo onontwikkeld is als men veelal beweert. Dat hij zijn hoofdrede had gekozen over de literatuur van een ons onbekende taal vond hij een gering bezwaar daar goede vertalingen waarbij wel iets maar toch niet veel van het schoone is verloren gegaan, bestaan. Verder zeide hij dat van groot belang voor de ontwikkeling v.d. russische letterkunde was geweest 't feit dat de taal door ca. 80 millioen, dus een zeer groot aantal menschen wordt gesproken. Wat ons wel in 't bizonder van deze prachtig mooie hoofdrede moet zijn opgevallen is de vlotte stijl. Velen, die weinig belang stellen in een namenopsomming met korte beschrijving, zooals men die in vele “geschiedenissen van letterkunde” vindt werden dan ook hierdoor en door de prettige afwisseling, die Slauerhoff aanbracht door 't voorlezen van vele aantrekkelijke (vertaalde) fragmenten, geboeid. Punt voor punt werden de verschillende groote schrijvers behandeld, zoodat ook vooral hun eigenaardige persoonlijke levenswandel op den voorgrond trad. Slauerhoff stelde voor een gedeelte van zijn hoofdrede, die zeer lang was geworden, na de pauze te geven. Algemene instemming.’ ‘Na de pauze liet Slauerhoff,’ zo vervolgt de notulist C.A.H. Mulder, ‘ons genieten van het vervolg zijner hoofdrede. Ook in dit gedeelte moet ieder de vlotte stijl zijn opgevallen. Het geheel was zuiver eigen werk dat berustte op literaire kennis en was dus niet zooals soms wel gebeurt uit boeken overgeschreven. De moeite, die hij zich moet hebben gegeven om een dergelijk stuk werk te leveren, dat ofschoon 't lang was toch niet taai werd, werd wel gewaardeerd door de vergadering, die dit bewees door een langdurig en daverend applaus.’ Bij iedere voordracht werd onder de aanwezigen | |
[pagina 5]
| |
De middelbare school van Slauerhoff en Vestdijk te Leeuwarden, ‘De andere school’.
een zojuist lid geworden vierdeklasser aangewezen om inhoudelijk op de ‘hoofdrede’ van de ‘ouderejaars’ in te gaan. Deze keer viel deze onverwachte eer te beurt aan Bert Reijnders, de later bekende bioloog en paddestoelkundige Dr. A.F.M. Reijnders. Er ontspon zich een debat waarvan de notulist het volgende noteerde: ‘De criticus A.F.M. Reijnders oordeelde dat 't groot aantal muzikanten in het russische leger en het groot aantal genieën op letterkundig gebied niet Rusland's groote beschaving bewees. Hij kon zich niet vereenigen met de hoop, die Slauerhoff had uitgesproken dat Rusland de oorlog mocht winnen opdat de verdrukte bevolking vrijheid werde gegeven, want door deze overwinning zou juist het wanbestuur en dus ook de verdrukking der bevolking worden bevestigd. Hij oordeelde dat 't groote aantal russische genieën niet was ontstaan als gevolg der groote beschaving, maar juist als gevolg der slechte maatschappelijke toestand der bevolking. Slauerhoff bleef bij zijn overtuiging dat Rusland wel beschaafd is. De Bruin beweerde dat men uit de russische pogroms mag afleiden dat 't russische volk onbeschaafd, zelfs barbaarsch is. Hierover ontspon zich een debat waarvan de conclusie was dat de Russen beschaafd zijn uitgezonderd op het gebied der jodenvervolging.’ De thans honderdjarige Reijnders herinnert zich na vijfentachtig jaar dat zijn ‘kritiek’ op Slauerhoffs lezing volledig uit de lucht was gegrepen. Hij wist namelijk niets van de Russische literatuur af. Wat opvalt is dat Vestdijk een geheel andere indruk van Slauerhoffs lezing is bijgebleven dan hetgeen de eigentijdse notulist weergeeft. Het is ‘kennelijk uit een leerboek geput’, zegt eerstgenoemde, terwijl de heer Mulder het tegenovergestelde beweerde. Ook de degelijkheid (schoolsheid) waarvan Vestdijk gewaagt, lijkt in strijd met de ‘vlotte stijl’ uit de notulen. De ‘kritische blik’ van de latere criticus staat tegenover de ‘onkritische’ van de notulist. Naast Vestdijks ‘slechte’ geheugen speelt mogelijk een zekere kleuring door latere gebeurtenissen waarbij Slauerhoff betrokken was een rol. Mensen die beiden in hun HBS-tijd hebben meegemaakt, zijn heel duidelijk in hun oordeel: Slauerhoff was vooral een ‘plezierige kameraad’. Van Vestdijk kon men dat niet zeggen, hij gold als ‘onbetrouwbaar’ en voor sommige meisjes als een ‘viezerik’! We zullen dit alles maar met een korreltje zout nemen: ieders herinneringen zijn gekleurd door soms niet meer te achterhalen gebeurtenissen. Waarom zou dat voor Vestdijk niet gelden?
Na de notulen van Eloquentia is ook het handschrift van Slauerhoffs lezing boven water gekomen, dankzij Ykje Talsma, die Slauerhoff na afloop om het manuscript vroeg en het kreeg. Het bevindt zich thans in het Fries Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. Dat maakt het mogelijk dieper op Vestdijks oordeel in te gaan. Het was Dolf Bosch, leraar Nederlands van het Stedelijk Gymnasium te Leeuwarden, die meteen aangaf dat Slauerhoff als bron de Nederlandse vertaling van het beroemde boek van prins Pjotr Kropotkin (1842-1921), Idealen en werkelijkheid in de Russische literatuur (Amsterdam: S.L. van Looy, 1907) moest hebben geraadpleegd. Wim Hazeu had in Slauerhoff. Een biografie (1995, p. 51) al voorzichtig geopperd dat Kropotkin misschien een van de bronnen voor Slauerhoffs lezing was geweest. Bosch meende dat Kropotkin vrijwel de enige bron was. Het bleek ook het enige boek over de Russische literatuur dat aanwezig was in de Leeuwarder Openbare | |
[pagina 6]
| |
Leeszaal en Bibliotheek toen Slauerhoff nog op de HBS zat. Pas later kwamen daar de boeken van N. van Wijk bij. Vestdijk had dus gelijk, de lezing was gebaseerd op boekenwijsheid, maar hoe kan het ook anders? Slauerhoff maakte echter heel handig gebruik van zijn bron, die hij niet klakkeloos overschreef maar waarvan hij gedeelten in eigen woorden samenvatte. Daaraan voegde hij de nodige eigen observaties toe. Een vergelijking met de tekst van Kropotkin wijst uit dat Slauerhoff inderdaad het overgrote deel van zijn lezing aan hem ontleende. Slechts een paar gegevens - met name uit de inleiding - moeten afkomstig zijn uit een andere bron, wellicht een encyclopedie. Verder stelde de vergelijking ons in staat vast te stellen dat Slauerhoff zelf althans iets van de Russische literatuur gelezen had: De mantel van Gogol en de schets De jonge landheer en de korte roman De kozakken van Tolstoj. Van alle drie de werkjes gaf hij een samenvatting die niet bij Kropotkin is te vinden, waar de schets van Tolstoj overigens De morgen van een landheer wordt genoemd. Ook las hij fragmenten uit De mantel en De kozakken voor die niet aan die bron waren ontleend. Hij schreef ze met kleine wijzigingen over uit respectievelijk L.W. Gogolj: De mantel. Uit het Russisch vertaald door Z. Stokvis (Amsterdam: Maas & Van Suchtelen, 1906; Bibliotheek van Russische literatuur nr. 2) en (Leo Tolstoi: De kozakken. Maatschappij voor Goede en Goedkope Literatuur, Amsterdam, 1908). Een ander voorgelezen fragment, uit Gogols Dode zielen, vond hij wel bij Kropotkin. Ook dit werd niet zonder meer gekopieerd: hij kortte het in en bracht er kleine stilistische veranderingen in aan. Een vierde, eveneens in handschrift bewaard voorleesfragment stamde, getuige een aantekening in de lezing, uit Lermontovs De held van onze tijd. De titel vond hij bij Kropotkin maar het fragment werd ontleend aan Michael Lermontof: Een held van onzen tijd (Amsterdam: Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, [z.j.]; Bibliotheek van Russische literatuur 9/10). Of Slauerhoff dit boek werkelijk gelezen had is niet vast te stellen. Over de inhoud deelde hij niets mee. Hij kondigde verder nog aan een Russische sage te zullen lezen maar vermeldde geen titel of bron. Ook een handschriftversie ontbreekt. Het boek van Kropotkin verscheen oorsponkelijk in het Engels als Ideals and Realities in Russian Literature (1905) en was gebaseerd op een achttal lezingen over Russische literatuur uit de negentiende eeuw die Kropotkin in maart 1901 had gehouden aan het Lowell Instituut in Boston. De Nederlandse versie was ‘met toestemming van De honderdjarige Dr. A.F.M. Reijnders in zijn werkkamer (foto Hans Visser)
den schrijver uit het Engelsch vertaald door Fanny Mac Leod-Maertens’. Evenals Karel van het Reve in zijn Geschiedenis van de Russische literatuur behandelde Kropotkin de periode vanaf Vladimir de Heilige tot Anton Tsjechov. Slauerhoff ging niet verder dan Tolstoj en daarmee was hij nog niet eens op de helft van het lijvige boekwerk dat ruim vierhonderd pagina's telt. Na een kort overzicht van de voorafgaande periode beperkte hij zich voornamelijk tot vijf kopstukken: Poesjkin, Lermontov, Gogol, Toergenjev en Tolstoj. Ook op dit punt toonde Vestdijk, die het over ‘alles tussen Poesjkin en Gorki’ had, dus niet over een onfeilbaar geheugen te beschikken. Slauerhoffs samenvattingen zijn over het algemeen vrij getrouw, al zijn er hier en daar een paar kleine afwijkingen te constateren. Zo verhoogde hij het aantal Oekraïenssprekenden van 15 naar 16 miljoen en stuurde hij vier in plaats van drie vrijers achter Ludmilla aan. Ook met de Russische namen ging er begrijpelijkerwijs wel eens iets mis. Opvallend is dat hij Moskou, ook bij Kropotkin met een ‘k’, consequent met een ‘c’ schreef. Dat hij Kropotkin als voornaamste en vrijwel enige bron gebruikte staat echter buiten kijf. In het tekstgedeelte over Gogol verwees hij twee maal naar het boek. De eerste keer impliciet in een passage die bij een latere bewerking werd geschrapt: ‘Om een denkbeeld te geven van Gogol als mens en schrijver, schrijf ik hier een paar gedeelten over uit een boek waar het heel goed in staat’. De tweede keer expliciet: ‘Tot slot laat ik hier volgen hetgeen Kropotkin van Gogol zegt.’ In de eigen observaties verduidelijkte Slauerhoff voor zijn gehoor regelmatig het een en ander door verbanden te leggen met de West-Europese letterkunde, | |
[pagina 7]
| |
Schoolavond van Eloquentia in 1916. Geheel linksboven Bert Reijnders naast Simon Vestdijk (tweede van links). Geheel rechts onderaan Jan Slauerhoff
Leerlingen eindexamenklas RHBS Leeuwarden op Hemelvaartsdag 1917.
Bert Reijnders rechts vooraan, met Simon Vestdijk gehurkt naast hem vooral met de Franse. Zijn letterkundige belangstelling blijkt verder onder meer uit zijn aanzienlijke interesse voor Russische dichters, ondanks het feit dat er nauwelijks vertaald werk van hen voorhanden was, en uit zijn symbolische interpretaties van De mantel en van Poesjkins Mtsyri. Opvallend is ook de sociale betrokkenheid die spreekt uit zijn aandacht voor het lot van de Russische boeren en voor de rol van de Russische vrouwen in de bevrijdingsbeweging, en die lijkt vooruit te wijzen naar de ‘communistische gedichten’ waarmee hij in 1919 debuteerde in De nieuwe tijd. Verder realiseerde hij zich dat hij een moeilijk onderwerp had gekozen en dat hij en zijn publiek wellicht te jong waren om alles te begrijpen. Derhalve waagde hij zich maar niet aan de theologische betekenis van Tolstoj. Slauerhoff schreef zijn lezing in een schoolschrift. Hij benutte alleen de linkerpagina's en liet de rechterbladzijden blanco om ze voor correcties en aanvullingen te kunnen gebruiken, wat slechts enkele malen gebeurde. Hij nummerde de linkerpagina's van 1 t/m 54. Drie maal werd ook een rechterpagina voor de lopende tekst gebruikt (met de nummering 35a, 35b en 48b), zodat de lezing in totaal 57 pagina's beslaat. De lopende tekst bevat veel doorhalingen, herformuleringen en correcties - deels van spelfouten, deels van stilistische aard. Alles wijst erop dat Slauerhoff hard aan zijn lezing werkte en veel zorg aan de stijl besteedde. Zelfs de stijl van citaten en voorleesfragmenten werd onder handen genomen. Niettemin ontsnapte er op het gebied van met name d's en t's, het gebruik van hoofdletters en de interpunctie nog heel wat aan zijn aandacht. In de tekst van de lezing die hierbij wordt afgedrukt werd de spelling gemoderniseerd en werden incourante afkortingen opgelost en hoofdlettergebruik, interpunctie en alineaverdeling enigszins aangepast om de leesbaarheid te bevorderen. De in vele varianten voorkomende Russische namen werden gestandaardiseerd, waarbij de oude spelling werd gehandhaafd. Enkele alinea's die, kennelijk om de toch al lange lezingtekst te bekorten, in een laat stadium werden geschrapt, zijn hier wel opgenomen. Tussen vierkante haken werden enkele verduidelijkingen toegevoegd. | |
[pagina 8]
| |
[pagina 9]
| |
|