Vestdijkkroniek. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ter inleiding
|
1. | Er is geen rekening gehouden met op stapel staande, te verwachten en wenselijk geachte publicaties in boek- of artikelvorm (die sommige gedeelten van het hoofdstuk aanmerkelijk zouden kunnen bekorten door verwijzing en samenvatting); |
2. | Er is in dit stadium weinig of geen rekening gehouden met het al of niet wenselijke van sommige passages t.a.v. het feit dat enkele genoemde personen nog leven; |
3. | Er is wat de omvang en sommige inhoudsaspecten van het hfdst. betreft geen rekening gehouden met de eventuele totale omvang van het gehele boek (d.w.z. het is de vraag of we op deze ‘schaal’ kunnen blijven doorgaan); |
4. | Stilistisch is het niet definitief; de stijl kan o.i. nog compacter, en op sommige plaatsen soepeler, prettiger leesbaar (al is het natuurlijk geen roman); |
5. | Er komen steeds meer gegevens binnen die nog verwerkt moeten worden o.a. over de plannen van V. om toch een eigen praktijk te beginnen (1932); |
6. | Er zitten in dit hoofdstuk nog lacunes door het ontbreken van materiaal (b.v. nog niet alle gedichten zijn verwerkt; de praktijkplaatsen en -tijden zijn nog niet rond, enquête astrologie, de invloed van Slauerhoff en Rilke en het stuk v. Kees Broere is nog niet verwerkt, ook de plaats waar de Rilke-invloed wordt behandeld, staat ook nog niet vast, enz.). Een aantal kwestie(tje)s, staan nog open, moeten worden ingevuld (vaak door R aangegeven); het zoeken van één datum of blz. kost soms een of meer uren!, |
7. | Sommige (langere) noten kunnen beter in bijlagen en aantekeningen achterin geplaatst worden (maar dan met verwijzing naar de blz., zie Kees Fens, uit ons hart gegrepen). |
Wat we hebben beoogd en geprobeerd is het geven van een concreet voorbeeld van hoe wij, met de hierboven gegeven voorbehouden, ons de biografische aanpak denken; we hebben daarbij in ons achterhoofd gehad wat Vestdijk zelf in zijn opstel over Proust schrijft: ‘Een mens is niet alleen zichzelf, maar ook de jeugd van zichzelf, hij is zijn ouders, zijn vrienden, zijn minnaressen, zijn ondergeschikten - zijn provincie, zijn omgeving, zijn sociale klasse - hij is alles wat hij gezien, ervaren, geleden en genoten heeft; en tenslotte is hij ook nog wat hij niet is’ (Gallische facetten p. 32)
Wat aan dit hoofdst. voorafgaat, is de tijd tussen juni 1924 (artsexamen: formele mijlpaal blijkens A.W. romans V-VIII) en de Indië-reis. Daarin o.a. praktijkwaarnemingen, studie filosofie en astrologie; liefdes en vriendschappen (H. Burgers, Mick de Vries e.a.). Of dat gedeelte uiteindelijk binnen het geplande hoofdst. terechtkomt of een apart hfdst. gaat vormen, wordt later uitgemaakt.
Dit hfdst. (Proefhoofdstuk) is bovendien niet af: er ontbreken nog 2 paragrafen, zoals de inhoud aangeeft: een over de beleving van het lezen van Proust en een over de verhalen en essays van tussen de depressie en het beginnen aan Kind tussen vier vrouwen. Het is de bedoeling die twee stukken voor 1 juni 1983 af te maken en op te sturen.
Bij het hoofdstuk komt een voorlopige en niet geheel volledige lijst van afkortingen, zoals die, maar zoveel mogelijk alleen in het noten- en aantekeningenapparaat, worden gebruikt; het systeem hiervan en van de titelaanduiding (en de typografische middelen daartoe) is, zoals u zult kunnen waarnemen, nog niet helemaal rond. Het hangt ook mede van druktechnische mogelijkheden af
Lezen is een ritmische handeling van de ogen: die gaan steeds van links naar rechts en leggen steeds dezelfde afstand af in gelijke tijd. Dat ritme wordt bij rafelzetsels verstoord: het hoofd lijkt in de war, dan duurt het lang, dan uiterst kort, vóór het mag terugkeren naar het begin. En de wat geoefende - en dat is de achterdochtige - lezer gaat achter heel korte regels een literair systeem vermoeden. Dat kan hij niet ontdekken. Ook die inspanning is vergeefs. (Bij gedichten zijn de regels ook vaak ongelijk; maar daar kan er betekenis aan toegekend worden, bovendien is een gedicht kort). Proza hoort niet de aanwezigheid van enjambementen te suggereren.
Kees Fens in de Volkskrant over de plaats van noten in een tekst.
Wetenschappelijke boeken kennen noten. Noten horen onder aan de pagina. Ze dienen gewoon met een cijfer te worden aangeduid. Dure tvpografen werken met tekens: een sterretje voor de eerste noot, een kruisje voor de tweede, een Grieks kruis voor de derde en nog enkele tekens die er als platgeslagen insectjes uitzien Noten met die aanduidingen vind je nooit direct.
Een kwelling geeft plaatsing van de noten achter in het boek. Het verloop van het leesproces is altijd hetzelfde. In het begin ga je steeds even helemaal naar achteren; je legt een papiertje bij de pagina waar de noten beginnen Dat steeds even achterin kijken houd je tien noten vol. Dan is het papiertje er al vijf keer uitgeleden, zodat je telkens weer de notenpagina dient te zoeken. Je besluit nu, om de tiende noot even achter in het boek te kijken. Je weet niet meer welke noot bij welke passage hoort; lezing van de noten is dus overbodig. Na twintig noten lees je er geen een meer. Na lezing van het boek of een gedeelte daarvan, loop je het hele notenapparaat langs met een zekere onverschilligheid. Dat is grof tegenover de auteur, want iedereen weet noten schrijven is veel inspannender dan een tekst schrijven. De auteur kan ons onze grofheid niet verwijten; klachten bij de uitgever.
In de loop van de komende week, tenslotte, ontvangt u nog:
1 | de voorlopige werkstatistiek van de periode 1930-'33 (onvolledig, omdat nog niet alle gedichten erin verwerkt konden worden); |
2 | een opgave van de onkosten (of past hier het woord kosten beter?) die de beide samenstellers hebben gemaakt v.a 1 sept '82 tot nu |
Namens de 2 van Maassneek,
Anne Wadman (get.)
Afkortingen
Voorlopig lijstje van te gebruiken afkortingen proefhoofdstuk
(later aan te vullen en te preciseren)
N.B.: afk. alleen in noten, aantekeningen etc.
AO: | Aanteekeningen en Observaties, Concepten en Excerpten, 4 cahiers (NLMD) |
BRBP: | Menno ter Braak / E. du Perron, Briefwisseling I (1962) |
BrP: | E du Perron, Brieven III (1978) |
DPR: | De Poolsche ruiter (1946) |
G.H. 's-Gravesande (1935): | Sprekende schrijvers. |
dez. (1947): | E. du Perron. Herinneringen en bescheiden. |
GrN: | Groot Nederland |
GTM: | Gestalten tegenover mij (1961) |
dGW: | Den gulden winckel |
Nol Gregoor (1967): | Nol Gregoor in gesprek met S. Vestdijk |
NLMD: | Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag |
VBI: | De Vrije Bladen. |
VG: | S. Vestdijk, Verzamelde Gedichten I-III (1971) |
VKr: | Vestdijkkroniek. |
Theun de Vries (1968): | Hernomen konfrontatie met S. Vestdijk |
VV: | S. Vestdijk, Verzamelde Verhalen (3e dr., 1978) |
LEL: | S. Vestdijk, Lier en lancet (3e dr., 1976) |
V = | Vestdijk |
DP = | E. du Perron |
TB = | M. ter Braak |
v/w = | opm. v.H. Visser en A. Wadman |
N.B. | De titels van Vestdijks gedichten en verhalen: klein cursief. |
De titels van Vestdijks romans, verhalen en essay-bundels enz.: kapitaal cursief. | |
De titels van tijdschriften week- en dagbladen etc.: klein cursief. |
In citaten uit brieven, dagboeken e.d. zijn vaak afkortingen van lidwoorden, voorzetsels e.d. weggewerkt, ter wille van de leesbaarheid (dit geldt niet voor de noten).
Inhoudsopgave
Inhoud
1 | Hoestende en niezende Hadji's | 21 |
2 | De grote explosie | 27 |
3 | (In de publiciteit) | 33 |
4 | Klaploper annex huisbewaarder | 36 |
5 | Twee ondeugende kinderen | 39 |
6 | ‘Ik had hem aanvaard als mentor en tovenaar’ | 43 |
7 | Een hartversterking | 49 |
8 | Een Brussels interieur | 54 |
Proefhoofdstuk
Anne Wadman & Hans Visser:
Proefhoofdstuk december 1929 - januari 1933 voorlopige titel: ‘Tussen de confraters’
1
Hoestende en niezende Hadji's:
9 december 1929- 7 maart 1930
Een belangrijk motief voor de reis als pelgrimsarts naar Nederlandsch Indië is volgens Vestdijk zelf geweest het voorbeeld van Slauerhoff, die al sinds 1924 voer, en het daaraan verbonden advies van Hans Feriz’: ‘Naar aanleiding van moeilijkheden rondom een dienstmeisje in de Amsterdamse praktijk waar ik zojuist was uitgegooid, ried Feriz mij aan te gaan varen. Niet meer en niet minder; want, zei hij, ‘jij bent net als Slau, die is óok weerloos tegenover vrouwen. [...] En ook Slau was gaan varen, min of meer op zijn advies. Varen scheen de beste remedie te zijn tegen het soort weerloosheid dat ons teisterde’.Ga naar margenoot1 Wanneer dit Amsterdamse incident en het gesprek met Feriz hebben plaats gehad, weten we niet. In of omstreeks november '29 nam Vestdijk de praktijk waar van G. van Hesteren in Warmenhuizen, in welke praktijk Slauerhoff hem ook al was voorgegaan.Ga naar margenoot2 Het besluit tot de reis zal al eerder gevallen zijn.
Ook een wenk van Mick de Vries zal een rol hebben gespeeld. Deze had zich in juni 1929, pas getrouwd met de balletdanseres Leoni Browns en haar voorlopig in Den Haag achterlatend, in de Oost als arts gevestigd. 14 juni schreef hij VestdijkGa naar margenoot3: ‘Dank voor je vriendschap en kom naar Indië - scheepsarts fl 360.- per maand. Denk daarover.’ En in dezelfde brief wenst hij zijn vriend toe: ‘herstel spoedig en denk eens aan den kleinen clown, die Indië gaat genezen.’ Tevens beveelt hij zijn in de Haagse Jan van Riebeeckstraat achtergebleven vrouw in Vestdijks aandacht aan. Dat doet hij nogmaals in een ongedateerd, aan boord geschreven epistel. Zijn volgende bewaard gebleven brief, van 14 oktober - hij heeft zich dan in Soerabaia gevestigd als ‘Arts Algemeene en Hypnotische Therapie’ - maakt geen gewag meer van een mogelijke reis van Vestdijk. Het ontbreken van diens brieven maakt het niet mogelijk eventuele zinspelingen onzerzijds na te gaan. Een dagboekaantekeningGa naar margenoot4 vermeldt over Mick: ‘Ongetwijfeld was er een zekere hoorigheid en dat ik n(aar) Indië ging om hem terug te zien, zooals VersteegGa naar margenoot5 zei, zal wel waar geweest zijn.’
Mogelijk werkten ook meer algemene gevoelens van onvrede aan het besluit mee. Het praktijk-waarnemen, dat overigens behoorlijk lucratief wasGa naar margenoot6, verliep blijkbaar niet zonder complicaties. En er kan, Micks brief van 14 juni wijst daar op, in de zomer een depressie geweest zijn. Of de economische moeilijkheid om ‘zich te vestigen’ een factor is geweest, valt te betwijfelen. We mogen aannemen, dat dit niet Vestdijks bedoeling is geweest: daarvan was hij al in zijn studententijd zo goed als zeker.
Naast de niet precies te dateren waarneming in Warmenhuizen, is hij gedurende de maanden voor zijn reis druk bezig geweest met de astrologie-enquêteGa naar margenoot7. Naar zijn zeggen woonde hij toen op het Oranjeplein in Den Haag, maar dat is waarschijnlijk niet juistGa naar margenoot8. Op 9 december vertrok hij om 10 uur 45 met de ‘Kota Inten’ uit Rotterdam, uitgezwaaid door Sent van den Berg en oom Frits Vestdijk. Van de reis is een curieus verslag-op-rijm bewaard gebleven, EPOS geheten en door Vestdijk Senior samengesteld aan de hand van Vestdijk Juniors brieven naar huisGa naar margenoot9. We worden in dit geschrift meer of minder breedvoerig ingelicht over diverse ervaringen, zoals: zeeziekte, het kopen van tropenkleren in Port Said, de afzetpraktijken door inlandse chauffeurs en bedienden, het bezichtigen van 's Lands Plantentuin te Buitenzorg, het medische werk (gering ook op de terugreis met enkele honderden hadji's aan boordGa naar margenoot10), de natuur van zeeën, bergen en landschappen, de tien medepassagiers, waaronder kapitein Vermeer, de heer Viruly, een mejuffrouw Van Kappen die in Sabang van boord ging, en twee stieren, een vliegtuig, het eten en drinken, de gezelligheid (dektennis), de geuren, gebruiken en gebrekkige hygiene van de hadji's en hun soms mooie jonge vrouwen, het slachten en potjes koken op het dek, maar ook de bezwaren van het tropische klimaat (ziekte, hitte, ongedierte); voorts het verblijf in het olie-centrum Balik-Papan, waar de ‘slaven van Deterding’ zwoegden en ‘zelfs het vruchtwater der vrouwen / Heeft een ohesmaakje’ en waar de collega-doktoren het verre van plezierig hebben; tenslotte een vijfdaagse aanval van influenza in Makassar, waar een collega aan te pas moest komen.
Er zijn in dit verslag drie hoogtepunten aan te wijzen: het passagieren in Port-Saïd op de heenreis, het tweedaags verblijf bij Mick de Vries in Soerabaia en het gefascineerd aanschouwen van een indrukwekkende Soedan-negerin die vanaf Batavia tot Djedda met de hadji's meereisde.
In Post-Said werd zijn aandacht vooral getrokken door het
Met Mick en diens chauffeur maakt hij een autotocht naar de bergen (Lebaksari), een onbeschrijfelijk schoon landschap:
Merkwaardig is de uitspraak.
Een aanvulling op de beschrijving van het weerzien met de oude makker treffen we aan in Vestdijks latere aantekeningenGa naar margenoot12: ‘Weerzien uitbundig: “Het is een grap!” Leoni heel aardigGa naar margenoot13. Avond in Kampong; alles bezet; slapende inlander op muurtje; buitengewone sfeer M. goede practijk, maar m(et) alle dokters overhoop Troonde mij mee n(aar) z'n spreekkamer, geheimzinnig fluisterend: ‘Abortus’ (op instrumenten wijzend), - ‘hypnose’ (op een
slapende jongen op een divan in de aangrenzende kamer wijzend). Tokkèh, etc. Autotocht n(aar) Lebaksari; prachtig; doof; aap, die volgens chauffeur de bekapping zou vernielen en ons bijten. En dan dè belevenis op de terugreis:
De hoestende en niezende hadji's eenmaal afgeleverd, eindige de reis rustig en zonder problemen:
Alle drie genoemde hoogtepunten hebben literaire sporen nagelaten. Port SaïdGa naar margenoot15 geeft een weinig liefelijk beeld van het wereldje in die stad; de ‘soepjas’ uit het EPOS is present en er zijn meer verwijzingenGa naar margenoot16. Kampong in SoerabaiaGa naar margenoot17, opgedragen aan Mick de Vries, geeft de beschrijving van een niet in de familiebrief vermeld bijna-bezoek aan een inlands bordeel:
Aan de autotocht herinneren de twee niet gepubliceerde Javaansche landschappen(weg naar Lebaksari), waarvan het eerste, niet doorgekruiste, luidt:
De zo bewonderde negerin tenslotte vinden we terug in sterk door Slauerhoff beïnvloede en ook aan hem opgedragen gedicht De Soedan-negerin reist met de hadji's meeGa naar margenoot19 dat de kiem voor een novelle of roman lijkt te bevattenGa naar margenoot20:
KONKLIJKE ROTTEROAMSCHE LLOYD
En
Tenslotte is vrij zeker ook FakirGa naar margenoot21 op de reis geïnspireerd: in de hier genoemde stad Tjeribon op Noord-Java moest blijkens het EPOS de ‘Kota Inten’ lading te lossen. Een twijfelpunt in dezen is Arabische bezweringGa naar margenoot23.
Een poëtische oogst die kwantitatief vrij gering is, als men let op de blijkens het EPOS toch wel diepe indruk die deze wereldreis op Vestdijks 31 -jarig gemoed heeft gemaaktGa naar margenoot24.Ga naar margenoot22
2
De grote explosie (oktober 1930 - april 1932)
Het zou te ver gaan te beweren, dat de reis naar Indië de lont is geweest in het kruitvat van Vestdijks grote dichterlijke explosie uit de jaren 1930, '31 en '32, van zijn ‘permanente poëtische uitstorting’Ga naar margenoot1. Toch is het opmerkelijk, dat de op de reis geïnspireerde gedichten, met uitzondering van Kampong in Soerabaia, alle tot de vroegste productie behoren (oktober tot half november), dus dateren van een klein jaar na de afmonstering. Wat hij in de tussenliggende maanden heeft gedaan, is niet helemaal duidelijk. Hij beschikte door de reis over geld en is misschien om die reden een half jaar gaan wonen op het Oranjeplein, waar zijn ‘hospes op de vuist ging met de eigenaar van een naburige hond, die 's nachts mijn inspiratie verstoorde’Ga naar margenoot2, - wellicht is hij om die reden weer naar de Daal en Bergschelaan gegaan. Dat hij tussen de bedrijven door ook nog heeft waargenomen, zou kunnen blijken uit een op 9 juli gedateerde foto van het Zandvoortse herstellingsoord BrusseGa naar margenoot3.
De ‘uitstorting’ komt, nadat hij Slauerhoff en Rilke nog eens gelezen had, vrij langzaam op gang, zoals valt af te lezen uit de werkcahiers I t.m. VIIGa naar margenoot5. In oktober zijn het nog alleen Javaansche landschappen II, het vaak in de cahiers voorkomende Rondeel ook wel onder de titels Twee heesters en Villanella, beide niet gepubliceerd, en El GrecoGa naar margenoot6; geen van de drie met een dagtekening. Het laatste zond hij, bij wijze van ‘godsoordeel’Ga naar margenoot7, naar ‘De Vrije Bladen’, waarin het in april '31 werd opgenomen, precies vijfjaar na zijn vorige dichtpublicatie!
Maar in november breekt de stroom voorgoed los. Bij zo goed als alles is in de cahiers een datum (vaak meer data) opgegeven: Vestdijk heeft alles gedaan om een toekomstige onderzoeker de helpende hand te bieden. Maar de boekhouding van dit alles biedt geen eenvoudig beeld. Du Perron zegt: ‘Van deze verzen had hij dikke schoolschriften vol, die hem overal vergezelden, zij werden eindeloos omgewerkt en van sommige bestonden vier en vijf lezingen, die hij desgewenst onmiddellijk wist op te sporen in nog oudere kladboeken’Ga naar margenoot8 De gedichten staan niet alle in chronologische volgorde in die kladcahiers: blijkbaar heeft de maker hier en daar bladzijden opengelaten voor latere invulling, maar hij krabbelt in zijn papierzuinigheid ook wel eens gaatjes vol met latere producten of probeersels. Er staat een enkel gedicht in van veel oudere datum: Lied uit december 1923! De gedichten zijn in zeer ongelij ke staat van voltooidheid, met zeer veel varianten, deels niet, deels moeilijk leesbaar. Er is een bijkans onachterhaalbare systematiek van doorstreping en doorkruising in allerlei graden en soorten: er staat veel tussen ronde of vierkante haken; in de marges zijn vaak later vraag- en uitroeptekens toegevoegd en ook appreciaties als ‘goed’, ‘slecht’, ‘wel’, ‘niet’ en dergelijke. Dikwijls leest men ook in de marge: ‘kwatrijn’, wat wil zeggen, dat niet het hele gedicht bruikbaai leek, maar wel de aangegeven vier regels. Zelfheeft Vestdijk dertig jaar later tegen Nol Gregoor gezegd:
‘Kijk, je moet niet vergeten, jij hebt nu die volledige cahiers. Of liever gezegd, die volledig volgeschreven cahiers, maar daarvan is maar een gedeelte [...] in die bundels overgenomen. Er zijn ontzaglijk veel gedichten die de bundels niet bereikt hebben. [...] Dus die ik echt niet goed genoeg vond, dus die behoren zuiver tot het werkgedeelte, waarin de inspiratie niet wou doorkomen of de vonk niet wou overslaan, of hoe je dat uitdrukken wil. Maar waar ik op hamer, dat is de twee-eenheid van het werk en de inspiratie.[...] Ja, de aanleiding was vaak gering [...] Maar voor mij gold wel erg, dat past ook helemaal bij mijn type, ik kom moeilijk
los, ik ben sterk secundair functionerend, dat ik om een paar goere gedichten te schrijven om zo te zeggen al tien andere moet hebben geschreven, die me eig veel moeite hebben gekost, maar die me niet bevredigd hebben’.
Het zou op grond van de werkcahiers mogelijk zijn een van-dag-tot-dag-verslag te geven van alles waarmee Vestdijk tussen oktober 1930 en juli 1932 dichterlijk bezig geweest is. Wij beperken ons met betrekking tot deze enorme productie in hoofdzaak tot drie in onze ogen biografisch belangrijke aspecten, te weten. - een globaal overzicht van de ups en downs in de productie; - een overzicht van de thematiek, waarbij de nadruk valt op de reeksvorming; - de eventuele biografische feiten die aan gedichten ten grondslag hebben gelegen. We laten daarbij de vraag terzijde waarom Vestdijk het ene gedicht wèl, het andere niet voor publicatie geschikt heeft geacht, althans niet gepubliceerd heeft. In sommige gevallen is dat trouwens zonder meer duidelijk, bijvoorbeeld doordat het gedicht niet afgekomen is: De verzoeking van de Heilige Antonius, dat herhaaldelijk terugkomt, maar uiteindelijk in een lange aanhef van een episch geheel is blijven steken. Of doordat er een kwalificatie als ‘slecht’ is aangegeven, zoals bij de curieuze Uranische elegie. Misschien ook wel omdat een gedicht werd omgewerkt tot een novelle, zoals het geval is bij De oublietteGa naar margenoot10.Naar ons idee zou er uit de niet-gepubliceerde verzen een zeer aantrekkelijke bloemlezing zijn samen te stellen zonder 's dichters scherpe zelfkritiek al te zeer geweld aan te doenGa naar margenoot11. Wat het eerstgenoemde punt, de werkintensiteit, betreft: uit de werkstatistiek op bladzijde 37 valt af te lezen, dat de productie tussen oktober '30 en april 1932 met hoogte- en dieptepunten is verlopen. Er zijn maanden van grote dichtheid: februari '31 met 34 gedichten, maart met 29, juni met 60, oktober met 34, november met 48, december met 28; het absolute hoogtepunt valt in januari '32, met 83 gedichten, in totaal 1158 regels!Ga naar margenoot12 De dalen liggen in mei, augustus en september 1931, met respectievelijk 7,6 en 5 gedichten. Ons is niet bekend of hier een externe oorzaak voor is, bijvoorbeeld een (te) drukke praktijkwaarneming, of dat er aan een of meer korte depressies gedacht moet wordenGa naar margenoot13. We geven nu nog enkele voorbeelden van bijzonder produktieve ‘poëzie-dagen’. Op 13 december staan gedateerd 4 gedichten uit de CarousselserieGa naar margenoot14 en 2 ‘berg-gedichten’, Steinernes Meeren OberseeGa naar margenoot15, in totaal 68 regels. Op 18 februari '31 komen tot stand: Piranesi etst, Josua, Potiphar's vrouw, IJstochtGa naar margenoot16 en het niet gepubliceerde Hagelbui, op één dag 65 regels. Op 22 april '31 schrijft hij De zustersGa naar margenoot17 en 4 niet gepubliceerde gedichten: Slang, Poppenhuis, Degeteekende en De epilepticus, totaal 76 regels. Op 14 oktober ontstaan zelfs 87 regels: 4 Dickinson-vertalingen, Haar broer en Vader en zoonGa naar margenoot18. Hiertegenover staan, uiteraard, veel ‘vrije dagen’ op 226 van de 520 dagen die deze periode telt, is geen gedicht genoteerd en ook geen latere bewerking of variant. De zondagen zijn daarbij nog iets vaker ‘vrij’ dan de andere dagen van de week. De reeksvorming is een vrij gecompliceerde aangelegenheid. Er is soms sprake van een soort impliciete reeksvorming: thematische verwantschap zonder dat dit door een samenbundelende titel is aangegeven. Dit is o.a. het geval bij de schilderij-gedichten en die over Bijbelse figuren. Bij de latere bundeling zijn ze dan soms weer tot groepen samengevoegd. Het komt ook voor, dat er reekstitels zijn weggelaten en veranderd zijn, en dat gedichten uit hun oorspronkelijke reeks zijn weggehaald of van reeks zijn veranderd. En tenslotte doet zich nog de complicatie voor, dat er sprake is van onder-reeksen met aparte betiteling, zoals binnen de Amsterdam-serie de reeks Grachtfantasieën. Het geheel is een levende illustratie van Vestdijks omschrijving van Barok als een samengaan van een onsamenhangende inhoud en een (over)gecultiveerde vorm. We onthouden ons ook v.d. vraag hoe V. de gedichten later i.d. diverse bundels heeft geplaatst, met behulp v. welke eerdere of nieuwe systematiek. Bij de bespreking van deze reeksen bepalen we ons in hoofdzaak tot de duidelijke gevallenGa naar margenoot19. De eerste te signaleren reeks is dieGa naar margenoot9
later de officiële serie-titel Zes losse platen uit de Carroussel kreeg, begonnen op 13 december 1930, voortgezet op 22 oktober '31 en afgesloten op 7 november d.a.v. Deze groep is in zijn geheel al in de bundel VERZEN opgenomen.
De eveneens op 13 december '30 gestarte ‘Berg-serie’, die hoofdzakelijk omstreeks half januari 1931 tot stand is gekomen, heeft pas later, bij bundeling, de titel Alpenreis gekregen, waarvan sommige dan ook weer uitgezonderd zijn. Dit is dus in aanleg geen eigenlijke reeks. De meest problematische serie, Amsterdam, is begonnen op 2 januari 1931, werd vooral zeer intensief na Vestdijks verhuizing, op 24 februari, naar de Amsterdamse Kerkstraat 35-huisGa naar margenoot21 en zet zich voort, met onderbrekingen, tot half mei, met nog een uitloper tot in september. In totaal behoren er 25 gedichten of ‘ontwerp- gedichten’ toe, die plastische beschrijvingen zijn vooral van het ‘oude’, donkere AmsterdamGa naar margenoot22: de grachtengordel, straathoeken, Westertoren, Oudezijdskolk - men zou kunnen zeggen: Amsterdam ‘van onderen bezien’ veel aandacht voor water, riool, gangen, muren, rottenis. De hele reeks verdient nader onderzoek, vooral ook omtrent de vraag waarom van die 25 slechts 4 de bundels bereikt hebbenGa naar margenoot23. Minder groot zijn de complicaties geweest bij de serie die in de cahiers wordt aangeduid als Portretten van jeugdvrienden en in de bundels kortweg als JeugdvriendenGa naar margenoot24. Deze reeks begint op 25 februari '31 met De meester. Het merendeel van deze portretten - men zou zich afvragen: zijn ze inderdaad gemaakt naar aanleiding van het bekijken van foto's? - is gewijd aan jeugdvrienden en -vriendinnen uit Harlingen en LeeuwardenGa naar margenoot25, maar er zijn ook latere relaties bij, zoals Mick de Vries (twee keer) en Jaap Hammer, en familieleden. Zo figureert ‘tante Nellie’ (Ada Waterloo-Mulder) twee keer: als De jonge tante en als De schrijfsterGa naar margenoot26, het laatste een in-memoriam-gedicht. Ook aan ‘oom Moos’ (Gerrit Haverman) is in de ‘Jeugdvrienden’-serie een In memoriam gewijd: De epicuristGa naar margenoot27.
In de handschriften zijn de beschrevenen steeds met hun initialen aangeduid; in de uitgaven zijn deze weggelaten. Of deze initialen alleen als een pro-memorie hebben dienstgedaan of als handreiking voor latere onderzoekers, valt moeilijk uit te maken. Publicatie ervan kan de dichter ook bezwaarlijk hebben gevonden met het oog op de ‘herkenning’; de portretten zijn soms nogal scherp aangezet en gechargeerd en geven niet altijd een vleiend beeld van de beschrevene.
Overigens is ook in deze reeks behoorlijk huisgehouden. Van de in totaal 53 portretten, geschreven tussen februari '31 en maart '32, zijn er uiteindelijk 30 in de bundels terechtgekomen. Aan sommige niet-gepubliceerde is erg gedokterd, bijvoorbeeld aan De demon (op Michiel van Dam alias ‘Jules Salomons’): er duiken herhaaldelijk brokstukken van op.
Een aparte plaats wordt ingenomen door de vertalingen naar Emily Dickinson, met wier gedichten Vestdijk kennis maakte in een bibliotheekGa naar margenoot28; de serie begint op 3 juni '31 en loopt door tot eind december van dat jaar. Van de in totaal 65 vertalingen zijn er uiteindelijk 30 gepubliceerdGa naar margenoot29.
Enkele weken later, namelijk 23 juni, start de serie Ontmoetingen in het Vondelpark, oorspronkelijk ook wel Korte Berichten geheten en vrij zeker door het lezen van Dickinson beïnvloed.
Het Vondelpark, we hebben het eerder gezien, was voor de student Vestdijk een geliefkoosd oord geweest. Deze serie is wel zonnig, maar weinig erotisch gekleurd en vooral gebaseerd op visuele waarneming van mensen, dieren en natuurtafereeltjes. Van deze serie, die ook in de tijd samenvalt met de Dickinson-reeks (dus juni-juli '31) en die in totaal 18 nummers telt, zijn er 9 gepubliceerdGa naar margenoot30, waarvan enkele ook nog maar partieel. Sommige dragen de lokalisering ‘Bella-Vista’ en er is verschillende malen sprake van het ‘Melkhuisje’;
ook de ober-figuur duikt nu en dan op. Misschien het meest curieuze uit deze reeks is nummer XVIII (niet gepubliceerd), waarin op speelse wijze eet- en drinkwaren uit de lunchroom in een soort kosmisch verband worden geregen, van
tot en met ‘Sprits, biscuit, hopjes’ - hier lijkt ook invloed te zijn van de Franse dichter Fargue, van wie Vestdijk het gedicht Dans, in een keuken geschreven vertaaldeGa naar margenoot31 en die hij als ‘miskend’, althans ‘onbekend’ dichter beschouwde.
Een reeks waar weer heel weinig van overgebleven is, is die welke oorspronkelijk Droomen zou heten. Tot deze serie hebben in aanleg 12 of 13 gedichten behoord. Er is reden om aan te nemen, dat ze inderdaad uit beleefde dromen zijn ontstaan; van tenminste één ervan, De dichter, over RilkeGa naar margenoot32 is dat aan de hand van Vestdijks deels in aparte cahiers uit 1931-'33 genoteerde dromen-verzamelingen, aantoonbaar. Uiteindelijk is de titel Droomen maar twee gebundelde gedichten blijven dekken, namelijk Het spel en De roofGa naar margenoot33. De andere zijn, op twee na, wel gepubliceerd, maar zonder serie-titel Ze dateren hoofdzakelijk uit december '31. Het zijn: De stadswees, De jager, De grootouders, De photographie, Ancien régime. Het doodenmasker, Wraak, De poppenkast en het reeds genoemde De dichterGa naar margenoot34. Het komt ons voor, dat Vestdijk de interpretatie-mogelijkheid ten aanzien van deze gedichten niet vergroot heeft door de weglating van de verzameltitel. De droom-cahiers verdienen o.i. een nader onderzoek, óók in hun samenhang met zijn werk
Een in de kiem gesmoorde serie is die met de titel ‘Geheimen van eergisteren’ geweest, uit juni '31 (tegelijk met de Dickinsons), waarvan maar één, Het beeldje, zijn weg naar publicatie gevonden heeftGa naar margenoot35. Het lijkt of de latere serie ‘Huiselijke arabesken’, begonnen 2 januari '32, er een vervolg op is, maar dan in een geheel andere verstechniek. Ook deze is gebaseerd op jeugdervaringen, maar dan ‘in huis’, zoals de titel al aangeeft. Invloed van Emily Dickinson is aan de vorm duidelijk waar te nemenGa naar margenoot36 Mensen (familieleden), voorwerpen, sfeer uit het ouderlijk huis, kleine subtiele ervaringen worden hier in uiterst geserreerde vorm verwoord. Van de in totaal 27 tot en met 30 januari '32 geschreven gedichtjes zijn er uiteindelijk slechts 10 in de onderafdeling ‘Huiselijke arabesken’ van de bundel SIMPLICIA terechtgekomenGa naar margenoot37
De laatste serie ‘Orgels’, in totaal tien gedichten, een der meest gave en curieuze, is geheel ongepubliceerd gebleven. Als een soort tegenhanger van de ‘Caroussel’-platenserie, is zij ook gebaseerd op herinneringen aan de Harlinger kermis, tot en met het door de burgemeester ‘keuren’ van de op te treden orgelsGa naar margenoot38
Volledigheidshalve vermelden we hier nog een aantal kwatrijnen begonnen in '31, voortgezet in '32 en deels in serie-opzet geschreven. Van de merkwaardige ‘Didactische kwatrijnen’ (10 stuks, juni '31, samenvallend met de Vondelpark-serie) is alleen Wekker (I) in een bundel terechtgekomenGa naar margenoot39. De grote kwatrijnenvloed breekt echter pas in mei 1932 los. Zoals ook uit het voorgaande al hier en daar gebleken is, waren de inspiratiepunten van de gedichten autobiografische achtergronden van diverse aard Ook wat de tijd betreft lopen ze sterk uiteen. De ‘berg-gedichten’ bijvoorbeeld gaan terug op reizen naar de Harz en naar Tirol-Beieren, die de dichter in resp. 1924 en 1927 28 gemaakt heeftGa naar margenoot40 We achten het niet uitgesloten dat het bekijken van foto's en prentkaarten daarbij het inspiratieve moment hebben gevormd. In zekere zin kan men ook het bestuderen van prenten, schilderijen, kunstwerken, landelijke en ‘stadse’ landschappen en het dichterlijk herbeleven van het verleden (jeugdvrienden, familiesfeer) tot de biografische feiten rekenen. Datzelfde geldt voor het lezen van geschiedkundige en andere wetenschappelijke werken. Aan de hand van de
uittreksels in de aantekenboeken kan men zich een vrij duidelijk beeld vormen van wat Vestdijk in deze jaren gelezen heeft. Zo zijn er excerpten van Huizinga's HERFSTTIJ DER MIDDELEEUWEN, van Soldan-Heppe: GESCHICHTE DER HEXEN-PROZESSE, van werken over de Franse koningen en over de hem fascinerende figuur van Gilles de Retz (of: Rais). Veel daarvan is inspiratie-bron geweest voor gedichten en verhalen. Uit wat hij zich uit deze lectuur eigen maakte blijkt een voorliefde voor het gruwelijke en perverse, het psychologisch extreme en demonische. Als voorbeeld kan gelden het uittreksel dat hij maakte, uit een nietgenoemd boek, over Lodewijk XIIIGa naar margenoot40, waaruit niet alleen het op 8 februari '32 geschreven gedicht Lodewijk XIIIGa naar margenoot41 resulteerde, maar ook het enkele maanden later geschreven verhaal 's Konings poppen.
In de eerste dicht-periode zijn er weinig uiterlijke wederwaardigheden waarheen in de poëzie, direct of indirect, verwezen wordt. Een of meer verblijven in Brabant waarschijnlijk als praktijkwaarnemer, zullen geïnspireerd hebben tot de beide gedichten Sloot bij Eindhoven en Oude molen bij Leende van resp. 15 september en 3 november 1931Ga naar margenoot42. Van bioscoop-bezoek getuigen Hommage à Garbo (21 januari '31) en Chaplin (22 maart '31)Ga naar margenoot43.
Tot een bar-bezoek kan geconcludeerd worden uit DrummerGa naar margenoot44. Een ingrijpender biografisch feit ligt ten grondslag aan het gedicht De onderbroken wandelingGa naar margenoot45, gedateerd 9 augustus 1931. Het werd geschreven na een bezoek aan Sloten en was bestemd voor het dienstmeisje uit een Amsterdamse praktijk, Ida Müller, dat hem wilde laten opdraaien voor een zwangerschapGa naar margenoot46.
3
In de publiciteit (april 1931-januari 1932)
Wat heeft Vestdijk met deze gedichtenstroom gedaan? We zagen al, dat ‘De Vrije Bladen’ in april '31 El Greco plaatste; in juli werd het gevolgd door Arabische bezwering. In die tussentijd, toen hij ‘genoeg gedichten had’Ga naar margenoot1, had hij via de redactie van genoemd blad een cahier vol aan Slauerhoff gestuurd. Deze schreef terug:
Beste col.
Ik las het grootste deel van je verzen, en bewonder er veel van. Wel is de techniek vaak gebrekkig maar de plastiek is buitengewoon sterk de atmosfeer ook. Van de niet bekruiste vind ik bv Caroussel, Oude prent, straatlied buitengewoon. Wat wilje er mee doen? ‘Zal ik ze nog eens aan iemand anders sturen. Du Perron bv.? Wil je ze publiceeren? (niet alle natuurlijk ik vind ook datje wel eens van mij gestolen hebt!) Ik ben enkele dagen afwezig. - Als je wilt zal ik ze na terugkomst terugzenden!
Hart. gr. SlauerhoffGa naar margenoot2.
Met Vestdijks toestemming werd het cahier naar Du Perron doorgestuurd. Ook deze, in de bekende brief van 11 mei '31Ga naar margenoot3, achtte het talent onmiskenbaar, maar sprak van te veel invloeden (Slauerhoff) en dus van behoefte aan ‘eigen toon’ en het uitdrukken van ‘uw eigen persoonlijkheid’ ‘gaat u hiervan uit om uw talent in een geheel eigen richting te brengen.’ Vier dagen eerder had Du Perron in een gedeeltelijk bewaard gebleven brief aan SlauerhoffGa naar margenoot4 te kennen gegeven:
Hierbij vast mijn oordeel over V.-: een rijk talent, althans een rijk temperament, en vele van deze verzen zijn zéér goed - maar... hoe ter wereld heeft hij het aangelegd om zoó absoluut in jouw toon en rhythme te schrijven? Je begrijpt dat bij publicatie het geschreeuw van epigoon niet van de lucht zal zijn’. Ceci dit, zou ik het toch jammer vinden als dit alles ongepubliceerd bleef. Maar het is een uiterst delicate affaire. De zwarte kruisjes zijn zeker van jou? Ik heb hier en daar nog een rood kruisje gezet bij verzen die ik ook nog goed vind. - Maar... maar... maar... Zou het geestelijk een tweelingbroer van je zijn?
Ook een tweede cahier heeft Vestdijk nog aan Slauerhoff gestuurd, wat blijkt uit de volgende niet-gedateerde (en niet eerder gepubliceerde brief)Ga naar margenoot5:
Beste Vestdijk
Nee het cahier is niet zoek maar ik wilde het graag een tijd houden en nu en dan doorlezen. Ik zal het nu spoedig naar Du Perron zenden die zal je wel een meer gedetailleerd oordeel geven. Ziehier het mijne: enkele gedichten zijn boven het beste van het eerste cahier en behooren tot de zuiverheid van de totale poëzie al zijn ze nog niet gepubliceerd. Ook de Amerikaansche vertalingen zijn merkwaardig. Maar die suite v/h begin en nog vele andere - zijn totaal Rilke zonder diens gratie en diepte. Cave! Uit beide cahiers is zeker een goede schoon nog niet dikke bundel samen te stellen. Werk dus verder - maar vergeet dat Rilke bestaat!
Houdt je goed - tát
Slauerhoff
Wat ‘De Vrije Bladen’ betreft bleef het in 1931. het laatste jaar dat het als gewoon tijdschrift verscheen, bij de twee genoemde gedichten. Aan het eind van het jaar plaatste ‘Helicon’ nog het op Brueghel geïnspireerde BlindenGa naar margenoot6
Ondertussen had zich bij Vestdijk al de gedachte aan bundeling postgevat; hij zocht die ook in de richting van ‘De vrije bladen’. 23 november '31 stuurde hij aan de redacteur Constant van Wessem, die toen al 14 gedichten van hem in bezit had, nog 31 nieuwe: totaal ‘45 stuks, waaruit u een keus zou kunnen doen’Ga naar margenoot7 Er is bij het blad dan al sprake van de koersverandering - het omzetten in maandelijkse cahiers gewijd aan één schrijver-die verband hield met de ‘crisis’ bij het blad en met de plannen voor een nieuw tijdschrift, dat ‘Forum’ zou worden.
Uit de briefwisseling met Van Wessem blijkt, dat Vestdijk zich de beïnvloeding door Slauerhoff wel bewust was. Hij schrijft' ‘Ik heb me “beijverd” om niet alleen de beste gedichten uit te zoeken, maar ook die welke m.i. 't meest een eigen karakter dragen. Een uitzondering maakt misschien “de Soedan-negerin” (vooral 't begin met z'n ontleende rijmtechniek), die ik verleden jaar schreef, toen ik, meer dan nu, onder invloed van tijdgenooten stond. Maar misschien vindt u dit geen bezwaar, in casu; de laatste helft is trouwens geheel omgewerkt.’Ga naar margenoot8
In een latere brief van 5 april '32 - het staat dan vast, dat de bundel pas in juni of juli zal verschijnen schrijft Vestdijk: ‘doet u mij het genoegen en laat u alle gedichten weg die nog sterk aan Slauerhoff doen denken! Dus met name: de Soedan-negerin en De witte vrouwGa naar margenoot9. Ik kan die beter in een lateren bundel opnemen. In een debuut zou ik liever met “eigen” werk voor den dag willen komen. Bovendien: over mijn publicaties in Forum heb ik al in drie periodieken gelezen, dat ze zoo op Slauerhoff lijken: ik vrees dus met de pen gelyncht te zullen worden, wanneer de menschen verzen van me lezen, waarbij dit inderdaad het geval is!’
Op de voorgeschiedenis van ‘Forum’ gaan we hier niet in.Ga naar margenoot11 Er moge volstaan worden met de vermelding, dat het nieuwe blad op 11 november '31 in de Rotterdamse ‘Bijenkorf’ ten doop werd gehouden, met een lezing van Ter Braak, en dat Vestdijk wegens gebrek aan naam waarschijnlijk niet als redacteur uitgenodigd, misschien toch aan bepaalde redactiebesprekingen heeft deelgenomenGa naar margenoot12. De hieraan voorafgegane kennismaking met Du Perron (‘ik meen in het late najaar van 1931’) heeft Vestdijk op de van hem bekende inspirerende wijze beschrevenGa naar margenoot13, waarbij hij concludeert. ‘De Nederlandse literatuur was bij mij binnengetreden en ik had niets meer te wensen’. In een periodiek, geredigeerd door bewonderde mannen als Du Perron en Ter Braak, had hij voor de komende jaren een uitingsplaats voor zijn uitbundige scheppingskracht gevonden. Duidelijk is, dat de laat ‘rijpe’ Vestdijk in snel tempo bezig was zich een plaats te veroveren ‘tussen de confraters’Ga naar margenoot14 van wie hij zich kort tevoren nog maar alleen bibliotheeksgewijs een beeld in effigie had kunnen vormenGa naar margenoot15.Ga naar margenoot10
4
Klaploper Annex huisbewaarder (januari 1932)
Constateerden wij in het voorgaande dat er in de eerste dichterlijke productie weinig verwijzingen naar concrete uiterlijke wederwaardigheden voorkomen, in januari '32 verandert dat. Vestdijk kende de uit Leeuwarden afkomstige kleermakerszoon Jaap Hammer, van wie hij bijles kreeg, via zijn tante Jeanette Mesker-MulderGa naar margenoot1. Deze Jaap had een veelbelovende, artistieke en avontuurlijke jeugd. Hij speelde verdienstelijk piano en had zich verzet tegen de plannen van zijn vader om hem ook kleermaker te laten worden - hij had daarvoor een opleiding in Londen gevolgd - maar was na een technologische studie in Delft octrooigemachtigde (‘patentdeskundige of zoo’, zegt Vestdijk) geworden en tot Vestdijks teleurstelling verburgerlijkt tot een correct en ‘ritualistisch’ zakenman met een luxe, met veel reizen gepaard gaande baan bij de B.P.M., onder de vleugels van de vermaarde Sir Henry Deterding, die hij ‘een gladde eend’ noemde. Vestdijk had hem opnieuw ontmoet, toen Hammer in de Haagse Wildhoeflaan woonde, vlak bij zijn ouderlijk huis aan de Daal en Bergschelaan. ‘Toen ik in “31 in A(msterdam) bezig was gedichten” te schrijven, kreeg ik een brief van hem, waarin hij mij voorstelde zooiets als huisbewaarder te worden’Ga naar margenoot2. Dit hield in op Jaaps (tweede) vrouw Trijn Palsma - Vestdijk kende haar uit Amsterdam van college - en het pleegkind Patty passen en toezicht op de centrale verwarming houden, terwijl hijzelf naar de wintersport in Zwitserland ging. ‘De heele reis leek mij een huwelijksvacantie.’ De door Jaap om zijn medische stand hogelijk bewonderde huisbewaarder mocht zo lang blijven als hij zelf wilde: ‘Toen hij terug was, bleef ik maar hangen, vertrouwend op zijn aanbod, tot hij mij eindelijk met een smoes (nieuwe logé) naar de D. en B. laan terug joeg’; Vestdijks plassen in de vaste wastafel schijnt ook Jaaps misnoegen te hebben gewektGa naar margenoot3
Met mevrouw Hammer speelde Vestdijk wel tafeltennis. Ze vond hem zeer rustig: na het eten sloot hij zich in zijn kamer op. Thuiskomend vroeg ze hem: ‘Heb je geen last gehad van de vrouwen?’, waarop Vestdijk zei: ‘Ik heb altijd een zwak gehad voor vrouwen in uniform’, daarmee doelend op de (getrouwde) dienstbode Anneke, die een soort dienstmeisjes-costuum droeg. Zelf karakteriseert Vestdijk dit verblijf als een ‘heerlijke tijd; verzen; Novelletten, Schumann; duinen’, waar veel gewandeld werd - de Hammers woonden toen aan de Van Voorschotenlaan 18, dicht bij de Waalsdorper vlakte. Hier ontmoette hij ook Trijn en Jaaps kennissenkring, waaronder: Titta van Maurik, (dochter van de schrijver Justus), de in het dagboekverslag niet bij naam genoemde ‘jolige kapitein’, flirt en sportsman - in werkelijkheid de later bekend geworden majoor J.N. BreuneseGa naar margenoot4, een Mr. Coeleman, jong jurist op Jaaps kantoor, en ‘het meisje van Coeleman’, de Engelse tekenares Jane (of Jean) ShepeardGa naar margenoot5, die hij aldus beschrijft: ‘Donker, klein, spichtig, muisachtig goor, maar ontwikkeld en erg makkelijk in de omgang’ en die op zijn veroveraarsinstincten werkte: ‘Onder superieur voorbijzien v(an) C(oeleman) en zijn rechten haalde ik haar van huis met veroveraarsmanieren à la Gary Cooper. Zij vertelde veel over Joyce, Blake, en dgl. Ik vertelde haar meen ik van mijn poëzie en vervaardigde Eng(elsche) gedichtjes voor haar. Wandelingen e.d. n(aar) Klein-Zwitserland. Hoewel ik niets om haar gaf. werd ik tenslotte zwaar en tragisch’. Op ironische wijze samengevat. ‘Ik was flink in die dagen (ws. ook door Trijn, als ruggesteun), maar tegenover C. was dit geen kunst’Ga naar margenoot6
Hoe lang het verblijf in huize Hammer geduurd heeft, vermeldt de historie niet. Maar de dichterlijke weerslag ervan valt omstreeks half januari '32. De 6-delige serie ‘Landschappen
bij Waalsdorp’, waarvan alleen In de duinen bij Waalsdorp gepubliceerd isGa naar margenoot7, dateert van 11 en 12 januari. De drie Sonnetten voor den joligen kapitein, waarvan alleen het eerste is gepubliceerd zijn van 19 en 20 januari. 16 januari schreef hij de beide Engelse versjes aan ‘J.S.’ gewijd en het waarschijnlijk ook op haar geinspireerde, zeer Forum-ironische Jonge liefde op Meyendel:
De resten lokten tot een koen cynisme Ik smeerde mosterd op het halve taartje, Voleindigde mijn les met 'n allegaartje Van uitgekauwd vet, en zei: Kijk, dat is me Nou 't léven!- wat haar niet weinig verschrikte. Terwijl de hond aan 't boterbroodje likte!Ga naar margenoot9
Zeker is aan haar gewijd De wandelingGa naar margenoot10, geschreven op ‘Meyendel’ op 21 januari en met op het handschrift een doorgestreept ‘Aan J.S’
Het meest raadselachtige gedicht uit deze periode, gedateerd 16 januari '32, is De wordende cycloopGa naar margenoot11, met het bijschrift ‘Naar een croquis van J.Shepeard’, dat in de bundeling, temidden van gedichten gewijd aan grootheden als Jordaens, Cranach, Goya, El Greco, Piranesi, Brueghel en Durer een vreemde, misleidende en haast ironische plaats inneemt.Ga naar margenoot12
Een drietal gedichten uit deze tijd vertoont eveneens een dubieuze samenhang met het Hammer-Jane-en-kapitein-gebeuren. Het zijn De dienaarGa naar margenoot13 en, niet gepubliceerd: Aschwoensdagen Uit wanhoop.Ga naar margenoot14. Het laatstgenoemde beschrijft een wandelende ‘ouden man, / Die mij steeds volgt om zijn kasteel te toonen’
En dan is er tenslotte nog het ‘vrienden’-gedicht, dat Vestdijk aan Jaap Hammer wijdde: Het getemde dierGa naar margenoot15 dat van vóór het verblijf in diens huis zou kunnen dateren en waarin hij van de ‘veranderde’ Jaap een scherp, tamelijk meedogenloos beeld geeft:
De bekeerde jeugdheld manifesteert zich in de wijze waarop hij zijn hond ‘Heerschzuchtig in het koude tuinhuis snauwde’.Ga naar margenoot16
Het was ook Jaap Hammer door wie Vestdijk in aanraking kwam met de Haagse psychiater-psychoanalyticus Versteeg. Vestdijk noteert hierover: ‘Later J(aap) bij Versteeg, die hij echter in een paar maanden tijd de kunst afgekeken had: ‘'t Moetje even verteld worden, ik weet 't nu’ en voegt er aan toe: ‘Volkomen foutieve, maar zeer Jaap-achtige opvatting v(an) d(e) psychoanalyse’Ga naar margenoot17. Uit welke tijd Versteegs bemoeienissen met zowel Hammer als Vestdijk dateren, is ons niet precies bekend De laatste schijnt geen baat bij hem gevonden te hebben - het advies van Trijn Hammer om dan maar tandarts te worden, moet Vestdijk met weerzin hebben vervuldGa naar margenoot18.Ga naar margenoot8
5
Twee ondeugende kinderen (februari 1932-mei 1932)
Dat de naam Vestdijk niet voorkomt op het lijstje van toekomstige medewerkers aan het nieuwe blad - de naam ‘Forum’ staat dan nog niet vast-, dat Du Perron op 30 augustus '31 aan Ter Braak stuurdeGa naar margenoot1, hoeft geen verwondering te wekken: hij begon immers pas en had alleen nog gedichten geschreven, die komen bij een tijdschrift tòch wel binnen.
Zijn persoonlijke kennismaking met de kasteelheer van Gistoux, die plaats had aan de Daal en Bergschelaan, door Vestdijk gesteld in het ‘late najaar van 1931’Ga naar margenoot2 en die hij met zoveel zelfironische verve heeft geschilderd, valt ook met behulp van de brieven van Du Perron aan Ter Braak en anderen niet preciezer te dateren. Vestdijk zegt verder: ‘Du Perron woonde toen met zijn moeder en met zijn vrouw, van wie hij bezig was te scheiden, tijdelijk op kamers in Scheveningen’. Het woordje ‘toen’ moet naar die eerste ontmoeting verwijzen, maar er is geen enkele indicatie dat de beide mevrouwen Du Perron in het ‘late najaar’ van '31 in Den Haag of omstreken zijn geweest. Du Perrons ook in die tijd zeer wisselende domicilies zijn aan de hand van zijn brievenstroom goed te traceren; Scheveningen is daar niet bij. Wel verbleef hij geruime tijd op kamers in de Haagse Van Imhoffstraat en logeerde hij soms in Voorburg bij de familie De Roos. Hij was blij ‘uit dat karakterlooze Belzenland weg’ te zijn, maar moest voor de regeling van zijn echtscheiding en andere zaken nog diverse malen terug naar Gistoux en Brussel, waar hij op 2 december in een hotel een onderhoud met Simone had. 10 januari - Vestdijk is dan in het Hammer-huis - verblijft Du Perron, met het oog op zijn daar uit te spreken echtscheiding, in Utrecht (Frederik Hendrikstraat 83) en ook daar is niets dat wijst op een verblijf van de twee vrouwen of van Simone alleen. Daarvan is pas sprake - en dat is dan inderdaad in Scheveningen - omstreeks 20 februari. Er is geen enkele aanwijzing, dat Simone daarvoor in Nederland is geweest; ook in Vestdijks verzenproductie na de episode-Hammer, dus die van eind januari en februari (we zagen al dat die zeer intensief was) is niets dat in de richting van een nieuwe liefdesrelatie wijst. Het is daarom bevreemdend, dat al in Du Perrons derdeGa naar margenoot3 brief aan Vestdijk, die van 14 februari zou zijnGa naar margenoot4, gezinspeeld wordt op ‘wat er tusschen jou en Simone gaande is’. Er blijkt ook uit, dat Simone weer nieuwe zorgen krijgt door ‘dat wat nu met jou gebeurt’. De datering van deze brief lijkt twijfelachtig. Toch is het niet mogelijk deze naar later te verschuiven: de brief zegt immers, dat Du Perron, wegens ziekte van zijn moeder, overhaast uit Voorburg naar Gistoux is vertrokken. Op 20 februari meldt hij aan Ter BraakGa naar margenoot5, dat hij na enige dagen Gistoux ‘nu met de heele familie’ in Voorburg is: ‘Als alles goed blijft gaan, sta ik Donderdag a.s. met Simone voor den rechter in Utrecht’. Uit de verdere briefwisseling blijkt, dat Simone en haar schoonmoeder voor een maand hun intrek hadden genomen in Scheveningen, Nieuwe Parklaan 187, terwijl Du Perron zelf daar soms was, maar ook wel in Voorburg, Parkweg 49. Er was dus al die tijd geen reden voor hem om plotseling zijn zieke moeder in Gistoux te bezoeken. M.a.w. de datering 14 februari zal juist zijn, en er is op welke wijze dan ook, waar en wanneer valt niet uit te maken, al vóór die 14de iets ‘gaande’ geweest, - wat in dit verband niets anders kan betekenen dan: het begin van een romance, van een soort erotische relatie.
De briefis een duidelijke uitnodiging van Du Perron om zijn plaats in te nemen. Het was niet de eerste keer, dat een vriend hem een vrouw ‘aanbood’. Aan Vestdijk schijnt daarbij een dubbele taak te zijn toegedacht: als dokter om een beetje medisch toezicht op de beide
vrouwen te houden, als vrouwenbehoeftige Simone's gemis te vergoeden: ‘Mòchtje hier willen komen, doe het dan gerust’Ga naar margenoot6a [...] mocht jij, voor wat er tusschen jou en Simone gaande is, vinden dat je beter hier kunt zijn, laat je dan niet weerhouden door andere overwegingen, en telegrafeer me dat je komt, dan haal ik je met de auto af Mijn bedoeling is zoo gauw ik kan [...] van hier weg te gaan; maar jij kunt, ook daarna, gerust hier blijven. Laat dus één ding voor je tellen: wat je eigen gevoel je ingeeft. [...] Als je hier komt en na mij zou willen blijven, laat ik ook mijn moeder in je hoede achter Jij, als dokter, kunt in moeilijke gevallen, als er haast bij is, beter optreden dan een ander.’
Het is onwaarschijnlijk, dat Vestdijk aan de uitnodiging gehoor heeft gegeven. Dat was weldra ook niet meer nodig. Binnen een week konden ze elkaar in Den Haag of Scheveningen ontmoeten, al moet de nabijheid van de oude dame wel een probleem zijn geweest. Dit zullen dan de dagen zijn waarop Vestdijk in zijn herinneringen zinspeelt. De brieven melden overigens niets te dezer zake. Wel is er sprake van een afspraak voor dinsdag 22 maart om 5 uur bij Du Perron aan huis met Ter Braak: ‘Vestdijk komt dan weer.’ ‘V. is werkelijk een zéér geschikt iemand, vooral in de intimiteit’Ga naar margenoot6b; dat ‘huis’ was toen de Nieuwe Parklaan 187. Er is geen reden om aan te nemen, dat de ontmoeting niet is doorgegaan.
De echtscheiding was, op wat nakomende strubbelingen over ‘het kind’ na, ondertussen voltrokken. We weten niet of de beide vrouwen tegelijk met Du Perron op 5 april naar België zijn vertrokken. In ieder geval was Vestdijk van de partij. Ze liepen samen - zonder de vrouwen - op het perron in Antwerpen en bezochten en passant ook nog Jan Greshoff in Brussel: ‘Vestdijk en ik kwamen hier gisteravond aan, na een vrij gecompliceerd reisje. In Brussel heeft V. kennis met Greshoff gemaakt; de heeren bevielen elkaar over en weer geloof ik, zeer best’, schrijft de gastheer aan Ter Braak op woensdagmorgen 6 april.Ga naar margenoot7. Vestdijk zelf ‘en de illusie ging in vervulling met een minimum aan omhaal, een landverhuizerachtig slenteren over een Antwerps perron, niet in gezelschap van de dames Du Perron, een behoedzaam benaderen van een niet al te opvallend landgoed in de voorheuvels van de Ardennen, een pelgrimstocht van twee berooide edelknapen eerder dan de intocht van vorst en gast’Ga naar margenoot8.
Over de belevenis die Gistoux, als kasteel, met zijn tot wandelen uitnodigende omgeving, zijn ongedurige kasteelheer en collectie vreemdsoortige bewoners, blijvende en tijdelijke, waaronder Simone zelf, kan men zich een idee vormen uit Vestdijks eigen herinneringen, uit zijn brief aan 's GravesandeGa naar margenoot9 en uit berichten van anderenGa naar margenoot10a Wij mogen volstaan met Vestdijks eigen korte samenvatting: ‘Men aanschouwde dan: een vader, min of meer tot zelfmoord gedreven door de moeder - een zoon, affectief gebonden aan de moeder, door schuldgevoel tegenover de vader met zelfmoordgedachten spelend - een vrouw, weerbarstige creatuur van de moeder, van wie de zoon zich tracht te bevrijden - een koddig dik jongetje als allergriezeligste note gaie - schimmen, spokerijen, wandelende geraamten - Gistoux. Zo was, op keukenmeidenniveau, ongeveer de situatie daar, die ik allerminst als zodanig aanvoelde’Ga naar margenoot10b.
De ontmoeting met Vestdijk heeft geen wending kunnen geven aan de levenstragedie van Simone Sechez, zoals die zich laat aflezen uit Du Perrons brieven (niet of nauwelijks uit die aan Ter Braak overigens!). We beperken ons hier tot wat er tussen haar en haar ‘naamgenoot’ gebeurde in die aprildagen van 1932: ‘Zij hield veel van muziek; ik luisterde met haar naar grammofoonplaten; wij maakten eens een wandeling. De concertwals van GlazoenoffGa naar margenoot11 resumeert voor mij de stemmingen van een zomer, die, zoal geen roman, dan toch romantisch genoeg was om er met constructief en overdrijvend vernuft een roman van te maken, iets
waartoe Du Perron mij later ook wel eens heeft aangespoord’Ga naar margenoot12. ‘Zo tekende de figuur zich af van twee stoute kinderen tegenover Du Perron’, - die overigens niet naliet de wandelingen aan te moedigen. Vestdijk suggereert in dit verband, dat de oude mevrouw hem - en dan niet alleen als dokter! - als een ‘reddende engel’ beschouwde. Gistoux was overigens kennelijk groot genoeg om niet alle geheimen aan de oude dame prijs te geven.
Vestdijk zelf heeft Simone beschreven als ‘een onontwikkelde vrouw, die in Noord-Nederland als “mijnwerkersdochter” te boek stond, met verrassend veel innerlijke beschaving, die niet aangeleerd kon zijn, en met iets van de psychologie van een geduldig lastdier, dat bij al zijn ingeschapen goedaardigheid toch allerminst in staat was zijn haat en antipathie van zich af te werpen’Ga naar margenoot13. Iemand die haar van nabij gekend heeftGa naar margenoot14, beschrijft haar als een ‘niet onknappe vrouw. Ze had een mooie, doorschijnende huidskleur, weelderige blonde haren. Wel was ze naar de tegenwoordige smaak wat te Rubens-achtig’.
In Vestdijks poëtische oogst van de maand april, te Gistoux begonnen met De wals van Glazounoff en Eenzaam landschapGa naar margenoot15, beide gedateerd9 april, treft men enkele gedichten aan, die vrij zeker op Simone betrekking hebben: De derde keerGa naar margenoot16 en AfstandGa naar margenoot17, gedateerd resp. 15 en 25 april, minder duidelijk in het niet-gepubliceerde Mater non dolorosa:Ga naar margenoot18:
Groot is deze oogst niet voor een hele maand. Maar er is in die tijd meer gebeurd dan wandelen, naar muziek luisteren, dichten en minnekozen.
6
‘Ik had hem aanvaard als mentor en tovenaar’Ga naar margenoot1 (april-juli 1932)
Om te beginnen waren daar de eindeloze, voor Vestdijk in deze steile groeiperiode belangrijke gesprekken (‘causerieën’) met Du Perron, bijvoorbeeld over ‘Jany met het dubbele aangezicht, over Slauerhoff en de blanke slavin, over de napoleontische charges, dit summum van mannelijk geluk, over Malraux en MéralGa naar margenoot2 en Jan van Nijlen, die nooit een woord sprak, over het schrappen, waarmee men ieder stuk proza goed kon krijgen, over Byron en de vrouwen’Ga naar margenoot3. Deze gesprekken werden de ‘leerling’ wel eens te veel: Du Perron verliet zijn kasteel ‘met voorliefde’ om zich naar Brussel te laten rijden: ‘In mijn herinnering gebeurde dit om den anderen dag, en, daar ik steeds mee moest, werd het mij spoedig te veel; Gistoux trok mij meer aan dan BrusselGa naar margenoot4’, ondanks de kennismaking met allerlei artiesten in de Taverne du Passage; hij bedacht soms uitvluchten, die door de gastheer effectief werden bestreden.
Maar er werd óók gewerkt. Op dezelfde 9e april dat de eerste Gistoux-gedichten ontstonden, meldt Du Perron aan Ter BraakGa naar margenoot5:
Simon Vestdijk werkt hier aan een groot essay over Emily Dickinson dat hij nu al Em. Dick. en de moderne poëzie heeft genoemd, omdat hij er allerlei kwesties in aanroert, en zelfs uitgebreid behandelt, betreffende poëzie in het algemeen; sommige stukken, lijnrecht tegen de theorie van NijhoffGa naar margenoot6, zullen je zéér bevallen. De stijl moet hij nog wat soepeler (minder professoraal) maken, maar er staan uitstekende gedachten in. Op het oogenblik wordt het essay 40 folio pagina's groot; het is wel terug te brengen, denk ik, tot 25 à 30; als het dan werkelijk goed is, zouden we het in 2 keer in Forum kunnen zetten. Het is naar den geest heelemaal een stuk voor ons. Vestdijk is werkelijk onze grootste ‘trouvaille’’
Ter Braak reageert zeer enthousiast: ‘Natuurlijk nemen we het stuk van Vestdijk, desnoods in twee deelen. Ik ben zeer benieuwd, hoe hij een essay schrijft en wat hij wil zeggen. En ook, hoe hij zijn philosophisch “verleden” zal verwerken. Dat is m.i. een gewichtig punt: de philosoof die zich niet meer laat verlakken door de dikke termen’. En twee dagen later: ‘Die Vestdijk maakt me razend nieuwsgierig.’
Ondertussen heeft het voltooien heel wat voeten in de aarde. In de visie van bijna 30 jaar later: ‘Mijn essay over Emily Dickinson had hij, een van zijn voornaamste stelregels in praktijk brengend, zo voortvarend met de schaar bewerkt dat ik het een goed essay was gaan vinden, zij het ietwat onsamenhangend wat de wijsgerige gedachtengang betrofGa naar margenoot8. In de visie van Du Perron op 22 april toen het verblijf op Gistoux zijn einde al begon te naderen: ‘Vestdijk heeft nu beslag op me gelegd met zijn essay over Emily Dickinson, dat vol is met aardige opmerkingen, maar ook met eindelooze herhalingen, stoplappen, ezelsbruggetjes, enz. - het loont wschl. de moeite, maar het is een zware taak om het tot het noodige te bekorten. Daarbij komt dat zijn handschrift verre van vloeiend is, en dat hij op foliobladzijden schrijft, zoodat je het gevoel krijgt in een bosch te zijn met erg veel uitspringende sprieten en twijgenGa naar margenoot9. Maar gelukkig is hij als auteur absoluut niet ijdel, en heeft hij nogal vertrouwen in me. Zijn verhaal is oneindig, onvergelijkelijk veel beter dan zijn essay - ofschoon zijn essay toch volstrekt niet dom is, integendeel Hoe zou dat komen? Zou deGa naar margenoot7
wetenschap hem hier nog parten spelen, terwijl hij zich daar “gewoon” liet gaan?’Ga naar margenoot10
24 april stuurt hij Ter Braak de eerste helft: ‘Gegeven de absolute onbekendheid van de dame, èn haar poëtisch karakter”, ben ik zeer voor dit stuk, dat zoo geheel bij ons hoort. Vmdl. zal een heeleboel eruit jou ook zeer behagen’Ga naar margenoot11. Ter Braak reageert op 28 april:
Ik was zeer verrukt over Vestdijk's essay! Van de stoplappen enz., die jij mij signaleerde, heb ik eigenlijk niets gemerkt. Het stuk heeft me van a tot z geboeid, hoewel ik niets afweet van Emily Dickinson Juist dat beetje philosophisch parfum doet mij zoo goed! Het is weer eens iets heel anders dan jouw of mijn tegenwoordige stijl, het is werkelijk origineel in den besten zin. Ik vind essay en verhaal op hetzelfde peil staan, volkomen Vestdijk. Ik geloof, dat we in dezen man de rechtvaardiging alleen al van Forum kunnen zoekenGa naar margenoot12.
Op 29 april - hij en Vestdijk zijn dan beiden weer in Nederland - schrijft Du Perron nogmaals: ‘Gelukkig dat je het stuk over Emily D. ook heelemaal goed vindt. Wel wat lang toch, maar boeiend. We hebben er taai op gezwoegd, wel met resultaat dus- Vestdijk is een onvermoeide werker, als het zoo doorgaat, moet hij ons later maar vervangen in Forum’.
Zoals we zagen komt daarnaast ook Vestdijks ‘verhaal’ aan de orde, op aanraden van Du Perron en speciaal voor Forum geschrevenGa naar margenoot14. Op 11 april schrijft Du Perron aan Ter Braak: ‘Vestdijk heeft een alleraardigste novelle geschreven, geïnspireerd door GistouxGa naar margenoot15: een soort droom over een revolutionaire overvalGa naar margenoot16, waarbij hijzelf - of althans de man die ik zegt - in den laatsten regel wordt opgehangen’Ga naar margenoot17 Ook hier reageert Ter Braak onmiddellijk: ‘Over de novelle van Vestdijk ben ik enthousiast! Het is prachtig, en volkomen zijn stijl,- de “dichte romantiek”. Ik zal het stuk natuurlijk nog goed overlezen, maar zeg hem nu vast, dat ik zijn eerste proza- “Versuch” hoogelijk bewonder. [...] Ik geef het manuscript door aan Bouws’Ga naar margenoot18. En Du Perron weer een dag later: ‘Ik ben blij dat je Vestdijk's verhaal zoo goed vindt. Ik was er ook “zeer- over te spreken”.’Ga naar margenoot19.
Het betreft hier het korte, al in juni '32 in Forum opgenomen verhaal Ars moriendiGa naar margenoot20. Wat Ter Braak met ‘dichte romantiek’ bedoelt is wel ongeveer na te voelen, maar moeilijk te omschrijven. Vrij zeker doelt hij mede op het geslotene, het afwezig zijn van een aanwijsbare historische context, op het bijna ‘tijdloze’ (het lijkt haast middeleeuws, ondanks de sigaretten en enkele andere ‘moderne’ attributen en aanwijzingen) en het abstracte: de personen dragen geen namen, hebben geen duidelijke identiteit, dragen ‘wapens’ maar we lezen niet welke, enz. Goedegebuure omschrijft het verhaal als ‘één lange, beklemmende hallucinatie’Ga naar margenoot21.
Het is in de ik-vorm geschreven, met een merkwaardige, nauwelijks merkbare tempuswisseling naar het praesens ongeveer halverwege. Men is geneigd te denken aan een symbolisering van Vestdijks Gistoux-ervaring: de ‘ik’(Vestdijk-zelfGa naar margenoot22) samen met een soort ‘klasse-genoot’ (Du Perron), beiden slecht in het krijgsbedrijf (ze gooien beiden mis), omringd door eigenlijk nutteloze, naam- en functieloze vrouwen die ze moeten beschermen, en zich hautain-wegkijkend en machteloos en eigenlijk ook belangeloos, want met een ‘ondergronds’ schuldgevoel, uitleverend aan het vulgus, dat zo kwaad niet eens is als het zich in eerste instantie laat aanzien. Het symboliseert een beetje de ‘elitaire’ houding van Du Perron, die juist in die tijd overhoop lag met Dirk Coster en met de Thonies (Donkersloot) en de Theunies (de Vries) en die nog reageren moest op wat Coster, Borel en Houwink te zeggen hadden over zijn kasteelbewonerschapGa naar margenoot23 De ‘honnête-homme’-intellectueel met zijn trots (‘onzegbaar edel en groot, hoog wegstarend, vergevensgezind’) tegenover het lagere gepeupel, dat uiteindelijk toch zijn eigen waardigheid bezit en., de overwinning behaalt?
Maar dit alles dan als een soort ‘tweede laag’ onder het eigenlijke verhaal, dat zinspeelt op een rode revolutie (het vulgus draagt rode vlaggen) van een woest, maar eigenlijk ook wel weer met enige sympathie beschreven proletariaat: kasteel- tegen tekortgedane krottenbewoners? Men denkt onwillekeurig aan de in die crisistijd veelvuldig stakende en rebellerende Borinage-arbeiders. Curieus is in dit verband de vraag van Ter Braak aan Du Perron in een brief van 13 juli, dus nà de publicatie van Ars moriendi; ‘Rukken de Borinagemannen nog niet naar Gistoux op?’Ga naar margenoot24.
In ieder geval een verhaal met dubbele bodems, deze eerste proza-proeve van Vestdijk. Zijn eerste Gistoux-verblijf had meer opgeleverd dan een vrij uitzichtloze, maar nog niet beëindigde liefde: de stevige geworteldheid in de sympathie van twee zo niet oudere, dan toch meer ervaren collega'sGa naar margenoot25.
Wanneer precies de persoonlijke kennismaking met Ter Braak heeft plaatsgehad, is niet bekend. Vestdijk zelf zegtGa naar margenoot26, dat diens houding, ‘die in Rotterdam, toen Du Perron mij daar vertoonde, op het onvriendelijke af gereserveerd was geweest, als op toverslag’ veranderde door de lezing van De parasietGa naar margenoot27. En hij vervolgt: ‘Wij werden grote, zij het geen intieme vrienden, en ik heb nooit conflicten met hem gehad, zoals met Du Perron nog wel.’
De eerste ontmoeting waarvan in Du Perrons brieven sprake is, vermeldden we reeds en ook Du Perrons ‘aanbeveling’.Ga naar margenoot28
We kunnen niet nagaan of dit gesprek à trois in Scheveningen op 22 maart is doorgegaan, maar vermoedelijk wel, want als Vestdijk eenmaal in Gistoux zit, gaan er groeten over en weer in Du Perrons en Ter Braaks brieven mee. Op 24 april, als de twee van Gistoux met het Dickinson-essay zwoegen, moedigt Du Perron Ter Braak aan ‘spreek eens een ontmoeting met hem af’Ga naar margenoot29. Uit Ter Braaks schrijven van 28 aprilGa naar margenoot30 blijkt dat hij een brief van Vestdijk heeft ontvangen (‘zijn briefstijl is ook al best!’, o.a. over het werk van Du Perron en over wat deze voor hem betekende: ‘een soort causticum, een bijtend, geconcentreerd vocht, dat alle overtolligheid uitbrandt’. En in een tweede brief van dezelfde avond schrijft Ter Braak over een geplande ontmoeting voor dinsdagmiddag 3 mei in het Haagse etablissement ‘Riche’’, waar hij voor's avonds ook Vestdijk wil ‘bescheiden’Ga naar margenoot31 Op 29 april - hij verblijft dan in Bergen - bevestigt Du Perron de afspraakGa naar margenoot32, en op 1 mei herhaalt Ter Braak de afspraak nogmaalsGa naar margenoot33. Ook over deze ontmoeting horen we niets meer Maar op donderdag 26 mei schrijft Ter Braak: ‘Maandag at Vestdijk hier. Buitengewoon gezellig en naar wensch. Ik had het genoegen hem een étude van Chopin te hooren voordragen op mijn klavier. Het frappeerde me, dat het een vreemd gezicht is, een fatsoenlijk man aan een piano te zien zitten, en zien ijveren met zijn vingertoppen Hij speelde overigens niet slecht onzen Simon’Ga naar margenoot34. Kort daarna, in ieder geval op 30 mei, is Vestdijk ten tweeden male in GistouxGa naar margenoot35, deze keer niet om het letterkundig bedrijf af te leren, want Eddy is er niet Het schijnt dat hij vooral ten aanzien van de oude mevrouw Du Perron, die bijna voortdurend ziek is, als een soort ‘dokteraan-huis’ heeft gefungeerd en voor de rest als een ‘huisbewaarder’ Voor Simone, die een extra moeilijke tijd had nu haar ex-man met haar opvolgster Elisabeth de Roos op huwelijksreis was naar Lugano, was hij naar we mogen aannemen méér dan trooster en helper. Eddy volgt de zaak van verre, zoals blijkt uit een brief van 5 juniGa naar margenoot36: ‘Ik kan je, wat deze historie betreft, in één zin alles zeggen: ik voel me voorloopig als een out-sider “geboeid” door wat er gebeurt en gebeuren kan. Eerst als er voor jou, of voor S., of voor jullie beiden, iets spaakloopt, zal ik mij er wel daadwerkelijk mee moeten bemoeien’, en: ‘Maar ook hierin heb je gelijk: ergens moet iets niet goed zijn, en ik vind haar nog bewonderenswaardig geduldig, zooals ze nu is! [...] Je weet niet hoe lam ik het vind (heusch: zonder het minste gevoel van gevleidheid) dat ze nog zoo aan mij “hecht”; het is nu net of jij een soort doktersrol bij haar moet vervullen, waar ik dan ook nog van profiteer! Ik zal blij zijn als je me eindelijk schrijven zult dat ze niet meer naar me taalt en niets dan jou kent en ziet. Maar dan.., hoe sta jij er dan voor, beste kerel?!’
Nog geen week later leek de lucht iets opgeklaard: 11 juni kwamen Eddy en Bep vervroegd (wegens ziekte van zijn moeder) terug van de reis: ‘nog zie ik’, aldus Vestdijk later,Ga naar margenoot37 ‘zijn opgetogen glimlach bij de aankomst, beneden aan de trap, terwijl ik boven aan kwam loopen. Een dergelijke verticale relatie tusschen personen, aanwezig in het “Chateau”, was overigens een zeldzaamheid’. Wat er tussen eind mei en half juni precies gedaan en gebeurd is, valt niet na te gaan. Er waren strubbelingen met Simone over haar gehechtheid aan Eddy, en het is de vraag of de zorgeloze Glazounoff-romantiek van enkele maanden tevoren is voortgezet. Hij moet, met of zonder Simone, in Brussel geweest zijn. Vier van de gedichten die aan het eind van het verblijf geschreven zijn, hebben op die stad betrekking. Van resp. 12 en 14 juni dateren het kwatrijn Brussel:
en het langere gedicht Kapsalon met twee spiegels (Optisch phenomeen), beide niet gepubliceerd, en het wel gepubliceerde, op Arthur Rimbaud en zijn Brusselse armoede geïnspireerde Hôtel du Grand Miroir (Rue de la Montagne, Brussel).Ga naar margenoot38 Het is opgedragen aan ‘S.E.’ en draagt de datering: ‘Brussel 14-18-6-'32’. Du Perron was er niet zo enthousiast overGa naar margenoot39. Dan is er nog een kwatrijn Brussel II, van 18 juni, en van dezelfde dag het kwatrijn Twee parenGa naar margenoot40. Ook het resterende behoort tot het kwatrijnen-genre: Jeugdliefde van 22 juni, niet gepubliceerd, VingerhoedskruidGa naar margenoot41 - en het Franse kwatrijn La Statue (pour S.), dat ook in de richting van ‘liefdesproblemen’ wijst:
Het is niet onmogelijk, dat Vestdijk rond deze tijd enkele dagen met Simone in een Brussels hotel of pension heeft verbleven. Wanneer hij teruggegaan is naar Den Haag weten we niet precies. Als Du Perrons brief nr. 1168Ga naar margenoot42 inderdaad van 16 juni zou zijn, zou het betekenen, dat hij op die dag al weer ‘thuis’ was, maar er zijn meer redenen om aan de juistheid van deze datum te twijfelenGa naar margenoot43. Omstreeks deze tijd is Vestdijks eerste bundel VERZEN verschenen, en op 24 juni schreef hij - hij was toen zèker thuis - een aantal opdrachtkwatrijnen in de presentexemplaren aan vrienden: Ter Braak, Du PerronGa naar margenoot44, Godthelp en ‘Opdracht (voor B. en E.)’(Bep en Eddy samen). Uit dat voor de Haagse leraar Henk GodthelpGa naar margenoot45, oud-leraar in Harlingen en als zodanig bevriend met Vestdijks vader, blijkt dat Vestdijk hem zijn verzen voordroeg:
Het opdrachtkwatrijn voor Bep en Eddy-samen is curieus, omdat er een terugblik op het Gistoux-verblijf uit valt af te lezen, die niet helemaal positief is:
Het laat veel te raden. In deze tijd was nog van toepassing de beschrijving die Vestdijk eldersGa naar margenoot46 van de toestand ten kastele gegeven heeft: ‘Dat de vrouw, eenmaal “verstoten”, gewoon in het huis, of op het kasteel, blijft wonen en aan de tafel haar rechtmatige plaats vindt, in ónze (niet mijn) ogen iets monsterachtigs, is alleen maar een uitvloeisel van deze zelfdeGa naar margenoot47 mentaliteit, waarin mevrouw Du Perron consequent was’. Maar de toestand leek toch op den duur niet houdbaar. Simone gaat op zoek om in Brussel voor haar en Gille en op Eddy's wankele financiële basis, appartementen te zoeken, daarbij ook geholpen door mevrouw Greshoff. In een mogelijk onjuist gedateerde brief (30 juni)Ga naar margenoot48 schrijft Du Perron aan Vestdijk: ‘Laat Simone ook uitkijken naar ongemeubelde appartementen (het schijnt dat men die tegenwoordig óók met de maand opzeggen kan)’: op die dag had Simone namelijk al een onderkomen gevonden. Maar het zou nog tot 14 juli duren voor ze zich kon installeren in het appartement Rue Charles-Quint 57, door haar onburgerlijk ex-man nogal burgerlijk omschreven als: ‘alles nogal klein, maar gezellig en proper’Ga naar margenoot49
7
Een hartversterking (juni 1932)
Ondertussen hadden literaire productie en publicatie niet stilgestaan. In mei was een nieuwe kwatrijnenstroomGa naar margenoot1 op gang gekomen. Zo staan op de 17e er niet minder dan 26 te boek, in de resterende mei-dagen gevolgd door nog eens 28Ga naar margenoot2. In juni en juli zakte het af, met resp. 18 en 8Ga naar margenoot3.
Wat Forum betreft, was Vestdijk pas in maart aan bod gekomen, met de gedichten De kasplant en Haar broerGa naar margenoot4. In april volgde het door Ter Braak zo bewonderde De parasietGa naar margenoot5. Du Perron hield de boot een beetje af, zoals blijkt uit zijn brief aan Vestdijk van 26 december '31: ‘Ik houd dan graag voor Forum aan: De Jager, De Kasplant, Het Ongeval en natuurlijk Jardins sous la Pluie, dat ik steeds aardiger vind. Maar dan hebben we voorloopig ook genoeg, met het oog op de “variatie”!’Ga naar margenoot6 In dezelfde brief vond Du Perron De wraak van den OldenhoveGa naar margenoot7 ‘te “Duitsche ballade”-achtig’, in zijn soort verouderd en niet geserreerd genoeg, terwijl hij, zoals we zagen, met De parasiet nog niet geheel klaar was. In het juni-nummer werd prompt plaats gevonden voor Ars moriendi.
Helicon plaatste in maart De imitator en De IndiaanGa naar margenoot8, in mei Dichter in de bloemenGa naar margenoot9, in juni Piranesi etsten De vuurhagedisGa naar margenoot10. In september zou nog de Dickinsonvertaling Dit zijn de dagen volgenGa naar margenoot11.
Maar ook het bijna een eeuw oude tijdschrift De Gids plaatste in april een drietal verzen van Vestdijk: Vrouwenportret, De moederen De voorgangerGa naar margenoot12. Het zal op deze gedichten slaan, wat Vestdijk schrijft in zijn herinneringen aan Nijhoff, maar hij vergist zich dan in het jaartal:
‘... in 1931, toen ik mijn eerste gedichten bij De Gids had ingestuurd. Daarvoor had ik niet alleen “de beste” uitgezocht, maar ook die waarvan ik veronderstellen mocht, dat ze bij Holst en Nijhoff enigermate in de smaak zouden vallen. Nijhoff was het die mij terugschreef: de gedichten zouden zij graag plaatsen, maar hij nam de vrijheid, mij enkele “atelierwenken” te doen toekomen, als ik daar geen bezwaar tegen had; ik moest zelf maar zien in hoeverre ik daar gebruik van wou maken, op de plaatsing zou dat uiteraard niet van invloed zijn. Daar zat ik. In zak en as door deze ongehoorde inbreuk op de dichterlijke persoonlijkheid, de creatieve autonomie? Het is maar beter er niet omheen te draaien, en ik verklaar hier met de hand op het hart, dat ik alleen maar vreugde bij mijzelf waarnam, en geen spoor van wrevel of opstandigheid.’Ga naar margenoot13
Een van de redenen tot vreugde waren ‘de gestegen kansen op persoonlijke kennismaking’Ga naar margenoot14, een andere de ‘brandende nieuwsgierigheid naar de technische verbeteringen, die hij zou voorslaan’ en hij vervolgt:
‘Intussen bleken Nijhoff's “atelierwenken” de poëzietechniek nog wel iets te boven te gaan, en het ongebruikelijke van zijn adviezen school eerder in de mate daarvan, dan in het gebruik dat ik er tenslotte van maakte. [...] Nijhoff [...], zonder nu bepaald de inhoud aan te tasten, had zich hier en daar even ingrijpende varianten veroorloofd als die ook van zijn eigen gedichten bekend zijn, de een al beter dan de ander, al was er éen waar hij m.i. de plank had misgeslagen, iets dat ik hem ook schreef Hoewel ik vond, dat er in De Gids eigenlijk
“verbeterd door M. Nijhoff” bij zou moeten staan, maakte ik van de overige varianten, ik meen vier in getal, dankbaar gebruik [...]’Ga naar margenoot15
Omstreeks half juni zag dan eindelijk de debuutbundel VERZENGa naar margenoot16 het licht - Vestdijk zat op dat moment waarschijnlijk nog in Gistoux. We zagen al, dat hij de uiteindelijke keuze aan Van Wessem had overgelaten, overigens niet zonder de nodige wensen aan hem over te brengen. 28 februari '32 schreef hij, dat hij vanaf najaar '30 ‘over de 300Ga naar margenoot17 verzen’ had gemaakt, waarvan er z.i. ‘zeker wel 200 min of meer op 't peil staan van de 15 stuks, die ik u't eerst stuurde, waardoor 't voor mij wenschelijker is, dadelijk met een flinken bundel voor den dag te komen, ook al om 't steeds herháálde publiceeren in kleine bundels te voorkomen.’ Hij vraagt derhalve om een bundel niet van 32, maar van 48 pagina's. Als er onder de nu in Van Wessems bezit zijnde 45 stuks nog veel zijn, ‘die “invloeden” in hinderlijke mate vertoonen, dan zou ik nog 10, 20, of zooveel u wenscht, erbij kunnen sturen’Ga naar margenoot18. De Slauerhoff-invloed ligt hem kennelijk nog zwaar op de maag. 5 april '32. in het vooruitzicht dat de bundel injuni of juli zal verschijnen, komt hij daarop, zoals we al zagen, nog eens terugGa naar margenoot19.
Over de ontvangst van de bundel in de pers, kon de dichter bepaald tevreden zijn. De eerste reactie was die in de N.R.C. van 18 juni(avondblad), anoniem, maar van de hand van Victor van Vriesland. Deze recensie was niet alleen in zo goed als ieder opzicht lovend, maar gaf ook, vanuit een soort filosofische optiek, een zeer scherp een juiste karakteristiek van de structurele aspecten van de debuutbundelGa naar margenoot20:
‘Mededeelingen lijken Vestdijk's gedichten in de eerste plaats: het zijn onomwonden constateeringen, hetzij laconiek of fel, maar steeds zonder pathos, breedsprakigheid of commentaar; hard en koel. Doch deze koelheid is slechts schijnbaar.[...]. Alleen is de teekening zonder “sfeer” of “poëtischen” glans, gelijk men in de lyrische teederheden van een oudere generatie gewoon was te vinden.[...]. Toch zou men dwalen, indien men na het voorafgaande meenen mocht dat Vestdijk's poëzie zoo maar beschrijvingskunst te noemen is. Daarvoor is zij te saamgedrongen en expressief, werkend met verrassende tegenstellingen, gemeenzaamheden, absurde paradoxaalheden, climax en anti-climax, ironie en sarcasme.’
Het zeldzame en opmerkenswaardige in deze poezie noemt Van Vriesland: de beklemmende, raadselachtige, verstikkende volheid, de aan Odilon Redon verwante zwaarte en verwardheid van een noodlottigen droom. Het is de verwoording daarvan met de waakzame, bevrijdende, verhelderende, ijle vereenvoudiging, de ordening en lichtheid der geruststellende droomverklaring. Het is een tot rhytme getemde chaos: nog rooken de puinen der verhitte verbeelding, die de aanvankelijke ‘in-spiratio’, het ‘inzuigen’ van het vizioen was, maar zij zijn fundament voor den opbouw eener koele logica. De primitieve ontzetting over het daemonische op den bodem van ziel en wereld is door de beheerschte scheppingskracht van den begrijpenden, samenvattenden geest van vernielend vruchtbaar gemaakt in de enkele daad van het vers. [...] De kindertijd, de erotiek en de droom, deze bestanddeelen eener het leven beheerschende drie-eenheid, hebben bij Vestdijk, alle drie, dezelfde symbolen als uiting van psychische zelfbevestiging gevonden. [...] Hij kent zijn taak, deze geest; hij verheft zijn blik nauwelijks van de aarde, hij blijft ‘laag bij den grond.’ Maar het is de aarde, die hem tegemoet reikt en opricht; maar het lijkt, in de kille en norsche alledaagschheid, in de wakkere gelijkvloerschheid van zijn bitteren en verzuurden humor, of de werkelijkheidszin van dezen dichter de zuiverste tegenwaarde is geworden van zijn angsten, zijn hevigheid en exaltatie, gelijk dat ook bij een Rimbaud het geval was. Dit werk is vrucht eener bewustzijnsverruiming als slechts in bizondere en lucide toestanden, b.v. vlak voor de ingangspoort van den slaap intreedt
Een belangrijk feit is ook, dat Van Vriesland een duidelijk, hoewel niet al te dogmatisch onderscheid wenst te maken tussen ‘navolging’ van en ‘beïnvloeding’ door andere dichters. Wat Vestdijk doet is hoogstens het laatste, en naar ons idee gaat hij in het signaleren daarvan nog iets te ver, waar hij bijvoorbeeld (t.a.v. met name genoemde gedichten) invloeden van Van Geuns en zelfs Den Doolaard aanwijst. Maar hij laat de nadruk liggen op de zelfstandige verwerking van die invloeden.
Vermeldenswaard is voorts de reactie van SlauerhoffGa naar margenoot21a, die ook wees op een ‘zekere’ beïnvloeding, maar tevens op het schrikeffect van deze bundel: iets geheel nieuws en daarom ‘een hartversterking’.
Maar ook de in Forum-kringen niet erg hoog gewaardeerde Antonie Donker uitte zich zeer positiefGa naar margenoot21b:
‘Bij Vestdijk is de hardheid niet ondermijnd door een toon van ironiseerend dépit noch onderstreept door cynische levensafkeerGa naar margenoot22; in zijn verzen noteert hij zijn bevindingen van het leven met een scherpe en grimmige preciesheid. Hij beweegt zich ook waar hij hoont volkomen natuurlijk, zonder noemenswaardige krampachtigheid. Zijn verzen zijn geschreven met een scherpe, verstandelijke en tegelijk hartstochtelijke fantasie. Zij verraden een voorliefde voor bizarre, half duivelsche gestalten, voor heksen, fakirs, gekken, voor Judas, voor roofdieren, en tegelijk voor een meedoogenloos realisme, dat vooral aan den dag komt in zijn tot sonnetten gestolde jeugdherinneringen. [...] Vestdijk laat zich niets wijs maken, hij tracht ons ook niets wijs te maken. Zijn jeugdherinneringen noteert hij volkomen onsentimenteel, maar schrijnend, toch met het gevoel, dat er iets verloren is gegaan, dat in minuten van herinnering alleen nog herleeft en dan pijn doet.’
Het enige bezwaar dat Donker aanvoert - niet geheel ten onrechte - is, dat ‘een niet klein aantal zijner verzen’ onduidelijk is, zodat ‘de lezer de situatie onvoldoende kan nagaan.’ Treffend tenslotte - en het loopt vooruit op Vestdijks eigen later gepubliceerde opmerkingen over Emily Dickinson! - is de opmerking, dat de gedichten dikwijls iets hebben ‘van een beeld, dat zich begint te fixeeren, een kristal dat zich bijna gevormd heeft’Ga naar margenoot23
Een goedbedoelde poging was die van W.L.M.E.van LeeuwenGa naar margenoot24 in Tubantia' van 30 juli '32. Ook hier het wijzen op ‘onze tijd’:
‘Objectief, naturalistisch. Zakelijk-constateeren. Illusieloos. Ideaalloos. En daardoor vaak een beeld van de laatste jaren gevend. Wreed. Soms overgaand, natuurlijk!, naar het ironische, of sarcastische.[...]. Wie zich afvraagt: maar wat verlangt deze dichter dan?, hij zou ten antwoord kunnen krijgen: niets. Waarvan “zingt” hij dan? Het eenige antwoord is: hij zingt in het geheel niet. Deze soort moderne poëzie wordt nimmer een lied, dit is niet “zingen”, maar “zeggen”. Inderdaad: deze tijden zijn geen tijden om te zingen. Maar uiteindelijk zal tóch ook deze (uitstekende) tijdsschilderwijze in dichtkunstvorm bij gebrek aan diepste menschelijkheid vergaan met deze moderne tijd, interessant aan alle kanten, maar vol slechts van de materie in overvele verschijningsvormen, het innigst en waardevolst menschelijke in bravour verachtend.’
Verdeelde waardering heerst ook bij Henri BorelGa naar margenoot25: enerzijds:
‘Met bewondering las ik sommige verzen van Vestdijk om de schoone plastiek, al is deze schoonheid van een (natuurlijke) hardheid’, anderzijds: ‘Vraagt men mij: Houdt U van dergelijke verzen als die van Vestdijk?, dan is het antwoord: Neen’. Als criticus van een ‘groot dagblad’ voelt hij zich wel verplicht ‘op dezen bundel te wijzen, waarin ik veel harde, scherpe plastiek bewonder, maar met mijn hart er buiten’ - ook dit is weer een aardig voorbeeld van een ‘emotivistische’ benaderingGa naar margenoot26.
J.C. Bloem verbindt in zijn zeer korte, globale recensieGa naar margenoot27 Vestdijks poëzie met die van Dickinson:
‘zij richt zich in de eerste plaats tot het intellect; er is bij beiden, hoezeer hun gedichten getuigen van een diep en rijk innerlijk leven, toch een zeker gemis aan leven, waarvan men de onderste en geheimste tonen nooit of zelden hoort trillen. Toch gebeurt dit bij Vestdijk enkele malen - en het spreekt vanzelf, dat hij dan zijn beste gedichten schrijft. Ik denk nu in de eerste plaats aan enkele verzen uit het begin van zijn bundeltje, die ontsproten zijn uit wat zoovele dichters van alle tijden heeft bewogen: de herinnering der jeugd. Daarin klinkt ook wel degelijk de toon door, die ik, al is het vaag, niet beter weet te noemen dan die van het leven.’
Onder de uitgesproken negatieve beoordelingen valt allereerst die van Anton van Duinkerken opGa naar margenoot28, onder de wat pesterige titel: ‘Triomf der puberteit.’ De puber ‘maakt zijn puberteit tot een wet. De dichter Vestdijk demonstreert dat in zijn bundel Verzen met voldoende talent om het te doen betreuren’. Hij doet dat ‘soms brutaal en sentimenteel door elkaar, zooals een opgeschoten jongen is, een enkele maal op de randen der vuilbekkerijGa naar margenoot29 zijnde dewelke een achtbaar puberteitsverschijnsel.’ En hoewel Vestdijk ‘bij tijd en wijle’ ‘een heel knap vers’ maakt, getuige het geciteerde De vluchtelingGa naar margenoot30, moet de conclusie luiden: ‘in de mentaliteit zit geen toekomst’.
In soortgelijk vaarwater zitten we met een zekere Camp de BosschaerdeGa naar margenoot31: ‘o zeker: hij is “knap”; 't is een virtuoos, een handig vakman, maar dit is eerder in zijn nadeel dan dat hij er profijt van heeft, omdat het de regelrechte uitspraak van zijn hart belet. Koud, gevoelloos en dor zijn voor ons zijn verzen en hoogstens interessant als uiting van de huidige tijdgeest’. Er is een sprankeltje hoop: ‘Vestdijk is geen groot poëet: hij kan het worden’ - en ten bewijze daarvan geciteerd: Haar broer.
Tenslotte, iedere vorm van ‘geven en nemen’ ontbreekt in het curieuze, kwaadwillige geschrijf van ene ‘Man Arnet’Ga naar margenoot32: ‘Vestdijk is het meest complete der Mennoter-Braaksels. Bij de anderen wil er onverwacht nog wel eens een bloesemtakje op de lessenaar komen waaien. Vestdijk marcheert van je eene tweeë dwars door de groene-zeeptonnen. Schei uit schei uit ik moet zoo lachen’, enz
Naast deze publieke reacties zijn er enkele particuliere aan te halen, uit de vriendenkring. Zo schrijft Ter Braak op 5 juli aan Du PerronGa naar margenoot33: ‘Ik kreeg een exemplaar van de Verzen waarvan ik de “alchimistische” kant toch het meest apprecieer.’ Breedvoeriger is Du Perrons brief aan Vestdijk zelf, waarschijnlijk van donderdag 23 juniGa naar margenoot34, waarin hij enerzijds van ganser harte opgetogen is over de ‘daverende kritiek over je’ van Van Vriesland, maar anderzijds toch grote bezwaren oppert tegen de keuze. Daarbij kan een beetje meegespeeld hebben ‘het feit dat niet hij-zelf, de aarts-bloemlezer, maar de hem niet zeer welgevallige Van Wessem die keuze had gedaanGa naar margenoot35. Hij schrijft hierover: ‘Ik vind je eerste bundel niet zóó Kelk-Van W.-achtigGa naar margenoot36 bij nadere beschouwing, maar de keuze is inderdaad niet goed; ik bedoel altijd: vergeleken met “wat je waard bent”’ Van de in totaal 39 gedichten van de bundel kiest hij er zelf 15 uit, grotendeels overeenkomstig de keuze van Bep. ‘Het Caroussel’ vindt hij maar half gelukt, waarbij onduidelijk is of dit slaat op De CarousselGa naar margenoot37 of tevens op de daarop volgende Zes losse platen uit de Caroussel. Wat de beinvloeding betreft, staat Du Perron niet meer op het tweelingbroer-standpunt: ‘Die invloeden (het gaat nog steeds over de kritiek van Van Vriesland, v/w) zijn wel erg voulu; als je absoluut wil, en je deze dingen bij elkaar brengen (behalve Den Doolaard, dien ik bepaald voor geen korrel in je werk zie!), maar wat lijkt op die manier niet op iets anders? Enfin, het eindstuk maakt ieder voorbehoud goed, en je bent nu wel verzekerd van een minstens even goede kritiek op je volgende bundel.’
Even gemengd van gevoelens is de brief die Du Perron een dag later aan Greshoff schrijftGa naar margenoot38: ‘Wel aardig, maar niet goèd, als keuze; het is niet Vestdijk op z'n best, maar er staan enkele heele aardige dingen (in)’.
Hoe dacht de dichter zelf over zijn debuut? Hij heeft het later, enigszins eufemistisch, omschreven als ‘Een voorloopig overzicht van sommige mogelijkheden’Ga naar margenoot39. Maar 27 juni '32 had hij zelf Vics oordeel nog niet gelezen; hij schrijft dan aan GreshoffGa naar margenoot40: ‘Heb jij soms die fameuze kritiek van v Vr. i d N.R.C.? Eddy schreef me er over. Ik ben te lui om er moeite voor te doen’ Misschien had hij andere zorgen aan z'n hoofd. Of het in deze brief voor de 28e voorgestelde gesprek Greshoff is doorgegaan, weten we niet.
8
Een Brussels interieur (juli-augustus 1932)
In dezelfde brief waarin Du Perron reageert op Van Vrieslands recensieGa naar margenoot1, schrijft hij: ‘Simone zag ik dus een paar dagen geleden; ze was erg nerveus en zielig, maar aardig en gewillig, wanneer ze niet over mijn moeder praat; verder klaagde ze over missellijkheid (ik heb haar gezegd, naar onzen dokter, Stultjens, te gaan). Ze is met Atie Greshoff op zoek gegaan naar appartementen, maar heeft tot dusver niets gevonden. [...] Het zieligste voor haar is niet alleen dat ze zelf zoo weinig “ressources” heeft, maar ook dat ze zoo goed als niemand kent in Brussel, met wie zij kan omgaan (behalve die eene zuster en de Greshoffs dan). Dus, morgen zie ik haar weer, en verder-zoeken naar een niet té dure woongelegenheid blijft de boodschap.’ Uit Du Perrons briefje nr. 1197, - gedateerd ‘30 juni of 7 juli 1932’ - waaruit blijkt dat ook Greshoff bereid is tot ‘raad en hulp’ - zou men afleiden, dat Vestdijk op of omstreeks een van deze data even in Brussel is geweest. Er staat: ‘Laat Simone ook uitkijken naar ongemeubelde appartementen (het schijnt dat men die tegenwoordig óók met de maand opzeggen kan); laat ze in ieder geval alvast zoeken, in de buurt van de boulevard Clovis’. Nu kan dit nog betekenen dat Vestdijk haar schriftelijk tot deze dingen moet aansporen. Maar verderop lezen we: ‘Jou antwoord ik beter naar Holland. - Goede reis’Ga naar margenoot2. Van 7 juli kan deze brief moeilijk zijn. Want reeds op 2 juli schreef Du Perron aan Van Nijlen: ‘Het appartementje heeft zij al, in de rue Charles-Quint, vlak bij de school’Ga naar margenoot3. Of Vestdijk inderdaad op of omstreeks 30 juni nog bij Simone is geweest, valt niet na te gaan. Wel zijn er juist uit deze tijd zeer veel briefkaarten van haar aan Vestdijk bewaardGa naar margenoot4 en weten we uit een brief van Ter Braak aan Du Perron van 5 juliGa naar margenoot5, dat er ook voor hem een crisissituatie was ontstaan: ‘Vestdijk sprak ik onlangs in den Haag. Hij was geweldig nerveus, zoodat wij eenige uren over complexen konden praten’.
In de volgende brief van Du Perron, op de dag van Simones definitieve vestiging (14 juli), waarin we lezen: ‘“(Zij) is vol rancune en onaangename toespelingenGa naar margenoot6’ en hijzelf voelt zich bij dat alles ‘alleen maar aanwezig als gendarme’, is weer sprake van Vestdijks komst naar Brussel en wel op maandag 18 juli. Hèt probleem daarbij vormt de aan wezigheid van Gille, het tussen moeder en grootmoeder heen en weer gekaatste jongetje, dat dan namelijk óók in Brussel zal zijn. Dezelfde brief maakt ook melding van ‘het kletsen [...] over jou en S.’ waaraan Greshoff zich zou schuldig maken in het bijzijn van Bouws.
16 juli, twee dagen na Simone's installatie, volgt Gille, ‘met een brief van mij aan Simone’Ga naar margenoot7: 's morgens had Du Perron een brief van Vestdijk ontvangen, en hij vindt (als het nog anders kàn), dat deze beter later, donderdag de 2e, kan komen, omdat Gille dan weer naar Gistoux gaat. Tevens adstrueert hij de vriend en opvolger vaderlijk, hoe hij zich tegenover Simone gedragen moet: haar zeggen ‘dat je komt voor haar, maar niet voor familiepoep.’ Nog diezelfde dag arriveert op Gistoux een tweede brief van Vestdijk. Uit Du Perrons antwoord, nog steeds diezelfde zaterdagavond, maken we op, dat Vestdijks komst op de 18e naar Brussel doorgaat; de brengster van Gille krijgt dus de boodschap mee terug naar Gistoux, dat het kind ‘Maandag vòòr 12 uur’ weer teruggebracht moet worden. Vestdijk wordt geacht dat zelf maar even schriftelijk met de oude mevrouw Du Perron te regelen, ‘want S. zal daar ook wel te beroerd voor zijn’Ga naar margenoot8. Verder nog uit deze brief: ‘Ik hoop één ding nu: dat je een prettige tijd in Brussel hebt met een minimum van familieverhalen en jeremiades.’
Alles verloopt nu volgens het scenario, want bij Vestdijks aankomst, is Gille keurig weer naar Gistoux getransporteerdGa naar margenoot9; tevens heeft Du Perron nu zijn moeder volledig op de hoogte gesteld: ‘ze was niet in het minst verwonderd, had al zoo iets hier gemerkt zei ze, en vindt alles best’. Zo begint dan op 18 juli een langer verblijf in Brussel, nu in Simone's appartementje, met, misschien, zo nu en dan de arme Gille als facheux troisième...
Van dit verblijf heeft Vestdijk in zijn herinneringen niet gerept; er is over Simone ook niets in zijn aantekeningen gevonden. Misschien ook omdat deze zo romantisch onder de hoede van Glazounoff begonnen, maar in een ander milieu geprolongeerde liefde een bittere nasmaak bij hem heeft achtergelaten. Als het op 30 juni gedateerde gedicht TerugblikGa naar margenoot10 op de relatie met Simone slaat, is dit Brusselse verblijf niet onder het allergelukkigste gesternte begonnen: er spreekt hier al een zekere liefdesmoeheid, het terugverlangen naar het prille begin van de liefde:
Dien schemertijd, als men zich huiverend vraagt:
Is 't nu al liefde? - Neen, nog niet...nog niet...
Uit diezelfde tijd dateert het op een historisch Brussels motief geïnspireerde Grand' PlaceGa naar margenoot11. In het handschrift is onder het gedicht aangetekend: Den Haag- Brussel (maar weer doorgestreept), terwijl de datering luidt: ‘1/3.... 7-7'32. tot begin 8-'32’.
Verder dateren uit de tijd van 9 t.m. 17 juli nog een zevental kwatrijnen, waarvan er drie zijn gepubliceerdGa naar margenoot12 en een der niet gepubliceerde, Beethoven zoekt een kamer op het eerste oog zou kunnen herinneren aan het kamers zoeken van Simone. Het is niet onmogelijk, dat Vestdijk in deze Brusselse tijd al gewerkt heeft aan het grote, nooit in deze vorm gepubliceerde essay getiteld Zeldzaamheid goede poëzie, een struikgewasachtig handschrift van 37 (niet-genummerde bladzijden), waarin allerlei problemen rond het dichterschap, ook in vergelijking met andere kunsten, worden behandeld en de kiemen te vinden zijn voor enkele latere essays, o.a. dat over Valéry. Maar erg waarschijnlijk is dat niet: het manuscript draagt op ongeveer éénderde de tijdsaanduiding ‘18-19-8-'32, en dat zal wel betekenen, dat het hele voorafgaande gedeelte op die twee dagen geconcipieerd is. Dit behoeft natuurlijk niet uit te sluiten, dat hij in die Brusselse dagen driftig buitenlandse dichters heeft gelezen..
Het enige wat verder vaststaat, is dat dit verblijf hem de inspiratie heeft gegeven voor het later geschreven verhaal Eén twee drie vier vijf,Ga naar margenoot13 in ieder geval wat de sfeer en de locatie betreft.
Vestdijk zegt dit zelf trouwens met zoveel woorden: ‘later thuis schreef ik Een twee drie vier vijf, dat meer op een Brussels interieur betrekking had’.Ga naar margenoot14 Er zijn waarschijnlijk meer autobiografische elementen in verwerkt. De zinspeling op ‘een afgodsbeeld uit de Congo, dat ik met Mea in Tervueren zag’Ga naar margenoot15, kan wijzen op een uitstapje naar dat nabijgelegen Congomuseum, waaraan ook het niet-gedateerde gedichtje CongofetischGa naar margenoot16, blijkens de voorlaatste regel ontsproten is. Men kan ook een parallel zien in het samenwonen in een weinig luxueuze ambiance van een intellectueel, een schrijver (‘Ik had moeten schrijven, maar 't zou te koud zijn hier’ en ‘Nu naar de Leeszaal om de roman te schrijven?’) met een onontwikkelde vrouw, aan wie hij het voorbeeld Von Kleist /Henriëtte Vogel (gezamenlijke zelfmoord) wil opdringen. En tenslotte is er in de uiterlijke beschrijving van Mea het een en ander dat aan de Simone-figuur uit Du Perrons brieven doet denken: Mea is ‘spaarzaam in kleine dingen, verkwistend in grote’; en vooral: Mea ‘houdt nog steeds van muziek’Ga naar margenoot17. Maar ook de ingebouwde jeugdherinnering van de ik-figuur (pianospelen tegen de zieke moeder)Ga naar margenoot18a lijkt een autobiografisch element. Op de Du Perron-parallel in dit verhaal komen we nog terug.
Voor de rest is de Brusselse tijd blanco. En volgens Vestdijks eigen mededeling is hij 8 augustus weer naar Nederland gegaan. Zijn brief aan GreshoffGa naar margenoot18b waarin dit staat en die
dateert van 17 augustus spreekt van grote bezorgdheid: ‘Toen ik Maandag 8 Aug. wegging, voelde Simone zich niet al te goed. 't Leek mij niets ernstigs, maar ik heb haar toch gezegd bij verergering haar dokter op te zoeken, en in elk geval mij op de hoogte te houden. Maar ik hoorde tot nog toe niets! 't Kan natuurlijk best zijn, dat allerlei drukte met Gille en met de kamers haar verhinderden te schrijven, maar ik begin me nu toch wat ongerust te maken, en zou 't dus heel erg prettig vinden, als een van jullie eens poolshoogte wilde(n) nemen. Je kunt natuurlijk eenvoudig even naar de Rue Charles-V 57 gaan (3 x bellen), en bij afwezigheid van S., aan de eigenares (benedenhuis) om inlichtingen vragen’ Volgt nog een ingewikkeld verhaal hoe Greshoff eventueel Simone's zuster, met een loodgieter in de buurt getrouwd, maar van wie hij het adres en zelfs de straatnaam niet weet, zou kunnen bereiken. Waarschijnlijk heeft niet Greshoff de ongerustheid weggenomen, maar Simone zelf, want er is een op 15 augustus gedateerde briefkaart van haar.
De affaire Simone blijft nog geruime tijd voortsudderen en er is ook nog sprake geweest van een nieuwe komst van Vestdijk naar BrusselGa naar margenoot19, maar zekerheid daaromtrent bestaat niet; het is de vraag of ze elkaar ooit hebben weergezien. Wel zijn er van eind augustus nog 6 briefkaarten bewaardGa naar margenoot20, en ook uit 1933 is er nog een 7-tal, de laatst gedateerde van 4 juli. De brieven van Du Perron, die we nu niet meer op de voet volgen, verschaffen nog interessant materiaal over het verdere verloop van zakenGa naar margenoot21, waaruit valt op te maken dat noch Simone noch haar naamgenoot gelukkig met de situatie was Op het moment dat Du Perron zijn laatste brieven over Simone schreef (3, 4 en 6 september), was Vestdijk trouwens al diep in zijn zoveelste depressie gedompeld. Op 3 september al schrijft Du Perron: ‘Ik hoop datje nu weer “beter” bent’.Ga naar margenoot22 Zijn niet komen kan dus evenzeer met zijn eigen toestand te maken hebben als met het tandabces van Simone. Aan het eind van de maand is er niets veranderd. Ter Braak schrijft aan Du Perron: ‘Ik zal Vestdijk eens schrijven. Hij zwijgt als het graf!’Ga naar margenoot23, en twee dagen later: ‘Van V. zooeven een brief, dat hij nog altijd in depressieve toestand verkeert, opium neemt en op zijn bed ligt’Ga naar margenoot24. Ook dichterlijk kwam er niets meer tot stand: had de tweede helft nog 8 kwatrijnen opgeleverdGa naar margenoot25, de drie daarop volgende maanden leverden ieder niet meer dan één kwatrijn opGa naar margenoot26. Het zal wel altijd onopgelost blijven, of er verband was tussen deze langdurige depressie en de trieste afloop van de affaire-Simone.
Nawoord
Proefhoofdstuk,
ingezonden brief in Vrij Nederland, Anne Wadman
Aangezien het item ‘Proefhoofdstuk Vestdijk-biografie’ nog steeds door de media spookt (zie bijvoorbeeld Ter zake in de Boekenbijlage van 7 maart 1987), voel ik me genoopt tot een korte verduidelijking. Het ‘proefhoofdstuk’ (april 1983) is nooit bedoeld geweest als aanstaand hoofdstuk van een aanstaande biografie, zoals duidelijk in de ‘Inleiding’ vermeld staat, maar als een werkdocument voor intern gebruik, om te zien voor welke problemen de biograaf zou komen te staan en wat daarvoor de oplossingen konden zijn. Een discussiestuk dus, ten dienste van de begeleidingscommissie. Eén van die problemen was het erotisch aspect van Vestdijks leven-en-werk. Er is door de weduwe steen en been geklaagd, dat er in het stuk nogal wat stond over zijn door de schrijver nooit verloochende relatie met Du Perrons ex-vrouw Simone Séchez. Wel, de gegevens daarvan stonden al lang geboekstaafd in de gepubliceerde brieven van Du Perron. En toen J.W.H. Veenstra dat verhaal later (na het proefhoofdstuk) nog eens dunnetjes overdeed in Maatstaf, in een publiek stuk dus, is er bij mijn weten géén moord en brand geroepen. Vanuit het ‘proefhoofdstuk’ gezien: Veenstra heeft een deel daarvan overbodig gemaakt. Ook in die mogelijkheid had de Inleiding voorzien.
Een tweede punt was: de veelgesmade taal waarin het proefhoofdstuk was geschreven. In de Inleiding staat letterlijk: ‘De stijl kan o.i. nog compacter en op sommige plaatsen soepeler, prettiger leesbaar (al is het natuurlijk geen roman).’ Die stijl is inderdaad nogal droog, te academisch. Maar nogmaals: het was geen aanstaand hoofdstuk van een boek. Bovendien was het onder hoge druk (van ‘bovenaf’) in korte tijd tot stand gekomen.
Het laatste punt: het auteurschap van dit proefhoofdstuk. Na het laatdunkende vonnis van Adriaan van Dis heeft Hans Visser zijn best gedaan zich ervan te distantiëren en dat doet nu ook zijn uitgever voor hem. Nu, het stuk mag dan voor een groot deel uit mijn schrijfmachine gevloeid zijn, en het is dus inderdaad niet op grond dáárvan dat mevrouw Vestdijk de schrijversbekwaamheid van Visser kan aanvechten, maar de tekst zelf is van tevoren door Visser gelezen, geamendeerd, aangevuld en goed bevonden, en valt geheel onder zijn en mijn gezamenlijke verantwoordelijkheid. Hijzelf stond er honderd procent achter, evenals twee leden van de begeleidingscommissie. Een derde lid hield zich ‘beroepshalve’ enigszins op de vlakte (als uitgever), maar wist héél goed wat de beperkte intentie van zo'n ‘proefhoofdstuk’ was en betreurde de (latere) gang van zaken. En alleen het vierde lid - u mag driemaal raden wie dat nou was - oordeelde, niet op tekst-, maar op inhoudelijke gronden, negatief en was zelfs niet bereid de problemen waarom het ging te bespreken.
Het wordt mijns inziens tijd om een streep te zetten onder die ‘proefhoofdstuk’-legende, Het was een uiting van vergaande ‘glasnost’, die zichzelf heeft gestraft. Maar misschien zit er toch nog iets in voor een doctoraalscriptorandus...
Sneek
Anne Wadman (biograaf in ruste)
(ingezonden brief in Vrij Nederland, 1987)
- margenoot1
- GTM 23, later verwerkt in DE DOKTER EN HET LICHTE MEISJE.
- margenoot2
- Niet duidelijk of bedoeld is: onmiddellijk voorgegaan
- margenoot3
- Brieven Mick de Vries -Vestdijk in NLMD, verder niet nader aan te duiden.
- margenoot4
- AO II, 43(090245).
- margenoot5
- Haags psychiater die V. later via J. Hammer zou ontmoeten en raadplegen.
- margenoot6
- f 12.50/13.50 per dag naast kost en inwoning. /R/
- margenoot7
- 27 mei - 1 nov.. Lijst van karaktereigenschappen Model vragenlijst psychol onderz. 1 - 29 n v Correlaties V heeft de resultaten hiervan pas in 1946 gepubliceerd
- margenoot8
- Waarschijnlijk vergist hij zich een jaar, zie b
- margenoot9
- V ondertekende zijn brieven in die jaren altijd met S Vestdijk Jr - De volledige titel van het rijmstuk luidt ‘EPOS door Dr S Vestdijk beschrijvende de reis van het Motorschip ‘Kota Inten’ van Rotterdam naar Oost-Indie vv 1929-1930 De berijming is ouderwetsretorisch, gebrekkig en vaak kreupel, maar juist daardoor rijst het vermoeden dat de tekst heel dicht staat bij de nietbewaarde brieven, zodat vaak niet valt uit te maken waar Junior ophoudt en Senior begint Dat het EPOS, ondanks de weidse titel, niet bedoeld is als letterkundig werkstuk, maar als een ‘familie-document’, blijkt uit niet-relevante zaken zoals groeten aan familieleden(speciaal de Meskers) e d Er straalt ook iets van vadertrots doorheen, b.v in de wijze waarop hij de ‘s’ van ‘Drs’ a h w verdonkeremaant Het hs bevat ook de (onvolledige) dateringen t a v gepasseerde en aangedane plaatsen (o a Gibraltar 14 dec, Port Said 19 dec., Belawan 2 jan, Batavia 7 jan., Soerabaia 12 jan, Batavia 3 febr (daartussen horen Balik Papan en Makassar), -Djedda 20 febr, Post Said 23 febr, Gibraltar 1 mrt, Rotterdam 7 mrt - Curieus zijn ook de zinspelingen op ‘actuele’ gebeurtenissen, zoals de toen ruim 2 jaar oude Pisuissemoord op het Rembrandtplein
- margenoot10
- ‘nog nooit voor zooveel geld zoo weinig gewerkt’ (EPOS, bl)
- margenoot11
- Het lijkt een beetje op een projectie v d vader op de zoon
- margenoot12
- AO II 43 (10 02 45)
- margenoot13
- Eerder in dezelfde AO (42) laat hij zich ongunstig over haar uit ‘mij uitgesproken antipathiek koud, smalend, niet onknap poppengezicht, met kleine blauwe oogen en donker haar; blatend stemgeluid, vrij stom op 't oog’
- margenoot14
- de stippeltjes staan kennelijk voor ‘publieke’.
- margenoot15
- VG I 300.
- margenoot16
- De 7e regel v.h. gedicht: ‘(“Prins Hendrik” en “Queen Mary” en de rest).’ Kan o.i. alleen duidelijk worden a.d. hand v.d. volg. regels uit het EPOS: ‘Een goochelaar loopt tijden lang met ons mee,/ Noemt ons: ‘Kapitein, Prins Hendrik, Queen Mary, Lloyd George of Prinses Juliana, dit is / Hier zoo gewoonte’.
- margenoot17
- VG I 99.
- margenoot18
- Werkcahier I-II, bl. 5.
- margenoot19
- VG I 118/9; aan dit gedicht is veel gedokterd, mogelijk om de Slauerhoff-invloed weg te werken, zie bl.
- margenoot20
- In het later te bespreken ‘werkplan’ van 9 jan. '45 komt ook voor: ‘Indische roman (bootreis)?’ (AO III 13).
- margenoot21
- VG I 348
- margenoot23
- VG I 51, geinspireerdheid op een reiservaring behoeft natuurlijk niet te worden uitgesloten door het ‘technisch’ geinspireerd-zijn van dit gedicht door het woord ‘zeeajuin’ ('s-Gravesande (1935), 176; Nol Gregoor (1967) 107).
- margenoot24
- De latere terugblik is minder positief Op de vraag naar de invloed v.d. reis op zijn vorming ‘Ten eerste was het maar een zaak van enkele maanden.Ten tweede werd ik, door een horde van hoestende en niezende Hadji's aan boord, snipverkouden en kwam ik terug met de griep Nee, de romantische betrekkingen die er tussen Slauerhoff, de zee en de verten bestonden, zijn er voor mij niet geweest[ ] Nee, ik vond de zee vervelend, Indie lag mij niet, en de zeeziekte dreef mij naar de veilige wal terug Dat is de hele roman van mijn scheepsartsenperiode! (Th de Vries (1968) 47). Heeft V. de indruk van de reis achteraf niet een beetje gebagatelliseerd? Het woord ‘veilig’ lijkt onthullend! Ook kunnen de zeeziekte en de (al in Makassar, zonder hadji's, opgelopen) influenza de herinnering negatief hebben beinvloed Er is trouwens sprake geweest van twee griepperiodes. de 5-daagse in Makassar, toegeschreven aan ‘een of andere paria / Een kustmatroos (ook koorts en hoesten stak mij aan’, EPOS bl 28/9) en die aan het eind van de reis door de hadji's Op V's ‘reisgezindheid’ en zijn gevoelens t o v de zee komen we nog terug.
- margenoot22
- Een aardig verslag van zo 'n hadji-reis geeft F Schamhardt in ‘De Engelbewaarder’ 1978.
- margenoot1
- GTM 36
- margenoot2
- t.a.p Als hier dichterlijke inspiratie en niet, ironischerwijs, inspiratie tot slapen is bedoeld, moet dit verblijf aan het Oranjeplein op een andere tijd hebben plaatsgehad.
- margenoot3
- foto in bezit van
- margenoot5
- NLMD, in bezit (geweest) van Nol Gregoor
- margenoot6
- VG I 47/8
- margenoot7
- GTM 36 ‘toen men het plaatste, was mijn lot beslist en wist ik voorlopig niet van ophouden’ We moeten dit met een korreltje zout nemen (V speelt vaak met de term ‘godsoordeel’), want toen het gedicht in de V BI stond, had hij ondertussen al zo'n 120 gedichten geschreven V vergist zich trouwens ook een jaar, als hij in het Utrechtsch Nieuwsblad van ‘okt 1948 zegt ‘Eind 1929 begon ik gedichten te schrijven tussen mijn medische praktijk door, zelfs onder het spreekuur’, en ook in Schrijversdebuten, nl, ‘In 1929 begon ik gedichten te schrijven’ Het is waarschijnlijk dezelfde vergissing die hem het Oranjeplein een jaar deed verschuiven
- margenoot8
- GrN 1935, 560/1
- margenoot10
- Zie bijlage. (waar het gedicht De oubliette) Met over Lodewijk XIII bestaat zowel een gedicht (VG 1320) als een verhaal ('s Koningspoppen, VV 219-228), beide teruggaand op dezelfde lectuurnotitie, zie bl
- margenoot11
- We onthouden ons ook van de vraag hoe V. de gedichten later i d diverse bundels heeft geplaatst, met behulp v. welke eerdere of nieuwe systematiek En tenslotte moet ook ons waarde oordeel van dit alles summier blijven.
- margenoot12
- Ruwweg zijn van alle in deze periode gemaakte gedichten de helft gepubliceerd
- margenoot13
- Over de depressie-ritmiek komen we elders te spreken
- margenoot14
- VG I 371/3
- margenoot15
- Resp VG I 228 en III 339
- margenoot16
- Resp. VG I 53,350, 113, 168 (Josua heet later De andere Josua)
- margenoot17
- VG I 171
- margenoot18
- De beide laatste resp. VG I 22 en 325
- margenoot19
- Tot de reeksen rekenen we niet een groep romeins genummerde gedichten onder één titel, zoals De parasiet (VG I 5-10) en De witte vrouw id 145-151) VG I 371/3
- margenoot9
- Nol Gregoor (1967) 104/6
- margenoot21
- Over zijn verblijf daar is ons weinig bekend. Wel, dat hij in die tijd weer omgang met Bob Hanf had: ‘Later dik en last van platvoeten, en bevriend m.d. nog veel dikker Roelofsz, een kunstzinnig garagehouder (?), familie v.d. schilder, die mij, toen ik in de Kerkstraat woonde, met zijn auto thuisbracht; H. zat dan achterin, kouwelijk glimlachend, kraag op’ (AO II, 37).
- margenoot22
- Het is opvallend hoe vaak in de titelgeving v.d. verzen uit deze begintijd het adjectief ‘oud’ voorkomt
- margenoot23
- VG I 203/6.
- margenoot24
- 2 series: VG I 13-27 en 175-189; het oorspronkelijk niet bij de serie behorende Bij een jeugdportret (27) is later wel i.d. serie ondergebracht; omgekeerd zijn De verleider (80) en De schrijfster later uit de serie weggehaald. Onder deze jeugdvrienden ontmoeten we heel wat oude bekenden: Gerrit Hofman(2x), Tije Rodenhuis, Piet Fekkes, Henk Cladder, Sent van den Berg(3x), Philip Zwanenburg, Jules Ribbens, Jan van Nouhuys, Jan Lieuwen, Wilt de Ruyter, Nettie Pott, Gerrit Acker enz.
- margenoot25
- VG I 26.
- margenoot26
- resp. van 08.02.32 en 13.11.31, VG I 88 en 69.
- margenoot27
- VG I 25, 07.02.31, hij was overleden 1930.
- margenoot28
- LEL3, Du Perron en Ter Braak hadden toen nog nooit van haar gehoord (BR. BPI 199)
- margenoot29
- over de aparte bundel Dickinson-vertalingen GEDICHTEN (1939) zie bl
- margenoot30
- Merkwaardig is de overeenkomst hier en daar met de gedichten die Bob Hanf in 1942 schreef (z Toke van Helmond, Bob Hanf 1894-1944 (1982), 188) ‘Hier waren eens werkelozen/-('k zit nog steeds in 't Vondelpark /op een bank), die zich verpoozen/kwamen van hun lange niets-doen’, te verg met Vestdijk ‘Rond hem zitten de werkeloozen op banken/En kijken als schoolmeesters aandachtig toe, /Maar ze zijn niet streng vandaag’ (Vondelpark-serie XII, niet gepubl, cah III 43) Dit moet haast wel teruggaan op gezamenlijke herinneringen uit hun omgang in 1932
- margenoot31
- VG II 452, de opm over F in het Jammes-opstel. DPR 116 enzovoorts V's relatie met de thans niet meer zo bekende Léon-Paul Fargue verdient nader onderzoek
- margenoot32
- VG I 335 De droom (Cahier ‘Concepten excerpten’, II 2) luidt ‘it Gezicht v Rilke, vreemde glimlach, hij eet en drinkt, op een precieuze wijze’ Datering 29 02 32, precies dezelfde als die v h gedicht Zéér ‘direkte’ inspiratie dus De hs-versie draagt nog de verzameltitel Droomen en ook de aanduiding R M R (en verschillende doorgestr titels) In VERZEN('32) is het gedicht (als een soort ‘programma’, door v Wessem?) vooropgeplaatst, zonder dat R M R., dat later in KLIMMENDE LEGENDEN hersteld is, waar het gedicht a h w weer n d achtergrond is gedrongen door plaatsing onder het alg. hoofd ‘Kunstenaars’, het heeft dus een curieuze historie' Voor de interpretatie zie P Barendregt, VKr 22(1978), 10/7 en Kees Broere in VKr 38(1983)30/3
- margenoot33
- VG I 377/8
- margenoot34
- resp VG I 134, 115, 167, 116, 14 J,329, 123,374, 335
- margenoot35
- als Het vrouwenbeeldje in VG I 158; de ongepubliceerde nrs III en IV heten De kermistent en De tuin; een nr. II staat niet in het cahier
- margenoot36
- In zijn Dickinson-opstel (LEL3, 28) gebruikt V. de term ‘arabeske’ voor een literair genre, althans verschijnsel.
- margenoot37
- VG I 385-390.
- margenoot38
- zie J.Poort Jzn, ‘Harlingen in de loop der eeuwen’ Harlingen 19..), bl./R/
- margenoot39
- VG I 399. De niet gepubliceerde zijn getiteld: Italie, België, Haring, Hond, Duitschland, Engeland, Noorwegen, Rusland en Wekker II, barokke mengeling van geografische en andere elementen Los staat in cahier III 44 het ‘Quatrain’ Baardmensch, dat niet terug te vinden is in het gelijknamige gedicht (VG I 381).
- margenoot40
- (event. als bijlage achterin:) - Lodewijk XIII, ‘chaste’, maar als kind volslagen verdorven, speelde met z'n penis, liet die aan iedereen zien, zei op 2-jarige leeftijd, dat z'n ‘guillery’ de ‘mignon’ van de Infante (zijn ‘verloofde’ [Anna v. Oostenrijk]) was! Sliep 's nachts bij z'n vader in bed (Henri IV). Deze zegt hem (hij is dan nog geen vier jaar), dat hij maar goed kindertjes moet maken bij de Infante. Wordt verliefd op een min, als hij 5 jaar is, zoent haar borsten. Een verkoopster danst met naakte dijen voor hem. Later goed cavalerist, sportief, krijgslievend, zingt, speelt schaak, en met zilveren soldaten./ Vrienden: de Luynes (valkenier), Cinq Mars, die wel bij hem sliep (later door hem onthoofd) Ws. echter niet eigenlijk h s. Sterke, maar geheel platonische neiging voor Mlle de Lafayette. Men had de grootste moeite hem met zin vrouw te laten cohabiteeren. Hoogst ws. is Lod. XIV dan ook niet zijn kind. Trouwde met 14 jaar. Met 18 jaar wou hij bij de bruidsnacht van z'n zuster zijn, om in de stemming te komen Eenige dagen daarna sliep hij voor 't eerst bij z'n vrouw Pas een kind met 38 jaar. Kreeg een kleur als een vrouw langs hem ging. Ziekelijk, maar toch moedig en flink. (AO I 10) (‘Concepten’).
- margenoot40
- (event. als bijlage achterin:) - Lodewijk XIII, ‘chaste’, maar als kind volslagen verdorven, speelde met z'n penis, liet die aan iedereen zien, zei op 2-jarige leeftijd, dat z'n ‘guillery’ de ‘mignon’ van de Infante (zijn ‘verloofde’ [Anna v. Oostenrijk]) was! Sliep 's nachts bij z'n vader in bed (Henri IV). Deze zegt hem (hij is dan nog geen vier jaar), dat hij maar goed kindertjes moet maken bij de Infante. Wordt verliefd op een min, als hij 5 jaar is, zoent haar borsten. Een verkoopster danst met naakte dijen voor hem. Later goed cavalerist, sportief, krijgslievend, zingt, speelt schaak, en met zilveren soldaten./ Vrienden: de Luynes (valkenier), Cinq Mars, die wel bij hem sliep (later door hem onthoofd) Ws. echter niet eigenlijk h s. Sterke, maar geheel platonische neiging voor Mlle de Lafayette. Men had de grootste moeite hem met zin vrouw te laten cohabiteeren. Hoogst ws. is Lod. XIV dan ook niet zijn kind. Trouwde met 14 jaar. Met 18 jaar wou hij bij de bruidsnacht van z'n zuster zijn, om in de stemming te komen Eenige dagen daarna sliep hij voor 't eerst bij z'n vrouw Pas een kind met 38 jaar. Kreeg een kleur als een vrouw langs hem ging. Ziekelijk, maar toch moedig en flink. (AO I 10) (‘Concepten’).
- margenoot41
- VG I 320.
- margenoot42
- VG I resp. 215 en 216
- margenoot43
- VG I resp. 343 en 342.
- margenoot44
- VG I 340/1. De gebeurtenis (volgens het gedicht ‘drie jaar geleden’) vinden we beschreven in de aantekeningen over Mick de Vries. ‘Toen ik op de Heerengracht woonde, vaak m. hem en Herman (Micks broer, v/w) n. jazzband op Heiligeweg met “interessante” drummer, volgens Hilda Scheringa, v/w/ een “grappemaker”, - stak b.v. heel grappig zijn hoofd schrikachtig luisterend opzij in de hoogte als een duiveltje in een doosje, toen er wat brak H., die gemerkt had, dat ik 't een grappige vent vond, zei, dat 't hem een flikker leek, nogal insinueerend1’ (AO, cah. II 42)
- margenoot45
- VG I 122.
- margenoot46
- Mededeling Nol Gregoor (?). In een brief aan Theun de Vries van 27 08.43 zinspeelt V op ‘een ‘histoire intime’, die tot nog toe in mijn werk geen vorm gevonden heeft (BRIEVEN UIT DE OORLOGSJAREN AAN THEUN DE VRIES (1967) 100) Ws is dit later gebeurd in DE DOKTER EN HET LICHTE MEISJE
- margenoot1
- GTM 37; V. noemt de brief van SI. ‘kort, maar hartelijk’ en betitelt zijn verzending v.d. gedichten als'een tweede godsoordeel’.
- margenoot2
- Zie ook J.L. Goedegebuure in VKr 9 (1975) 56; de daar geciteerde is SI.'s eerste brief..; V. citeert in GTM 37/8 uit deze brief, maar ook uit SI.'s tweede, zij het niet letterlijk, althans het geciteerde ‘misschien nog iemand anders’(dan Rilke) komt daarin niet voor.
- margenoot3
- geheel geciteerd in GTM 38/9, en ook, met minieme afwijkingen, in BrP III 72/4
- margenoot4
- BrP III 63.
- margenoot5
- Brief in........; hij is slecht leesbaar, speciaal w.b. de alinea-indeling; misschien staat er ‘doorlo(o)pen’ i.p.v.‘doorlezen’. Achter ‘bestaat’ staat een ‘?’ i.p.v. een ‘!’. De ‘suite v/h begin’ zal wel op de Carousselplatenserie slaan(?).
- margenoot6
- nov, 139-140, VG I 58/9.
- margenoot7
- dit en volg citaten uit brieven aan v W in NLMD
- margenoot8
- br v 23.11 31, niet duidelijk is of hij met ‘omgewerkt’ bedoelt ontdaan v. Slauerhoff-invloeden.
- margenoot9
- Aan deze wens heeft v.W voldaan, het heeft, zoals we zullen zien, de kritiek op het punt v d beinvloeding niet kunnen verhinderen, uit V's woordkeus valt af te leiden, dat hij zelf, o 1 terecht, niet zo zwaar aan die beinvloeding tilde. Beide genoemde gedichten zijn oorspr. aan SI. opgedragen geweest, blijkens de hss; voor het eerste stond de opdr ook nog in de Forumpubl (1934,406) en 1 d oorspr uitg.v VROUWENDIENST (Hartkamp in VG III 432)
- margenoot11
- O a L Mosheuvel in W Mooijman (1969) 5 vv
- margenoot12
- RRR
- margenoot13
- GTM 40/3; ook in dit gesprek kwam de beinvloeding ter sprake ‘Hij was hier volkomen openhartig in en sprak nog eens zijn verbazing uit over de mate waarin ik mij met Slauerhoff had vereenzelvigd, hier zat bijna iets demonisch in, leek hem, iets van een soort bezetenheid. Tegenover zulke krasse, zij het niet geheel onjuiste constateringen bewaart men maar beter het stilzwijgen’(curs v v/w)
- margenoot14
- citaat uit- R
- margenoot15
- GTM 36/7
- margenoot10
- Ons is niet bekend welke
- margenoot1
- Bijzonderheden en citaten v h. volgende uit AO III 1-5 (geschr 22/25 mei 1945). ‘Jaap H. is ook de bevriende ingenieur, die niet begreep waarom ik in plaats van een medisch werk de verzamelde gedichten van Keats uit de bibliotheek haalde’ en op wie V. ‘trachtte te klaplopen’ GTM 36; vgl. ook EEN HUISBEWAARDER2 15.
- margenoot2
- Eind '31 woonde V. niet meer in de Kerkstraat, maar in een v.d Helmersstraten (een oud studentenadres?), volgens de brief aan v. Wessem van 23.11 31; maar volgens opgave v.d. Burg. Stand A'dam werd V. op 29 02.32 van Herengracht 343, waar hij sinds 1926 was gevestigd, afgevoerd naar Den Haag!
- margenoot3
- ‘Daarvoor (misschien de aanleiding) pissen in vaste waschtafel, wat ws een diepe indruk op hem maakte’(t.a.p.).Onduidelijk blijft of dit een gewoonte van V. was, of dat het een keer gebeurde, toen V., per ongeluk door het dienstmeisje op zijn kamer opgesloten, in hoge nood verkeerde (mededeling mevr. H, evenals de volgende alinea).
- margenoot4
- 1889-1963(?); promotor v.d. Nijmeegse ‘Vierdaagse’, tijdens de bezetting commandant v.d. Opbouwen de Arbeidsdienst (zie L.de Jong, HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN IN DE TWEEDE WERELDOORLOG deel 4 tweede helft,619 vv.) De naam ‘Breunesse’ komt 1 x voor in V's dagboeken, nl. in een droomverslag van 26.01.32; B. woonde in die tijd in Den Haag en was overeenkomstig V's verslag getrouwd met een Zwitserse vrouw.
- margenoot5
- Hij spelt haar naam ook wel Sheperd; wij nemen aan dat die in VG I 52 de juiste is; over haar hebben wij niets kunnen vinden.
- margenoot6
- In nov. 1965 (na de dood v. Breunese!) heeft V. het hele verblijf bij Hammer, inclusief jolige kapitein Coeleman, Trijn, Jane, Titia onverbloemd, maar met erotische en andere uitbreidingen, in de ikroman EEN HUISBEWAARDER verwerkt, typerend voor V's ‘transformatie-regels’.
- margenoot7
- VG I 218
- margenoot9
- Werkcahier VI 19(?)
- margenoot10
- VG I 121
- margenoot11
- VG I 52
- margenoot12
- Terugredenerend (een gevaarlijke weg overigens) uit EEN HUISBEWAARDER2 34/9, zou men tot de veronderstelling kunnen komen dat V in het gedicht een door J S van hem gemaakt houtskoolportret beschrijft, waarvan de proporties hem aan een cyclopengezicht deden denken, maar we geven deze interpretatie graag voor een andere
- margenoot13
- VG I 379(190132)
- margenoot14
- gedateerd resp 22/13 01 32
- margenoot15
- VG I 24, dateringen 29 10 31, 19 11 31 en 12 03.32
- margenoot16
- Deze sadistische trek is ook een belangrijk motief in EEN HUISBEWAARDER, daar verder de veranderde haardracht ‘hij stond tot zijn vroeger uiterlijk aan dat portret als een geplukte kip tot zijn ‘vroegere pracht’- AO III 2- het gedicht spreekt van ‘die gevaarlijk wapperende haren/Van 't oud portret’
- margenoot17
- Over't verdere leven van J.H vermeldt V, dat hij van Trijn scheidde, in de bezettingstijd boer werd ‘als geldbelegging’, illegaal werk deed, en na de oorlog met anderen, w o V en Mick de Vries, naar Zuid-Frankrijk wilde emigreren
- margenoot18
- Mededeling mevr. H We vermeldden reeds eerder Versteegs verklaring, dat V vooral naar Indie was gegaan om Mick de Vries terug te zien (bl)
- margenoot8
- VG I 38
- margenoot1
- BrBP I 138.
- margenoot2
- GTM 40 vv.
- margenoot3
- De tweede (bewaarde), van 26.12.31, (BrP III 243/4) handelt hoofdzakelijk over V's voor Forum ingezonden gedichten; we komen daarop terug.
- margenoot4
- BrP III 258-260. V. zelf (GTM 49): ‘Du Perron vroeg mij in februari of maart, of ik al eens in België was geweest. Reeds zag ik de poorten van het zo lang als ontoegankelijk beschouwde literaire sprookjesslot zich voor mij openen’. En verder (t.a.p. 51:)... ‘dat het hem verkeerd leek, dat ik geen vrouw “had” op dat moment, iets dat hij mij bij verschillende gelegenheden onder het oog bracht, en dat ook bij mijzelf al eens was opgekomen’
- margenoot5
- BrBP I 161/2.
- margenoot6a
- BrP III 259/260 Men lette op de tegenst. tussen het accentteken op ‘Mòcht’ en de onderstreepte (gecursiveerde) hoofdzin!
- margenoot6b
- BrBP I 163/4
- margenoot7
- BrBP I 172 In dezelfde brief stuurt DP aan TB het polemisch kwatrijn Aan een parfum-artist (gedateerd 4 april), dat V op DEMASQUE DER SCHOONHEID had gemaakt. Het komt, met latere veranderingen, ook in de werkcahiers voor, als eerste gedicht na de ‘Orgelserie’ van 29 maart.
- margenoot8
- GTM 49
- margenoot9
- 's-Gravesande (1947), 50-55
- margenoot10a
- O.a. Ada Deprez. E. DU PERRON, ZIJN LEVEN EN ZIJN WERK (z.j)115 vv, met getuigenissen van Jan van Nijlen, Greshoff, A. Roland Holst; en ook, zij het in romankader getransformeerd, in DP's eigen LAND VAN HERKOMST
- margenoot10b
- GTM 50
- margenoot11
- Het gedicht De wals van Glazounoff (VG I 31) dateert van 9 april, een der eerste Gistoux-dagen, het bevat o.i. geen zinspeling op ‘de’ relatie, tenzij men de ‘vrouw/Die pas verlaten was, of weer bezocht/Werd en verraden’ uit Petersburg naar Gistoux wil overplaatsen (zie ook Goedegebuure, VKr 9, 60 (‘onthullend genoeg’1).
- margenoot12
- GTM 55
- margenoot13
- GTM 54
- margenoot14
- AtieGreshoff-Brunt, MIJN HERINNERINGEN AAN E. DU PERRON (19..). Mevr. Gr. maakt geen gewag van de relatie met V.
- margenoot15
- VG I 221; het hs. heeft eerst de titel Waalsch landschap (bij Gistoux), daarna Eenzame huizen; een opdracht aan E. du P. is doorgestreept.
- margenoot16
- VG I 71.
- margenoot17
- VG I 128
- margenoot18
- cah.VII (11). Het gedicht staat als geheel tussen vierk haken; boven het woordje ‘wol’ in r.6 staat een vraagtekentje.
- margenoot1
- Zie voor het nu volgende ook Goedegebuure, VKr 9, 56-64 (1975). Aardig is in dit verband het kwatrijn dat V 24 juni (in diens ex. van VERZEN) voor DP schreef: ‘Dat ik na twee jaar rijmen zoeken /Reeds afgedrukt sta in de boeken: /'k Geloof dat ik ervan gespeend was, /Waart gij er niet geweest, Maecenas’.(Cah. VI, 21)
- margenoot2
- Vriend van o.a. Frans Hellens (BrP 3 269).
- margenoot3
- GTM 51.
- margenoot4
- 's-Gravesande (1947)51
- margenoot5
- BrBP I 179.
- margenoot6
- de vermaarde ‘Perzischetapijtjetheorie’, z. b.v GTM 120,DPR 141, Oversteegen, VORM OF VENT 129-154
- margenoot8
- GTM 58.
- margenoot9
- Wie i.d. Verzencahiers van V neust, krijgt menigmaal dezelfde ervaring!
- margenoot7
- BrBP I 182.
- margenoot10
- BrBP I 196.
- margenoot11
- id. 199
- margenoot12
- id 200; het opstel is overigens pas een jaar later in mei en juni '33 in Forum verschenen (346-366 en 432-452); er zijn i d. latere boekpublicatie vrij veel kleine, zij het niet geheel onbetekenende veranderingen aangebracht (LEL3 9-51) Over de diverse versies v.h. hs is bij ons weten nog niet gepubliceerd, te onderzoeken valt ook of en wat het essay te maken heeft met het reeds genoemde, (bl.), iets later te dateren ‘oer-essay’ Zeldzaamheid van goede poezie (zie bl)
- margenoot14
- ‘Ik had hem gezegd dat wij vooral aan korte verhalen behoefte hadden, hij had gevraagd van welk soort, welk formaat ongeveer, en achteloos, maar zonder enige grootspraak (dit gemis aan grootspraak is zeer karakteristiek voor Vestdijk)er op laten volgen - O, ik denk wel dat ik zoiets voor jullie kan maken’ (DP in GrN dec. 1935, 562)
- margenoot15
- Er staat niet: ‘op’ Gistoux; er zijn in het verhaal betrekkelijk weinig duidelijke detailovereenkomsten met de door V zelf gegeven beschrij ving van Gistoux('s-Gravesande (1947)50 vv); herkenbaar zijn vooral de (aan het slot symbolisch gebruikte) zwanen, en vaag de omgeving Het is te veel gezegd, als Goedegebuure(o c. 58) opmerkt ‘gesitueerd op Gistoux’
- margenoot16
- De overval was ook de oorspronkelijke titel (J Br, II, VKr 8 58(1975); het hs. draagt de datering ‘Juni’
- margenoot17
- BrBP I 180/1
- margenoot18
- Id 188, Everhard B.(18. -19.) was redactie-secretaris en mede-creator van Forum.
- margenoot19
- BRBP I 189
- margenoot20
- bl 382-388, er zijn zo goed als geen verschillen met de latere boekpubhcatie(VV 155-160)
- margenoot21
- VKr 9 58.
- margenoot22
- Men lette op ‘de ‘verschrijving’ in het citaat uit de brief v.11 april
- margenoot23
- DP, Reklame voor mijn kasteel, Forum le jg., febr. 140
- margenoot24
- BrBP I 255. Op bl 514 treffen we de volg. aantek. aan: ‘Begin Juli hadden in de Borinage en in het Luikse stakingen plaats van mijnwerkers, wier lonen, door de dalende afzet van steenkolen, nog geringer werden dan zij toch al waren. Bij deze stakingen deden zich sabotage- en gewelddaden voor’. Men kan voor het verhaal ook een inspiratie-bron zoeken in een droom die V. op 29.02.32 (dezelfde nacht v.d. Rilkedroom!) had over: ‘Revolutie in Helmersbuurt, vlucht voor 't volk, dat steenen gooit, in spiraalvormige doorgangen binnen de huizen, tusschen de tuinen, voel me in den val, klim dan achter in een huis’ (Cah. II Conc.exe., blzz. niet genummerd).Nadat hij 30 maart al van Gistoux gedroomd had (‘gewone villa in een straat’) volgt ‘2 of 3’ april, dus ook nog voor het vertrek naar Gistoux, de droom: ‘Dan met Eddy op een reis, i.d. nacht. Balkan. Montenegrijnen, geweren met bajonetten, houden ons aan. We hebben den raad gekregen dadelijk vijandig terug te doen. Dan zouden ze ons met rust laten’ In de tijd-van-Gistoux heeft V geen dromen genoteerd.
- margenoot25
- Goedegebuure t.a.p.58: de tijd ‘waarin Vestdijks schrijverschap volledig tot ontplooiing komt onder begeleiding van zijn vriend’
- margenoot26
- GTM 63/4.
- margenoot27
- VG I 5-10; het gedicht heeft verschill.data: 17/181 131,0 71231,201231. ‘DU P. had er aanvankelijk nogal moeite mee, zoals blijkt uit zijn brief aan V v 26 12 31 (BrP 3, 244), ‘een alleszins merkwaardig gedicht, maar vooreerst meer “curieus” dan “mooi”, wat misschien prachtig is! Het is zoo gecontorsioneerd en geladen dat ik er mee vertrouwd moet raken’
- margenoot28
- Zie bl
- margenoot29
- BrBP I 199
- margenoot30
- id 200 V's brieven aan TB zijn, op een enkele na, niet bewaard
- margenoot31
- t a.p 202, de term ‘bescheiden’ klinkt ietwat hooghartig, althans afstandelijk
- margenoot32
- t a p 202
- margenoot33
- t a p 204
- margenoot34
- t a p 208
- margenoot35
- BrP III 297 ‘Je bent nu daar’
- margenoot36
- t a p 304/5, het is het antwoord op een brief waarin V zijn visie op Simone geeft en op de problemen die dat voor hem meebracht, helemaal duidelijk is het antwoord in dit opzicht niet
- margenoot37
- V. in 's-Gravesande (1947)50.
- margenoot38
- VG I 68. De opdracht ‘Voor S.E.’ (in hs. ‘Voor S.E.-’) zou op Simone kunnen slaan.
- margenoot39
- ‘aardig, maar de 2e regel hindert mij’ (BrP III 319) V. heeft deze regel niet veranderd.
- margenoot40
- Of met die paren Bep/Eddy en Simone/Simon bedoeld zijn, durven wij niet uit te maken.
- margenoot41
- VG I 412, evenals La Statue van 23 juni.
- margenoot42
- BrP III 317.
- margenoot43
- Het is moeilijk aan te nemen dat DP op 16 juni al kon reageren op een krantenartikel dat pas in het avondblad N.R.C. van 18 juni zou verschijnen (met v. Vrieslands recensie van VERZEN).
- margenoot44
- door ons geciteerd op bl...
- margenoot45
- 18..-19..; hij was pas naar Harlingen gekomen toen V daar niet meer op de H.B.S. was; komt in de Anton-Wachterromans niet voor. Schreef schoolbloemlezingen. Het ‘portret’ De deserteur (VG I 18, van 21.03.32) is aan hem opgedragen.
- margenoot46
- GTM 56
- margenoot47
- gedoeld wordt op ‘de oude Indische samenleving, of [..] de feodaliteit’, t.a p.
- margenoot48
- BrP III 336.
- margenoot49
- id. 340 (8 juli).
- margenoot1
- De Didactische kwatrijnen van 25-27 juni '31 signaleerden we reeds, z. bl
- margenoot2
- Van deze 54 zijn er 26 gepubliceerd(de ‘magische’ helft...?)
- margenoot3
- Van deze 26 slechts 6 gepubliceerd: er tekent zich een ‘crisis’ af.
- margenoot4
- VG I resp.14 en 22.
- margenoot5
- 5 z.bl.
- margenoot6
- BrP III 243.Van de genoemde gedichten is De jager opgenomen in ‘De Stem’ van april '34, de Jardins als Tuinen bij wind en weer in ‘Forum’ april '33; Het ongeval: R
- margenoot7
- VG I 292/5; verscheen pas in 1938 in ‘De Stem’.
- margenoot8
- VG I resp. 13 en 19.
- margenoot9
- id. 57.
- margenoot10
- id. resp. 53 en 16.
- margenoot11
- id. 447/8
- margenoot12
- id.resp. 62, 67 en 21
- margenoot13
- GTM 103/5.
- margenoot14
- Deze had vlg. V. plaats zomer '35 (GTM 106); in 1934 geen gedichten v.V. in DeG
- margenoot15
- De brieven van N zijn niet bewaard, mogelijk kan onderzoek v.d varianten nog uitwijzen welke ‘atelierwenken’ werden overgenomen
- margenoot16
- Als cahier in de (gereorganiseerde) Vrije Bladen De gedichten uit de bundel zijn later in andere bundels terechtgekomen, hoofdzakelijk in SIMPLICIA (1941), VG I 369 vv. VERZEN is herdrukt in 1978, maar in de licht veranderde versies van de latere bundel(s). Voor de verschillen zie Hartkamp in VG III 456/7
- margenoot17
- Volgens onze berekening waren het er op dat moment ca.
- margenoot18
- Brief in NLMD
- margenoot19
- z bl
- margenoot20
- Het art verdient integrale publicatie, samen met andere aan dit debuut gewijd (cahier EEN HARTVERSTERKING,V/W)
- margenoot21a
- Nieuwe Arnhemsche Courant (B)...'32. Men zie verder voor een samenvatting van de belangrijkste recepties: Rudi van der Paardt, Narcissus en Echo VKr 37, 73 - 78(1982);
v.d.P. vermeldt niet. W.A.P. Smit (Stemmen des tijds 1933, 75), J.C. Bloem (Den gulden Winckel febr.'33.47). J.F.W. Werumeus Buning (De groene Amsterdammer 02.09.33), Henri Borel (Het Vaderland... mei '33) en de notities van K Heeroma in Opwaartsche wegen, 1932/33, 385
- margenoot21b
- De Stem nov.'32,1132/7.
- margenoot22
- Voor de ‘zacht’-humanistische A.D. waren dit kennelijk de merktekens van Forum.
- margenoot23
- Vgl.: ‘In Emily Dickinson's kunst bezitten we geen volmaakt, (of beter: volledig) uitgekristalliseerde kunstwerken, maar het is alsof we een kunstenaar bij het levende uitkristalliseringsproces bespieden’ (LEL3 15)
- margenoot24
- auteur van schoolboeken van DRIE VRIENDEN(1947) en AVONDEN OP DRIENERWOLDE(1966), waarin hij zegt: ‘Vestdijk heb ik nooit ontmoet. Men zegt dat hij ‘nergens komt’.(bl 304); wel citaten uit (latere) brieven.
- margenoot25
- Het Vaderland, mei '33 (na een jaar bijna).
- margenoot26
- v.d Paardt, t a.p.74, de term bij J J A. Mooy, TEKST EN LEZER (1979) 253/278
- margenoot27
- DEGW febr '33, 47
- margenoot28
- De Gemeenschap 8(1932), 628/9
- margenoot29
- v d Paardt (t.a.p 75) is ‘nooit enige vorm van vuilbekkerij opgevallen’; wij vermoeden dat v D 's misnoegen is gewekt door het woord ‘Het geil systeem’ in De vuurhagedis (VG I 16)
- margenoot30
- VG I 176
- margenoot31
- De Tijdstroom(IV), aug. 1934, 498/9
- margenoot32
- pseud. v. Nol (= A J.A. Etman, over wie Mooijman (1969), 106 Het stuk stond in het blad Het venster, waarvan Etman v juli '31-maart '33 redacteur was. Hij schreef één gedicht in Forum, we ontmoeten hem nog één keer.
- margenoot33
- BrBP I 248.
- margenoot34
- en niet van 16 juni, zoals in BrP III 317 wordt opgegeven, zie onze n... op bl...
- margenoot35
- Voor v.d Paardts mededeling (VKr 37, 73), dat DP ‘een groot aandeel (had) gehad in de totstandkoming van Vestdijks eerste boekpublicatie’ hebben we geen enkele aanwijzing gevonden, natuurlijk wel een indirect aandeel door het lezen van de cahiers en het aanbrengen van rode kruisjes
- margenoot36
- Van medewerking van C.J Kelk is ons niets gebleken, maar uitgesloten is het natuurlijk niet
- margenoot37
- VG I 369/370 (opgedragen aan Slauerhoff)
- margenoot1
- BrP III 738/9;over de datering(wsch.23 juni) zie § 6 n.
- margenoot2
- BrP III 336.
- margenoot3
- id 331/2.
- margenoot4
- van:21, 24, 28, 29 juni, 2 van 1 juli(!)en 1 van 10 juli; brieven in NLMD, voor ons niet ter inzage.
- margenoot5
- BrBP I, 248.
- margenoot6
- BrP III 352/4. Over de nogal wisselende, scherpe, maar vaak door grote deernis getemperde brieven van DP over Simone in zijn brieven vellen we geen oordeel. Als V., (GTM 56) zegt, dat ze ‘Vormen voor wie tussen de regels door kan lezen het meest bewonderenswaardige document humain dat nooit gepubliceerd zal worden’, dan is in ieder geval het woordje ‘nooit’ door de geschiedenis gelogenstraft; over de rest valt te discussiëren. V. zelf heeft haar in GTM ruimhartig, maar misschien ook eufemistisch beoordeeld (zie bl.)
- margenoot7
- BrP III 356/7.
- margenoot8
- id-358/360.
- margenoot9
- id. 361(18 juli): ‘Het is, vind ik, een reuze-gemak voor Simone dat ze Gille juist altijd hier kwijt kan, als jullie eens samen een uitstapje maken, of als jij haar eens naar Holland zou laten komen, en zoo meer’.
- margenoot10
- VG I 127.
- margenoot11
- id.142/4. Merkwaardig dat i.h. auteursex. van VROUWENDIENST in r 19 ‘'t Is de doode vorstin’ staat i.p.v. ‘'t Is Maria Bourgondië’ (M.Hartkamp, VG III, 434.) De relatie tussen hertogin, hij-figuur (Maximiliaan?) en ik-figuur is nogal raadselachtig. Of er onder het gedicht een parallel tussen deze Maria en Simone en tussen ‘ik’ en de dichter verborgen ligt, lijkt voorshands onwaarschijnlijk.
- margenoot12
- Familiegeheim, De spion en Paniek, VG I resp.407, 403 en 406.
- margenoot13
- VV 267-276
- margenoot14
- GTM 58.
- margenoot15
- VV 270.
- margenoot16
- VG I 347.
- margenoot17
- Vgl. GTM 55 ‘Zij hield veel van muziek’
- margenoot18a
- VV 274/5
- margenoot18b
- NLMD
- margenoot19
- BrP III 395, 31.08.32.. Simone ‘vindt het goed dat (Gille) weer hierheen gaat als jij komt.[...] Kom dus liefst Maandag of Dinsdag’ (d.i. resp-5 en 6 sept.)(6 sept. schreef Simone weer een briefkaart).
- margenoot20
- Voor ons niet toegankelijk
- margenoot21
- B v: ‘Je moet Simone absoluut de tanden laten zien, af en toe, of ze wordt onmogelijk, dat kan ik je wel vertellen. Schrijf haar dus kort en krachtig dat jijzelf het onaangenaam vindt om met Gille samen te zijn in de gegeven situatie en dat je liever niet komt als zij hem niet naar mijn moeder stuurt’ (26 aug, BrP III 393) en ‘Misschien is niet komen wel het beste. [...] Ik geloof dat zij onbewust of bewust een aardige comedie speelt tegenover mij, en ook tegenover jou. Gelukkig dat zij met ons te maken heeft, die ook zelfs deze comedies kunnen ‘begrijpen!’
(intellectuelen onder elkaar! (v/w) (4 sept, BrP III 399) En ‘Ook voor mij was het misschien maar beter dat je niet nu kwam, want je hebt geen idee wat een gecompliceerde rotzooi dit verhuizen is’ (nl naar Parijs) Simone ‘heeft inderdaad een abces dat haar veel pijn doet en de dentiest kan er niets aan doen - maar waarom daarvoor thuis moest blijven begrijp ik niet goed [ ] Enfin, gelukkig is ze natuurlijk niet’ (9 sept, BrP III 400/1)
- margenoot22
- BrP III 399
- margenoot23
- BrBP I 305(29 sept)
- margenoot24
- i.d 311 De verandering in ‘X’ is natuurlijk kiesheidshalve(1962)
- margenoot25
- Hiervan gepubliceerd. Lijfgoed, Zonnebloem, Het toilet, VG I resp 413, 406 en 399
- margenoot26
- Hiervan alleen Schaker (11 nov, VG I 401) gepubliceerd