Vestdijkkroniek. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
Na een kort ziekbed is op maandag 15 mei Nol Gregoor overleden. Rond zijn zevenentachtigste verjaardag augustus vorig jaar spraken we Nol voor het laatst Het was kort na het interview dat Lydia Wubbenhorst hem voor de Vestdijkkroniek afnam. Hoewel hij in een rolstoel zat, was hij nauwelijks veranderd sinds ik hem en Carla in 1989 voor het laatst bij de presentatie van mijn boek Brieven rond de Vestdijk biografie in Amsterdam had ontmoet. Alleen zijn gezichtsvermogen was verder achteruit gegaan, maar hij kon - zij het met moeite - een tekst die we hem voorlegden nog goed lezen. Hij was vooral de Nol van vroeger door al de grappen die hij maakte en de wijze waarop hij daarbij zeer smakelijk moest lachen. Zoals altijd kon hij het ook deze keer weer niet nalaten zijn gram over Brakman te spuien. Maar dat was maar schijn. Je moest zijn uitspraken altijd met een korreltje zout nemen. Al vanaf hun jeugd waren Brakman en hij op een of andere manier innig met elkaar verbonden en de beide vrienden kwamen nog steeds regelmatig bij elkaar. Eén anekdote met betrekking tot hun verhouding is de moeite waard om te vertellen. Samen met Brakman bezocht Nol jaren geleden het woonhuis van de Bronte's in Haworth Toen Nol, die slecht ter been was - hij had als vijfjarig jongetje bij een tramongeluk zijn linker voet verloren - in het hotel waar ze zouden overnachten aan Brakman vroeg ‘Wim zou je mijn koffer de trap op willen dragen’, was diens resolute antwoord: ‘Nee, Nol, daar denk ik niet aan’ Nol kon dit verhaal wel honderd keer vertellen Het zat hem vreselijk hoog. Bovendien mocht hij graag over anderen kwaad spreken. Toen ik Brakman na afloop van de crematie van Nol vroeg hoe zijn visie op dit verhaal was, was zijn reactie: ‘Nol wilde naar Londen om jasjes te kopen en daar had ik op dat moment geen zin in’ Nol had iets met kleren. Ik heb uren met hem in een kledingzaak in Zeist gestaan, terwijl hij colbertjes paste, tot hij uiteindelijk besloot er geen te kopen Zijn dassencollectie was onuitputtelijk en zijn grootste wens was een ‘Eton-tie’ te bezitten. Toch is het me niet gelukt er een voor hem in Londen te kopen, hoewel ik tot een paar jaar geleden geprobeerd heb er een te bemachtigen. Meer succes had ik toen ik er door Nol op uit werd gestuurd om een paar speciale pantoffels met een vossenkop voor hem te kopen in de Burlington Arcade. Ik zal de aanschaf nooit vergeten Om acht uur's morgens, nog voordat de winkel openging, stond ik in de etalage te kijken en inderdaad stonden daar de bewuste pantoffels met de vossen kop. Toen de winkel openging had ik dan ook geen moeite het gevraagde aan te wijzen. Bij het horen van de prijs, het was een bedrag van rond de tweehonderd gulden, schrok ik hevig. Zou Nol dat kunnen betalen? Ik nam een kloek besluit en kocht de pantoffels: ik had toch niet voor niets een grote omweg gemaakt? Terug in Doorn betaalde Nol me zonder blikken of blozen de pantoffels, alleen liet hij doorschemeren dat ze hem niet echt pasten, maar een verwijt daarover heb ik nooit van hem gehoord. Over de maat hadden we het namelijk niet gehad. Bij een andere gelegenheid zou ik uit Londen een speciale roodleren ‘diary’ voor hem meenemen die je alleen bij Smython in de Bondstreet kon krijgen. Niet anders denkend dan dat Nol een agenda bedoelde, zie ik nog de teleurstelling op zijn gezicht bij het overhandigen. Hij had een dagboek bedoeld. Gelukkig moest ik de week daarop weer in Londen zijn en kon ik de ene ‘diary’ voor de andere omruilen. Later heeft hij er nog een kort verhaal over geschreven, waarin hij mij als Rens Boot portretteerde en dat door uitgeverij ‘De Utrechtse’ in 1985 als een klein rood boekje met goudopdruk ‘Nol Gregoor DIARY’ werd uitgegeven. Als opdracht schreef hij er in: ‘Had je niet gedacht Hans. Bedankt voor de boodschappen in Londen! Heet maar even Rens Boot, Nol.’ Al deze bezoeken en vriendendiensten waren het gevolg van mijn interesse in Vestdijk. Jarenlang heb ik Nol in Doorn bezocht en iedere keer kreeg ik een stukje van zijn Vestdijkarchief - dat zich nu in het Letterkundig Museum bevindt - mee naar huis, hoewel Nol me altijd voorhield dat ik nooit een Vestdijkbiografie zou kunnen schrijven. Ik zou bovendien volgens Nol pas een echte Vestdijkbiograaf zijn wanneer ik een foto van Janke zou kunnen bemachtigen, maar dat is me nooit gelukt. Hem ook niet: toen Nol met de zoon van Janke in contact kwam, was diens eerste vraag of hij net zo'n viezerik als Vestdijk was. Op een foto hoefde hij niet te rekenen. Dankzij Nol heb ik een goed beeld van Vestdijk gekregen, met name wat betreft diens verhouding tot vrouwen. Er is een tot in detail uitgewerkt ‘geheim’ strategisch plan van Vestdijk aan ‘Majoor’ Nol Gregoor, waarin Majoor X van het Hoofdkwartier van maarschalk V. uit naam van laatstgenoemde Nol vraagt Joukje Appeldoorn, Vestdijks model voor Anna Heldering uit zijn roman De laatste kans, te benaderen om haar jaren nadien te overtuigen van zijn liefde voor haar. Er zijn verder instructies voor een onmogelijke opdracht aan Nol om een verpleegster op te sporen die Vestdijk in het Kaapse Bos met een jongetje had gezien, een opdracht die uiteraard mislukte Ook is er een lang verslag met Vestdijks visie op | |
[pagina 5]
| |
Marianne Hanselaar, een andere bevlieging van de schrijver, die naar zijn eigen zeggen niet kon schrijven zonder een levend voorbeeld, zonder een liefde op afstand. Zo kun je doorgaan. Het meest boeiende nog zijn Nols naspeuringen naar Maria Schrader, die model stond voor Else Böhler in de roman Else Böhler, Duits dienstmeisje. Tenslotte heb ik met haar een bezoek aan Nol gebracht. Nol had zo'n grondige studie van de roman gemaakt, met bouwtekeningen en al, dat hij niet kon begrijpen hoe Vestdijk, alias Johan Roodenhuis, vanaf zijn platje de drie stenen op het hekje of muurtje kon zien liggen, daar door Marie neergelegd om Vestdijk te laten weten dat de afspraak die avond niet doorging.
Nol leerde Vestdijk kennen in 1941, nadat hij bij een toevallige ontmoeting in de tram in de buurt van Doorn een afspraak met hem had gemaakt. Op 11 juni 1941 schreef Vestdijk aan Nol Gregoor dat hij de dinsdag daaropvolgend op diens bezoek rekende. Van de verzen die Nol hem had gestuurd, vond hij het eerste het beste. ‘Het tweede is minder sfeervol, en hoewel het enige bijzonderheden over de situatie geeft, verheldert het weinig; en de 8-e regel is b.v. erg zwak.’ Over zijn eerste bezoek aan Vestdijk op een snikhete dag in juni schreef Nol het volgende: ‘Hij zat, spaarzaam gekleed, te werken in een zo smoorheet prieeltje, dat een mens er tot knolgewas kon verschrompelen.’ Er is verder nog een brief uit 1944 van Vestdijk aan Nol bewaard gebleven waarin hij hem bedankt voor de door hem gestuurde foto's van Emily Dickinson. Alleen de foto van haar huis was nieuw voor Vestdijk. In dezelfde brief van 1 november schreef Vestdijk dat hij graag Nols recente verzen tegemoet zag. Verder vermeldde hij dat hij het goed maakte: ‘Mevrouw Koster kookt de gansche dag op een ouderwets fornuis, en de honden - de laatste jaren een Engelsche setter en een groote Fransche griffon; die u kende is overleden - hebben de gansche dag honger, zooals wij binnenkort, waarschijnlijk.’ Nol stuurde daarop Vestdijk zijn dichtbundel In conflict met den tijd. Of daarin de eerder genoemde gedichten uit 1941 ook voorkomen is niet meer na te gaan. Nol kon zich in ieder geval niet meer herinneren om welke gedichten het ging toen ik het hem in augustus vroeg. Zijn preoccupatie met de dood, toen al, spreekt uit het gedicht:
Hij dacht, de dood zal lichter blijken
Dan zijn schaduw in mijn gedachten.
Ik vrees zijn schaduw, de dood gelijk en
Eerst wijkende in mijn nachten.
God heeft een duister beeld gemaakt
Wellicht van de klaarste overgang.
Doch zo lang één straal niet mijn leven raakt,
Blijft mijn dag een nacht en zijn schaduw lang.
| |
[pagina 6]
| |
S. Vestdijk en Nol Gregoor
Tot een meer intensief contact met Vestdijk kwam het toen Nol zich in 1950 in Doorn vestigde. Ook het jaar daarvoor al bezocht hij Vestdijk regelmatig Volgens Herman Passchier was hij het geweest die hem bij Vestdijk had geïntroduceerd, maar Nol ontkende dit. Hij had Vestdijk immers al in 1941 opgezocht, drie jaar voordat Passchier met Vestdijk kennismaakte. Van al zijn bezoeken aan Vestdijk maakte Nol notities. Zo komen we te weten dat Vestdijk op zijn eenenvijftigste verjaardag ‘Voor den Heer Nol Gregoor Den Haag’ zijn eerste recept op zijn verjaardag schreef. Het waren dezelfde broompastilles die Vestdijk driemaal daags voor zijn depressies gebruikte. Over zijn Anton Wachterromans merkte hij tegenover Nol met enige teleurstelling op: ‘Verdomme, publiek interesseert zich niet voor jeugd- en liefdeleven van de Heer Vestdijk.’ Over de dood was Vestdijk het geheel met Gregoor eens: ‘Het verstand ontkent het voortbestaan na de dood, het gevoel erkent het.’ Gedachten over een vroege dood zouden Nol zijn hele leven bezighouden, maar uiteindelijk zou hij Vestdijk met zeventien jaren overleven. Het was Rico Bulthuis - een andere vriend uit Nols jeugd - die Nol aanspoorde om zich bezig te gaan houden met een biografie van Vestdijk en om zijn plannen voor een Marsmanbiografie te laten varen. In 1952 liet Vestdijk Saar Bessem nog weten dat hij met een zekere Nol Gregoor kennis had gemaakt: ‘een Marsman kenner zonder weerga, dossiers vol, die hier om den broode ambtenaar is op Hardenburg, herstellingsoord voor militairen.’ De eerste aanzet tot het schrijven van een biografie ontstond toen Nol in hetzelfde jaar in een antiquariaat in Hilversum een paar ansichtkaarten van Harlingen vond en ze met een begeleidend briefje bij Vestdijk in de bus deed met de vraag of die plaatsen ook echt in de zo door Nol bewonderde roman Terug tot Ina Damman voorkwamen. Het zou tot de herfst van 1954 duren tot Nol met zijn naspeuringen begon. Twee jaar later was hij zover met zijn onderzoek gevorderd dat hij de Jan Campertstichting om subsidie voor zijn project vroeg: ‘Zeer geacht bestuur. In 1954 ben ik begonnen, een documentatie over de auteur Simon Vestdijk samen te stellen. [...] In hoofdzaak te richten op die werken, welke een overwegend autobiografisch of biografisch karakter bezitten en daarbij Vestdijk's geboorteplaats Harlingen tot achtergrond hebben. [...] De naspeuringen die ik verrichtte bewezen mij overduidelijk, dat Vestdijk in zijn vroege romans een vrijwel waarheidsgetrouw beeld van zijn jeugdjaren heeft gegeven en dat deze dus voor de kennis van Vestdijk's vormingsjaren van groot belang geacht moeten worden. [...] De voornaamste stimulans tot het schrijven van een boek zoals ik me dat voorstel, was evenwel de volledige medewerking die Vestdijk mij daarvoor toezegde, nadat ik | |
[pagina 7]
| |
hem mijn documentatie had getoond. Daardoor immers werd het mij mogelijk, de verzamelde gegevens op hun betrouwbaarheid te testen en bovendien kon ik deze completeren met gegevens en foto-materiaal zoals alleen de auteur zelf die verschaffen kan. [...] Om een zo intensief mogelijk onderzoek te bevorderen stelde Vestdijk mij zijn eerste romanmanuscript (7 dikke cahiers, te samen 940 dichtbeschreven bladzijden) ter beschikking. [...] Met Vestdijk werd overeengekomen, dat deze, zoveel mogelijk schriftelijk de vragen beantwoorden zou, waartoe de bestudering van zijn werk mij aanleiding kon geven. Verder was Vestdijk zo vriendelijk mij de toezegging te doen, dat hij na voorlopige voltooiing, mijn manuscript critisch zou doorlezen en dat hij bij publicering het boek van een door hem te schrijven introductie zou voorzien.’ Op 28 juni ontving Nol bericht dat de Campertstichting had besloten hem de opdracht te verlenen. Dat Vestdijk al zijn steun aan het onderzoek van Nol gaf, blijkt ook uit het aanbevelingsbriefje dat hij aan Sent van den Berg (Murk Tuinstra) schreef: ‘Beste Sent, Brenger dezes, de heer Nol Gregoor, schrijft een boek over mij, en wil wat bijzonderheden uit mijn jeugd weten. Je wilt hem misschien wel ontvangen?’ Eenzelfde briefje aan neef Herman is eveneens bewaard gebleven: ‘Beste Herman, Zou je de heer Nol Gregoor inlichtingen over mij willen geven,Nol Gregoor in gesprek met “Else Bohler” (foto: Hans Visser)
die hij je vragen zal? Hij schrijft een boek over mij!’ Dankzij Nols studie Simon Vestdijk en Lahringen die in 1956 verscheen kwam er opeens veel meer informatie beschikbaar over Vestdijk en zijn schrijfporoces. Tijdens al zijn contacten met Vestdijk was Nol zo verstandig om de gesprekken die zij voerden op de geluidsband vast te leggen. Jan van Herpen die hiervan hoorde, nodigde daarop de beide heren uit de gesprekken voor de AVRO-radio voort te zetten zodat ook anderen er van konden genieten. Na enige aarzeling stemde Vestdijk hierin toe. Later zijn deze gesprekken gebundeld en onder de titel Nol Gregoor in gesprek met Simon Vestdijk uitgegeven. Ze vormen thans nog steeds een onmisbare bron voor de Vestdijkstudie. De gesprekken met Vestdijk al of niet met bandrecorder zouden alle jaren nadien worden voortgezet tot Nol naar Loosdrecht verhuisde en de afstand een barrière werd. Even werd het contact hersteld toen Vestdijk in 1964 het eredoctoraat in Groningen werd verleend en Nol als vriend des huizes Ans en Vestdijk gezelschap hield. Op diens zevenenzestigste verjaardag zocht Nol Vestdijk op - hoe vaak was hij niet bij diens verjaardagen aanwezig geweest - wetende dat hij alleen thuis zou zijn na het overlijden van Ans Koster in maart van 1965. Nol verbaasde zich er over dat er niemand op bezoek kwam. Had hij de Nobelprijs gekregen dan was het wel anders geweest. | |
[pagina 8]
| |
Zo was hij ongewild getuige van het telefoontje van Mieke van der Hoeven, met wie Vestdijk nauwelijks twee maanden later in het huwelijk zou treden. De vriendschap van Nol en Vestdijk mag uniek worden genoemd. Zonder alle inspanningen van Nol zouden we nooit geweten hebben wie al die mensen zijn geweest die model stonden voor zijn romanfiguren, hoe Vestdijk ze als romanfiguur gestalte gaf en hoe autobiografisch in wezen zijn werk is. Ook de zeer humoristische wijze waarop Vestdijk Nol er iedere keer weer op uitstuurde om geliefden en ex-geliefden voor hem op te sporen is kenmerkend voor hun contact en voor de kluizenaar van Doorn. De notities hierover geven een zeer persoonlijk beeld van de schrijver. Nu Nol er niet meer is moeten we het met zijn nagelaten notities en bandopnames doen. Voor de schrijver Vestdijk heeft Nol onmisbaar werk gedaan. Het is echter niet juist om Nol uitsluitend als de Vestdijkkenner bij uitstek te portretteren. Er waren ook andere schrijvers die een rol in zijn leven speelden. Nol interviewde Bordewijk, Remco Campert, Hans Andreus, zocht uit wie Reve's Werther Nieland was, schreef lange brieven aan Gerrit Krol en hij Nol Gregoor in gesprek met Hans Visser
kon prachtig voorlezen uit het werk van Armando. Bij Vestdijk is Nol zeker niet stil blijven staan. Aanvankelijk was Marsman zijn grote liefde, later werd het Nescio, maar hij had ook zijn hart verpand aan Emily Brontë. In zijn kamer had Nol een streep gezet op de muur ter hoogte van haar hoofd. Ze was een stuk kleiner dan hij. Op die manier kon hij lange gefingeerde gesprekken met haar voeren. Aan eigen literair werk is hij nauwelijks toegekomen. Zijn literaire oeuvre is maar klein. Wat dat betreft stond hij in de schaduw van de schrijvers met wie hij in contact stond. Vergeten zullen we Nol echter niet makkelijk, daarvoor had hij een veel te grote en ook te indringende persoonlijkheid. Ergens zal hij voor degenen die hem hebben gekend altijd op de achtergrond aanwezig blijven. Was hij het niet eens met Vestdijks uitspraak: ‘Het verstand ontkent het voortbestaan na de dood, het gevoel erkent het’. Laten wij het daar ook maar op houden. | |
[pagina 9]
| |
|