Vestdijkkroniek. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
[pagina 54]
| |
Wie de Vestdijkreceptie van de laatste decennia wil bestuderen kan zich breed oriënteren, maar alleen de jaargangen van de Vestdijkkroniek leveren al een redelijk beeld. Tussen 1973 en 1995 probeerden daarin vele Neerlandici hun tekstanalytische begrippenapparaat op Vestdijk uit. Tot ergernis van de Vestdijkianen van het eerste uur die Vestdijk op zijn woord geloofden en er van uit gingen dat hij het laatste woord had over betekenis en diepere bedoeling van zijn werk. Voor hen was Vestdijk niet zozeer een schrijver, maar allereerst dé raadsman voor een levenshouding. De tweespalt kwam vooral tot uiting in de waardering voor de Vestdijkkroniek. Zij voor wie Vestdijk begon bij De toekomst der religie en eindigde met Het wezen van de angst en voor wie het scheppend oeuvre de praktijkvoorbeelden bij deze studies leverde, zagen het zicht op het kostbaar geestesgoed verduisterd door tekstanalyse of close reading. Beide groepen, de trouweloze analytici en de trouwe wijsheidszoekers, hadden echter gemeen dat ze het uitgangspunt van een studie over Vestdijks doorgaans ontleenden aan uitspraken die hij zelf in essays of beschouwingen gedaan had. Bij de een was dat duidelijker dan bij de ander en daarom moet een opdeling van de Kroniekauteurs genuanceerd gezien worden omdat er zeer verscheiden figuren toe behoorden, enerzijds een Cornets de Groot die Vestdijks astrologie bloedserieus nam en anderzijds de Neerlandicus Bekkering die de poëticale opvattingen van Vestdijk destilleerde uit wat deze er in zijn essays over opgemerkt had. De opvatting van Fens (Volkskrant 23.7.'99) dat er een ‘kleine Vestdijkkring’ is, welke zijn voorkeur heeft boven de rest - de Vestdijkmeute blijkbaar, - snijdt daarom geen hout.
Piet Kralt, van wie onlangs een nieuw boek over Vestdijk verscheen, wordt door Fens tot die ‘kleine Vestdijkkring’ gerekend. En er is ook wel wat voor te zeggen om Kralt bij de belangrijke publicisten over Vestdijk te rekenen. Tussen 1975 en 1995 publiceerde hij een twintigtal bijdragen in de Vestdijkkroniek waarmee hij de meest productieve publicist van de Kroniek is geworden. Kralt ging methodisch en didactisch verantwoord te werk. Wie de bibliografieën bekijkt ziet dat hij uit de bestudering van deelonderwerpen steeds tot een overzicht van het geheel kwam. Zo ontstonden zijn studies over de Ierse romans (1983), over de historische roman en over gedichtenreeksen. Als redacteur van de Kroniek nam Kralt een duidelijke positie in. Hij bediende zich vastberaden, maar voorzichtig van de tekstanalyse. De inhoudsopgave van zijn boek over de Ierse romans laat onderwerpen zien als sujet, fabel, tijd, ruimte, thematiek, leidmotieven en figuratie. Vloeken in de kerk voor hen wie het om Vestdijk als filosoof ging. Maar in de praktijk werden Kralts studies, ook De Toverbron (1988) waarin hij de historische romans onder de loep neemt, nauwelijks weersproken en vooral geprezen omdat hij zulke verhelderende resultaten bereikte. Kralt onderstreepte de ordening bij Vestdijk en diens consequente, bijna systematische werkwijze. Kralts methode zal wel eens te academisch zijn bevonden, op zijn resultaat kon geen levensbeschouwelijk Vestdijkiaan iets aanmerken.
Ook Kralts nieuwe boek is een studie waarin het werk op aanwijzing van de meester onderzocht wordt. ‘Paradoxaal is het gehele leven’ bevat de bewerkte versies van een aantal opstellen die verschenen tussen 1988 en 1995. De ondertitel op het kaft luidt: Het oeuvre van Vestdijk, een greep naar het totale overzicht, die pretentieus lijkt, maar acceptabel is omdat Kralt regelmatig de Vestdijkse paradox als grondslag van een roman of gedicht weet aan te wijzen. De ondertitel op de titelpagina is echter veel minder pretentieus: Essays over het werk van S. Vestdijk. Ook dat is juist. Kralt begint met een opstel over de figuur Judas, het type van de verrader, wiens verraad volgens Vestdijk ook een vorm van trouw mag heten. | |
[pagina 55]
| |
Andere bijdragen gaan over de poëzie, over de Ierse romans, over Meneer Vissers hellevaart, over de personages in Het spook en de schaduw en over het beeld dat Vestdijk van Thomas Mann had. Elk der onderwerpen wordt met grote nauwgezetheid uitgewerkt en erudiet verbonden met ander werk van Vestdijk. Een nadeel van Kralts Vestdijkgetrouwe aanpak is dat zijn uitkomsten voorspelbaar worden. Overal treft hij de paradox aan. Je zou bijna zeggen omdat Vestdijk het gezegd heeft in zijn essay Het wezen van de paradox uit Essays in duodecimo. Vestdijk is daar systematisch redenerend op zoek naar de moeder van alle paradoxen. Hij onderscheidt verbale en reële paradoxen, welke laatste hij de belangrijkste vindt. ‘Het gehele menselijke bestaan is misschien zulk een reële paradox. Wat wil zeggen: paradoxen die nooit een paradoxale gedaante aannemen d.w.z. nooit als [verbale] paradox geformuleerd worden. Het gaat om de innerlijke tegenstrijdigheid in de realiteit. De kern daarvan is de tegenstelling tussen het Ik en het Andere, de persoonlijkheid en de algemene norm’. Kralt is niet helemaal consequent in het toepassen van zijn uitgangspunt. Twee keer merkt hij op dat hij wil controleren of Vestdijk zijn poëticale uitspraken ook in praktijk brengt, maar dat is dan in strijd met de speurtocht naar de oerparadox waarvan ik de indruk krijg dat hij hem zonder voorbehoud heeft aangenomen. Als Kralt schrijft ‘Mijn onderzoek gold de vraag: in hoeverre komt de praktijk van Vestdijks dichterschap overeen met zijn theorie?’, geldt dat mogelijk alleen het hoofdstuk De onvergetelijke Gerritje. Kralt had wat duidelijker over zijn uitgangspunt kunnen zijn, ook omdat blijkt dat het bekritiseren van Vestdijk erbij hoort. Graag had ik gezien de kritiek op Vestdijks grammaticaal gekunstelde poëzie en op het ‘virtuoze, maar te geconstrueerde’ Het spook en de schaduw, verband hield met de speurtocht naar de oerparadox. In die kritische, onafhankelijke benadering zou Kralt veel verder mogen gaan dan een voorzichtig: ‘We moeten ervoor oppassen teveel filosofie in het gedicht te willen lezen’. Daarom is het als slotsom van het laatste opstel wat mager - en niet alleen als apotheose - dat na veel wikken en wegen blijkt dat Vestdijk Thomas Mann waardeerde als geniaal dichter, maar niet als burger. Was dat niet een paradox in het leven van Vestdijk zelf: burger én dichter te willen zijn. Graag las ik ook hiervoor een stuk van Kralt met een andere auteur als uitgangspunt, bijvoorbeeld Ter Braaks Carnaval der burgers.
P. Kralt, Paradoxaal is het gehele leven. Essays over het werk van S. Vestdijk, Amsterdam University Press, Amsterdam 1999. 198 bladzijden, f. 35, - |
|