Depressie
Zijn eerste depressie kreeg Vestdijk na een griepaanval op zijn zeventiende jaar [...]. Werken deed hij niet tijdens de depressie [...]. Veel wandelen in de buitenlucht en goed eten werden hem ook aangeraden door een zenuwarts uit Leeuwarden, die zijn ouders raadpleegden toen de depressie in februari terugkwam. Over ‘depressie’ werd nauwelijks gesproken. Om de blikken van voorbijgangers te ontvluchten, werd het wandelen omgezet in fietsen.
(Hans Visser: Simon Vestdijk Een schrijversleven)
Dus werd ik iedere dag door mijn moeder aangespoord om te gaan wandelen, iets dat ik spoedig in fietsen veranderde, want ik had gemerkt, dat ik gemakkelijker de blikken van voorbijgangers ontwijken kon per fiets dan te voet, en het sneeuwde weinig die winter, zodat ik niet op modderige buitenwegen verdacht hoefde te zijn.
Het fietsen verschafte mij wel enig genoegen: ik verliet als het ware het stadje, nergens heen, en kon mij verbeelden, dat ik telkens van mijzelf loskwam, terwijl de terugreis wel pijnlijk was, maar ook strikt onvermijdelijk en door mijn verbeelding opgesierd met alles wat ik te zien had gekregen op mijn tocht. Ik was weg geweest, dat was de hoofdzaak [...].
(Simon Vestdijk: De persconferentie)
Vestdijk op zijn fiets in de tuin achter het huis aan de Spekmarkt.