Vestdijkkroniek. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
[pagina 39]
| |
InleidingIn mijn voordracht zal ik trachten antwoord te geven op twee vragen: hoe vitaal was Vestdijks De toekomst der religie nú en hoe vitaal bij het verschijnen? Daartoe geef ik eerst een kort resumé van het werk. Omdat het binnen het gegeven kader onmogelijk is recht te doen aan de gehele inhoud, beperk ik mij tot de hoofdlijnen. Ik merk nog op dat Vestdijk uitging van de (verstehende) psychologie. Deze was voor hem richting- en doorslaggevend, hoewel hij gegevens uit de godsdienstgeschiedenis niet wilde versmaden, althans voor zover ze hem bekend waren. | |
TeneurVestdijk vatte religie zeer ruim op. Religie neemt de totale mens in beslag - de nadruk valt op commitment. Religie is het streven (onuitgesproken, onbewust) naar vereniging met een ideaal dat de natuurlijk-volmaakte mens, of de natuurlijk-volmaakte mensheid in zich belichaamt. ‘Natuurlijk’, omdat het ideaal alleen met natuurlijke middelen bereikt moet kunnen worden; de natuurlijk volmaakte mensheid is dan die mensheid waarin het individu zijn religieuze verlangens bevredigt door middel van dezelfde mensheid.
Daarbij is sprake van projectie. Het ideaal wordt naar buiten geprojecteerd: in een God, met daarna een terugkoppeling naar het individu omdat de mens van God stamt, in de natuurlijk volmaakte mensheid, sociaal gericht, in de mens zelf, los van alle geloof, in een bovenzinnelijke of mystiek-introspectieve variant. Daaraan corresponderen drie mensentypen, overigens met veel overlappingen en gradaties. Die typologie combineert hij met een andere - van Jaensch - die gebaseerd is op het begrip integratie: gedesintegreerd; naar buiten geïntegreerd en naar binnen geïntegreerd: in combinatie: gedesintegreerd / God; naar buiten geïntegreerd / het sociale; naar binnen geïntegreerd / het Zelf. Deze typologie(en) plaatst hij in historisch perspectief
Wat het verleden betreft, met betrekking tot het christendom is het begrip desintegratie relevant. Daarin was een scheiding tussen subject en object, tussen immanent en transcendent, tussen deze wereld en de andere wereld. Historisch gezien vond er een proces plaats van toenemende specialisering, door Vestdijk desintegratie genoemd. Het daarbij ontstane verlies aan integratie is dus een vrucht van de christelijke cultuur en van het ‘semitische ras’ (met een verheven Jahweh). Het oerchristendom was veel meer geïntegreerd. Ten tijde van de reformatie werd de desintegratie verder versterkt. Mede als reactie daar tegen komen sociale en mystiekintrospectieve varianten op. Als toekomst ziet Vestdijk drie mogelijkheden: a. de sociale religie wordt overheersend; b. het christendom handhaaft zich door aanpassing en revolutie; c. naast de sociale variant komt ook en mystiek-introspectieve variant op.
Volgens Vestdijk is a. het meest waarschijnlijk omdat de desintegratie tegenkrachten oproept waardoor het christendom ten offer valt aan compensatie: omdat de wereld steeds meer desintegreert valt de bovennatuurlijke desintegratie steeds minder te verdragen. Bovendien werkt de steeds voortschrijdende techniek extra integrerend. Het christendom probeert zich weliswaar te handhaven door aanpassing ten koste van verwatering, maar de toenemende verdraagzaamheid binnen het christendom is een sluipend kanker, omdat de dogmaticus niet verdraagzaam kan zijn zonder zichzelf op te geven. Ook werkt twijfel destructief. Vestdijk wenst het christendom daarom een zachte, | |
[pagina 40]
| |
niet overhaaste dood toe, met erkenning van alle verdiensten in het verleden; metaphysische projectie is gedoemd te verdwijnen. Deze gedachte vindt bij hem steun in de overweging dat het de meest primitieve variant in de religieuze ontwikkeling is. Zelf acht Vestdijk mogelijkheid c. de meest gewenste. Daarbij kijkt hij speciaal naar de toenemende invloed van het Boeddhisme, mede omdat dit zo'n redelijke religie is. Wel stelt hij twee belangrijke vragen: Is een metafysische projectie noodzakelijk voor de volledige bevrediging van de religieuze behoeftes van de mens? En, is die metafysische projectie nodig voor normatieve verankering? Beide vragen worden door hem ontkennend beantwoordt. | |
Betekenis toenHet boek lezende vanuit het perspectief van nu, krijgt men in zekere zin de indruk van een déjà vu: we hebben iets dergelijks al beleefd. Allerlei thema's zijn herkenbaar en worden en zijn uitvoerig bediscussieerd. Ik doe een greep, zonder volledig te willen zijn. Het christendom is in aanzienlijke moeilijkheden, althans in het westen, alleen is het tijdsperspectief duidelijk anders dan bij Vestdijk. Bij hem is er pas op lange termijn sprake van verval; maar in werkelijheid kwam het sneller dan verwacht. Verder zien we heden sterke tendenties tot absorptie van mystiek-introspectie, waarbij de New Age beweging een grote rol speelt. Overigens wijst Hanegraaff er op dat de esoterische tendenties binnen de christelijke cultuur zelf wel aanwezig, maar lang marginaal gebleven zijn. Het transcendente wordt inderdaad teruggedrongen en verliest aan draagvlak.
Ook beide vragen van Vestdijk over de bevrediging van de religieuze behoefte van de mens en de normatieve verankering ervan spelen zeer zeker een rol: de eerste in de strijd om het religiebegrip (ruim of het transcendente insluitend), de tweede in meer algemene zin: in discussies bijvoorbeeld tussen humanisten en christenen. De aanpassingsproble-matiek is zeer herkenbaar, men balanceert tussen tolerantie en twijfel, zoals b.v. Kuitert in zijn Het algemeen betwijfeld christelijk geloof. Tendenties in de richting van een meer sociale religie vindt men in de aandacht voor mensenrechten. Er is sprake van een globalisering: van een mensheid ‘an sich’ naar een mensheid ‘für sich’.
Voorts plaatst Vestdijk een aantal scherpzinnige observaties in een periode toen nog positief over het christendom gedacht werd, zoals blijkt uit de volkstelling van 1947, de alom aanwezige verzuiling en de oprichting van de Wereldraad der Kerken, hoewel de barsten toen al zichtbaar werden. | |
Betekenis nuOblivion by absorption. Wat Vestdijk destijds in De toekomst der religie beweerde en waarbij hij aardig in de buurt kwam, is sindsdien vaak uitvoerig object van onderzoek geweest. Bijvoorbeeld in de onderzoekingen naar secularisering en de oorzaken daarvan; naar de verschillen tussen oerchristendom, middeleeuws katholicisme en reformatie; in de evolutionistische visie op de religie-ontwikkeling speciaal met betrekking tot transcendentie (Bellah, Dux: Logik der Weltbilder) en in de ontwikkeling van de aandacht voor het Zelf - reeds door Durkheim geconstateerd in 1914 - later gethematiseerd als: het ‘ik’ als organiserend centrum van de wereldbeschouwing. | |
[pagina 41]
| |
Zijn opvattingen met betrekking tot projectie was echter een standaard versie, die nu genuanceerder en relativerender is in sociologisch-antropolgische studies. Nu is er ook een veel genuanceerder aandacht voor het maatschappelijk differentiëringsproces. Kortom: We hoeven voor die belangrijke thema's niet terug naar Vestdijk. En dat moeten we ook niet doen vanwege de tekorten van het boek. Deze waren toen al zichtbaar, maar wellicht acceptabel in die tijd, te meer omdat het werk essayistisch was. Maar ook in een essay kan men zich dat tegenwoordig niet meer permitteren. Zo is het niet acceptabel de psychologische beschouwingswijze te verabsoluteren. Kennisname van andere beschouwingswijze (bijvoorbeeld Max Weber) zou hem voor amateuristisch aandoende analyses hebben kunnen behoeden.
Ook is de uitwerking van de typologie gebrekkig: de logische structuur klopt niet; een systematisch empirische onderbouwing ontbreekt geheel; de interne ontbindingsfactoren worden te sterk beklemtoond terwijl er te weinig aandacht is voor de verwevenheid der factoren. Kortom: in de studie wordt te weinig recht gedaan aan de complexiteit. Vestdijk is soms ook opvallend naïef en niet alleen wat de inschatting van de tijdsperioden betreft. Zo oppert hij de idee de benodigde leraren - die aan zeer strenge eisen moeten voldoen - te laten opvoeden in kloosters onder staatstoezicht. Desalniettemin is het boek nog lezenswaard. Het heeft historisch belang; het toont een oprechte belangstelling voor humaniteit en de toon is respectvol. Dat laatste is nu vaak wel anders. | |
[pagina 42]
| |
|