sche kracht. Maar de vreemdeling in de natuur, het type van de randstedelijke cultuurdrager, kent geen wilde planten en dieren; die namen spreken hem niet aan, zeggen hem niets. Een niet ongebruikelijke uitweg is een aantal plantennamen aaneen te smeden en daarmee een effect te beogen. Gerrit Komrij gaf daarvan in NRC Handelsblad, 30-11-1995, amusante voorbeelden - van Jan Kal, G.J. Resink, Rutger Kopland - en voegde daaraan toe: ‘U begrijpt, het gaat me niet om de plantjes, het gaat me om de catalogisering’ (let op dat denigrerende verkleinwoord). Maar voor de dichter die planten werkelijk kent en bemint, gaat het juist wél om de plant zelf: de akelei van Ida Gerhardt, de nachtorchis van Jan van Nijlen, de waterlelie van Frederik van Eeden.
Keren we echter terug naar Vestdijk. Dat het scheppend vermogen van Vestdijk niet in de eerste plaats in zijn gedichten tot uiting komt, is een gemeenplaats. In zijn proza waardeer ik zijn essays meer dan vele van zijn romans; maar de toppen in wat Brandt Corstius en 't Hart het ‘gebergte’ noemen, torenen daar ver bovenuit: Terug tot Ina Damman, Ierse nachten, Het vijfde zegel, Aktaion onder de sterren, De koperen tuin, De vuuraanbidders en, niet als minste, De redding van Fré Bolderhey. Merkwaardig, dat 't Hart deze meesterlijke weergave van adolescente waanzin slechts matig blijkt te waarderen.
Wellicht sta ik alleen in mijn oordeel dat ik Vestdijk als romanschrijver in één opzicht tekort vind schieten: hij faalt in de uitbeelding van de erotische liefde, vooral van de tederheid. Zijn vrouwenfiguren zijn veelal karikaturaal of onsympathiek, en het liefdesspel onappetijtelijk of hilarisch, zoals in ‘De verdwenen horlogemaker’. Nergens bereikt hij het peil van zulke onvergetelijke gedichten als ‘Nuptial sleep’ van Rossetti, ‘Liebes-Lied’ van Rilke of ‘Aan een verre prinses’ van Slauerhoff.
Naar mijn indruk wordt het vertaalwerk van Vestdijk te weinig gewaardeerd, wellicht doordat hij ‘sneller schreef dan God kon lezen’ (A. Roland Holst). Zijn vertalingen van verhalen van E.A. Poe, van Conan Doyles The Hound of the Baskervilles en van Stevensons The Strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde munten evenzeer uit door fraai en zorgvuldig taalgebruik als door de correcte overzetting van het origineel.
Niet alleen in de woordkunst, ook in de muziek heb ik Vestdijk mogen meemaken en waarderen. Hij bedacht een originele methode om het verborgen psychologisch programma in ‘absolute’ muziek (in tegenstelling tot programmamuziek) objectief te bepalen. Die methode werd getest in een gezamenlijke onderneming van Vestdijk, H. Passchier, C. von Gleich, K. Zwaan en mijzelf; daarbij gingen we uit van Das wohltem-