derwerp voor een polemiek: A. zegt: ‘Gomperts heeft vijfmaal meer persoonlijkheid dan v.W.’ - ‘Mogelijk,’ antwoordt B., ‘maar de vorm, dien G. gekozen heeft, maakt het hem ook vijfmaal gemakkelijker om dit te toonen.’ - Ziehier een van de problemen uit den Forum-tijd in a nutshell.
Men heeft voor en na erg den nadruk gelegd op de intelligentie dezer poëzie, waaróm is niet geheel duidelijk, want onintelligente dichters bestonden alleen tussen 1942 en 1945. In elk geval is deze nieuwe bundel poëtischer (minder ‘intellectueel’) dan Dingtaal, dat zich hier en daar zelfs als proza lezen liet. Merkwaardig geval: Gomperts ontwikkelt zich naar de lyriek toe, in een genre en in een tijd, die zich van de zuivere lyriek hebben afgewend! Zijn lievelingsmotieven (vogel, danseres, sylphide, het vluchtige leven, gemeten soms aan de romantiek van het verleden) leenen zich misschien ook beter voor lyrische verklanking dan voor de puntige verwoording van den ironicus.
Beide elementen voeren een verbitterden strijd in Gomperts, en beide zijn de moeite waard. Voor het eerste aspect is het bewogen volksliedachtige De Moeder representatief, voor het tweede het tijdens den oorlog in Londen geschreven, De Indifferent, Greshoviaansch naar den geest, eigen van dictie:
Ik ben gevlucht voor rook en drakentanden
en werd een ontevreden voetsoldaat;
ik ben een vluchteling van rust en kameraad,
mijn haven van vertrek is aan 't verzanden.
Het meest kenschetsend voor wat de jongeren zich momenteel onder het begrip lyriek voorstellen is Guillaume van der Graft's In Exilio (Stols). Op het Helikon-kaft zwermen nog steeds de zwaantjes lustig tegen elkaar in, hetgeen in dit geval zou kunnen beteekenen, dat een ijverig beoefende beeldspraak, die nu eens raadsels opgeeft krachtens het voorrecht van den dichter om wat hij met elkaar vergelijkt aan elkaar gelijk te stellen, dan weer ietwat verontrustend tot de duidelijker maar verstandelijker allegorie neigt (Winterlandschap 1, Het Orgelconcert), moeite heeft om tegen den lyrischen stroom op te tornen.
Enkele gedichten vertoonen een surrealistischen inslag (Het Uitzicht). De fijnzinnige taalbehandeling maakt deze poëzie nog wat broos, nauwelijks geschikt om al die beeldenpracht te torsen. Maar dan ineens vinden beeld en woord elkaar in den waren dichterlijken impuls, zooals in het mooie slot van Het Inzicht: