Vestdijk-jaarboek. Jaargang 1998
(1998)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermdHet oog van de meester. Vestdijk als recensent
[pagina 83]
| |
III Relaties | |
[pagina 85]
| |
Aad Meinderts Vestdijk over Blaman.
| |
[pagina 86]
| |
opmerking gestaafd kan worden. Ik weet ook niet beter of er is slechts incidenteel contact geweest tussen Doorn en Rotterdam. Corrie Lührs, de zuster van Anna Blaman, haalt triviale herinneringen op aan twee bezoeken in Doorn. Over het laatste bezoek in 1949 schrijft ze: ‘Opnieuw werd het een gezellige avond, met gesprekken over spiritisme, telepathie en andere zelfs angstaanjagende onderwerpen, waarin we veel plezier hadden omdat we deze zaken over het algemeen niet erg au sérieux namen. Later op de avond speelde Simon grote delen van het Wohltemperierte Klavier in een hoog tempo even door, waarna we de avond besloten met beschuit met leverpastei.’Ga naar eind3 Aan Henk Struyker Boudier vertelde Corrie Lührs: ‘Kort na de oorlog hebben wij ook Vestdijk een paar keer bezocht, in Doorn. Anna had een heilig respect voor Vestdijk. Zij was erg nerveus, toen zij voor de eerste keer naar hem toe zou gaan. Maar Vestdijk bleek nog nerveuzer. Er stonden zweetdruppeltjes op zijn bovenlip, toen hij op haar toeliep om haar te begroeten.’Ga naar eind4 Van wederzijds respect voor elkaars vakmanschap is wel sprake. Dat blijkt wanneer je de recensies leest die beiden over elkaars werk geschreven hebben.Ga naar eind5 Vestdijk besprak de romans Vrouw en vriend (1942), Eenzaam avontuur (1948), De Kruisvaarder (1950) en de verhalenbundel Ram Horna (1951). In zijn studie De zieke mens in de romanliteratuur (1965) wordt Blamans roman Op leven en dood (1954) vermeld, waarin de hoofdpersoon een hartpatiënt is.Ga naar eind6 Drie jaar eerder schreef Vestdijk een sympathieke inleiding voor het aan Anna Blaman gewijde schrijversprentenboek, die besluit met de constatering: ‘in de kunstenares was een idealiste verborgen, - en omgekeerd, - en een der elementen van Anna Blamans grootheid is dat zij met de haar eigen ruimdenkendheid aan beiden het woord heeft gelaten.’Ga naar eind7 Blaman liet haar kritisch licht schijnen over De overnachting (1947), een roman in brief- en dagboekvorm, geschreven in samenwerking met Jeanne van Schaik-Willing, De kellner en de levenden (1950), De koperen tuin (1951) en De schandalen (1953). Hans Visser suggereert dat Blaman Vestdijk ‘op de achtergrond’ heeft geïnspireerd tot zijn boek Een alpenroman (1960), dat als thema de liefde tussen twee vrouwen heeft.Ga naar eind8 Dat lijkt mij onwaarschijnlijk. Vestdijk hoefde echt niet op zijn kennismaking met Anna Blaman te wachten alvorens de lesbische liefde ook bij hem bekend was. Visser doet ook geen enkele poging zijn mededeling te onderbouwen. In dit verband bestaat er overigens wel een aardig brieffragment van Vestdijk, waarin hij meedeelt iemands homoseksualiteit nooit zo snel in de gaten | |
[pagina 87]
| |
te hebben. ‘Geïnverteerd zijn’ noemt Vestdijk homoseksualiteit, wat een keurig nette vertaling is van de meer volkse uitdrukking ‘van de verkeerde kant’. Vestdijk schrijft aan Jeanne van Schaik-Willing, op wie Anna Blaman verliefd was, op 10 april 1947: ‘Ja, bij A.Bl. zal het wel “duidelijk” zijn, maar je moet niet vergeten, dat zij op mij haar sex. niet heeft doen uitstralen, zooals op jou, als loslopende vrouw, van het eerste moment af. Ik ben geen “prooi”, althans niet erotisch. Trouwens, ik schijn een merkwaardige stomheid of onschuld op dit gebied te bezitten; van CordanGa naar eind9 moest het mij óók verteld worden, nadat ik hem hier en op de redactievergaderingen (dus onder normale omstandigheden) gezien had. Ongewone “vrouwelijkheid” of “mannelijkheid” is trouwens uiterst misleidend; en wanneer de man of vrouw in kwestie niet “uitstraalt”, heb je practisch geen andere aanknoopingspunten. Lees Proust: hij maakt er een beetje een sport van iedereen tenslotte geïnverteerd te maken van wie de lezer het 't minst had vermoed; maar op de een of andere manier klopt dit toch wel weer met de realiteit.’ Eerder had Vestdijk, in een brief van 24 januari 1947, laten weten: ‘Als Anna B. lastig wordt, zal ik haar wel van je afnemen; ik ben van alle markten thuis.’
Blamans bespreking van De overnachting valt niet onverdeeld gunstig uit. Ze heeft bezwaren tegen het boek als roman, tegen de psychologie die erin vervat is, maar is geboeid door het filosofisch debat dat erin gevoerd wordt. Ze vindt dat ‘de personages en hun conflicten los van elke waarachtige bezieling staan en enkel maar cerebraal zijn geconstrueerd’. ‘Dit boek is rijk genoeg aan waardevolle bespiegeling om het in dit opzicht geslaagd te noemen; alleen jammer dat de sfeer waarin die waarden gegeven worden zo weinig gedragen wordt door die waarden zelf.’ Ze wijt de tekortkoming van het boek impliciet aan Vestdijks inbreng, maar houdt dat verwijt vaag. Dat vond de redactie van Vrij Nederland, waarin de kritiek verscheen, ook. Onder de bespreking werd dan ook een naschrift geplaatst met fragmenten uit een brief van Blaman aan de redactie: ‘Vestdijk was een groot auteur die echter thans (Ierse nachten bewijst het) zijn innerlijke catharsis volbracht heeft. Ierse nachten is volkomen spanningloos. - Nu drijft hij op zijn schrijversvirtuositeit en heeft hij eigenlijk niets meer te zeggen wat hij ook werkelijk kwijt moet. Zijn intelligentie waarborgt natuurlijk nog altijd iets, maar zijn gevoelsleven wordt, vooral in dit boek, schijnheiligheid en leugen. [...] Wat nu De Overnachting betreft, dit is dan een filosofische roman. Mag men | |
[pagina 88]
| |
dan zijn critiek afstemmen op de inderdaad weerzinwekkende mentaliteit waarmee de intrige van beide zijden, maar vooral van de kant van Vestdijk, wordt ingeweven in het geheel? Dat zou een psychologisch oordeel zijn.’ Ze besluit haar brief met de obligate vaststelling dat de bijdragen van Vestdijk ertoe hebben geleid ‘dat dit boek een bepaald peil van intelligente beschouwelijkheid heeft bereikt’. In een brief aan Jeanne van Schaik-Willing van 25 februari 1947 komt Blaman nog even op haar bespreking terug: ‘Het is natuurlijk in zekere zin jammer dat ik De Overnachting voor vn besproken heb. Mijn bespreking is eenvoudig en hyperingetogen, en zo objectief mogelijk gesteld ten opzichte van jou en S. Vestdijk. Ik heb in feite dat boek te goed begrepen om er onbevangen over te kunnen schrijven.’ Het is opmerkelijk, gelet op het bovenstaande, dat Blaman in De kellner en de levenden juist Vestdijks psychologische kracht, hoewel ook zijn stilistisch talent, bejubelt: ‘De wijze waarop hij zijn sujetten bekijkt, hun hypocrisie doorziet, hun drijfveren achterhaalt, hen op lafheden en zwakheden betrapt, niettemin recht doet aan hun uiteindelijk niet weg te cijferen mensenwaarde, bewijst weer, zoals reeds zo vaak, zijn meesterschap; maar, hier vooral zijn meesterschap in een caricaturaal portretteren, dat zo goed als uitsluitend zijn inspiratie vindt in een snerend intellect.’ Blaman wijst in het vervolg van haar bespreking op de gevaren van ‘caricaturaal portretteren’: de auteur is dan geneigd tot ‘mistekening’ in plaats van ‘suggestieve en verhelderende vertekening’. (Overigens, als Blaman in haar boeken karikaturen opvoert, Peps uit Eenzaam avontuur bijvoorbeeld of Sara Obreen uit Vrouw en vriend, pikt Vestdijk die er als zijn lievelingetjes tussen uit.) Met name tegen de ‘opperduivel’ heeft Blaman, als ze de karikaturale schildering van Vestdijk in deze roman hekelt, bezwaren: ‘een vulgaire schobbejak, die niets weet van de zoete verlokkingen waarmee de “echte” duivel toch ook werkt, maar die enkel maar ordinair scheldt, dreigt en een geniepige streek met een toverlasso uithaalt.’ Blamans slotoordeel over De kellner en de levenden is gemengd positief: ‘Vestdijks stylistische virtuositeit en psychologisch beeldende kracht staan, behalve voor enkele prachtige fragmenten, ook hier weer borg voor “litterair niveau”. Niettemin keren zich deze kwaliteiten hier duidelijk te vaak tegen zichzelf en valt er slordig taalgebruik te constateren, gemaniëreerde beeldspraak en wel pittoreske, maar niet ter zake doende detailbeschrijvingen. Dat alles neemt niet weg, dat dit boek om de originaliteit van het plot, om zijn psychologische kracht en vooral om de schoonheid in de beschrijving der hallucinaire belevenissen ten volle | |
[pagina 89]
| |
onze aandacht verdient.’ Het is jammer dat Blaman haar bezwaren niet toelicht met concrete voorbeelden.
De kellner en de levenden verscheen in 1950. ‘De levenden’ worden geconfronteerd met het laatste Oordeel, dat in de woorden van Blaman de uitzonderlijke situatie is ‘waarin zij psychologisch naar hun wezen en waarde gestalte krijgen’. In hetzelfde jaar zag een korte roman van Blaman het licht, De Kruisvaarder, waarin een vergelijkbare situatie wordt geschetst: een scheepsramp biedt Anna Blaman de mogelijkheid haar personages, die oog in oog met de dood staan, op het scherpst van de snede psychologisch te doorgronden. Terecht spreekt Vestdijk in zijn bespreking van De Kruisvaarder van een allegorische irrealiteit, daarmee ook doelend op God die Blaman in haar boek opvoert. ‘God ziet de ondergang van de op een mijn gelopen Kruisvaarder aan en beweent het voorval, zonder in te grijpen, of ook maar in te kúnnen grijpen.’ Vestdijk voert in De kellner en de levenden God en Christus op, die een weddenschap aangaan met de levenden als inzet. De koperen tuin is het boek van Vestdijk waar Blaman het meest lovend over heeft geschreven. Ze besprak het boek twee keer, voor Het Vrije Volk en voor Critisch Bulletin. De beide besprekingen ontlopen elkaar nauwelijks. Ze vindt de roman, zeker de tweede helft, van een ‘hartveroverende schoonheid’. In de krantenbespreking noemt ze ‘het bekende bezwaar’ dat tegen Vestdijk valt in te brengen: ‘grof geformuleerd: tekort aan gevoel, te veel aan cerebraal overleg’. Dit oordeel is niet van toepassing op De koperen tuin vindt Blaman, maar - en gezien haar recensies van De overnachting en De kellner en de overlevenden is dat ook niet verwonderlijk - ze lijkt dit algemene oordeel te kunnen onderschrijven. Haar bespreking in Critisch Bulletin logenstraft echter deze veronderstelling: ‘Oppervlakkige aanmerkingen in dit verband zijn bijvoorbeeld de beweringen dat hij “kil” zou zijn of “faux” (benaderende Hollandse vertaling: niet waarachtig). Die zogenaamde kilheid is in wezen het gevolg van een hartstochtelijk en uitdagend streven naar properheid ten opzichte van al wat het gevoelsleven raakt; een houding die niet begrepen wordt door de sentimentelen. Van onwaarachtigheid is nergens sprake, al gaat het bij Vestdijk niet om een waarachtigheid op leven en dood. Vestdijk schrijft nu eenmaal niet (of niet meer) om zich te bevrijden van problemen die hem anders innerlijk dreigen te verscheuren, evenmin om zich te confronteren met de laatste levenswaarheden waartoe zijn bespiegelend denken zou kunnen reiken.’ De ‘echtheid’, het tegendeel dus van ‘faux’, van de roman heeft | |
[pagina 90]
| |
Blaman het meest getroffen, zoals zij in haar krantenstuk schrijft: ‘Heel het verhaal, dat een terugblik is, is van een vooroorlogse provinciale sfeer. Dat geeft het een accent van echtheid die zich in de tweede helft van de roman zelfs aan het zoveel trager, te trage rythme in de beschrijving en ontwikkeling der gebeurtenissen houdt, maar die met een grote vervoering geschreven is, zich verheft tot een echtheid die van alle tijden genoemd kan worden.’ Anna Blaman brengt een bezwaar tegen de roman naar voren, al geeft ze het in haar krantenbespreking geen al te groot gewicht. Ze vindt het ‘misschien jammer’ dat de liefdesgeschiedenis tussen Nol en Trix uitsluitend beschreven wordt vanuit de jeugdige ikfiguur. Vestdijk heeft zich zodoende de kans laten ontnemen het liefdesdrama ‘te verrijken met inzichten die boven het jeugdige ervaren van Nol uitgaan’. Anna Blaman lijkt te pleiten voor ‘cerebrale bespiegelingen’, wat Vestdijk juist vaak als bezwaar voor de voeten wordt geworpen, zoals zij zelf ook heeft aangegeven. Ze gaat voorbij aan de evocatieve kracht van de roman die juist ‘veroorzaakt’ wordt door het gekozen vertelperspectief. Haar bezwaar zet ze sterk aan in haar stuk in Critisch Bulletin; ze besluit haar stuk er zelfs mee en in de formulering - met een knipoog naar Potgieters typering van Hildebrands realisme - is ze zelfs vals te noemen: ‘Nu we dus weerom de overtuiging bevestigd zien dat Vestdijk een groot schrijver is, zouden we ons kunnen afvragen waar het hem nog meer om ging dan om deze copieerkunst des burgerlijken levens, waarin de menselijke kleinheid critisch doorschouwd en gehekeld wordt en een grote menselijke smart zeer schoon, met een feilloos navoelen en met veel liefde beschreven wordt. Neen, om nog meer ging het hem niet. Misschien ligt daarin de rechtvaardiging van de onvree waarover ik het daarstraks had. Misschien verwachten we nog meer van Vestdijk, onze grootste schrijver, meer dan dit geniale en diep-serieuze spel. Dus toch iets van een emotioneel persoonlijke inzet, of van een gevecht met het levensraadsel op het niveau van zijn eigen geestelijke rijpheid.’ Het laatste boek dat Blaman besprak, was De schandalen, dat zij naar de intentie een meesterwerk vindt en naar resultaat voor twee derde een mislukking. Voor de intentie, de boodschap, is Blaman gevallen als een blok, niet vreemd voor wie vertrouwd is met Blamans eigen literaire werk: het bestaan is scandaleus, het is een onmogelijke opgave te leven. De figuur van Emy vindt Blaman ongeloofwaardig. Emy had een ‘grande allumeuse’ moeten zijn, ‘harten brekend, zelf ongenaakbaar blijvend, zelf ongeschonden haar in wezen zeer eenzame weg vervolgend’. ‘Maar ze maakt hoofdzakelijk de indruk van een rumoerige zottin en het valt | |
[pagina 91]
| |
ons erg moeilijk om te geloven dat deze half adellijke Emy behalve pubers ook nog volwassenen ernstig zou prikkelen en épateren.’ Ongeloofwaardig acht Blaman ook ‘het net’ dat de kunstschilder Wegener het leven onmogelijk maakt. ‘Het net, gezien als neo-fascistische organisatie, is als zodanig de meest kolderachtige die men zich kan voorstellen.’ De ‘geniale intentie’ van het boek, dat volgens Blaman te veel op routine is geschreven, ‘triomfeert in het adembenemende relaas van Wegeners ondergang; Wegener is de figuur die toekomt aan het formaat van een geniale en dodelijke ontsteltenis over het scandaleuze leven.’ Een jaar eerder had Blaman zich in een brief aan Sonja Witstein van 12 december 1952, uitgelaten over Vestdijks roman Op afbetaling (1952), waarin het bezwaar dat ze regelmatig tegen Vestdijks werk heeft ingebracht, namelijk het gebrek aan emotioneel persoonlijke inzet, ook weer naar voren komt. ‘Ondertussen, ik heb Op afbetaling gelezen, en ik sta er toch nog met ambivalente gevoelens tegenover. Compositorisch vind ik het bepaald zwak. En dan voel ik wéér het psycho-analytisch vernuft waarmee het geval gesteld is (eerst voorgewende pijn, dan écht pijn). In de nrc werd gezegd: het is op een zeer intelligente manier toch entertainment. Ik kan me die mening, die het boek stellig tekort doet, toch voorstellen, omdat in geen enkel opzicht een hartstochtelijke én beschouwelijke betrokkenheid op het onderwerp blijkt. Geen enkele problematiek, in dit boek gesteld, voel ik als een afrekening. Daartegenover staat dat het een machtige conceptie is, dat het met een zo grote distantie geschreven is dat wel nergens een persoonlijke verhouding tot de problematiek aan de dag treedt, maar ook nergens een parti-pris. Misschien krijgt Vestdijk er later wel een beetje spijt van dat hij geen comédie humaine, welbewust vooropgezet, heeft geschreven, want dat wordt misschien wel zijn plaats in de literatuurgeschiedenis; hij is niet “revolutionair” maar geeft een beeld van het ondogmatische verlichte burgerdom van deze tijd.’Ga naar eind10
Nog voordat Vestdijks bespreking van Vrouw en vriend verscheen, had hij Anna Blaman op 23 februari 1946 geschreven over zijn kritiek: ‘Zoo juist schreef ik een kroniek over uw roman Vrouw en vriend, die t.z.t. in het Parool geplaatst zal worden. Daar deze kroniek in een zeer waardeerende toon is gesteld, ontneem ik hieraan de vrijheid u te vragen of u soms nog een exemplaar van deze roman voor mij heeft; voor deze bespreking heb ik mij met een geleend exemplaar moeten behelpen.’ Blaman haastte zich terug te schrijven en liet op 3 maart weten dat zij met het allergrootste genoegen een exemplaar van het boek zou toe- | |
[pagina 92]
| |
sturen, ‘ook dus al zou Uw chroniek minder waarderend geweest zijn’. Vestdijk prijst Blamans romandebuut royaal. Al in het begin van zijn stuk stelt hij: Het is ‘Anna Blaman, die met de eer is gaan strijken een roman geleverd te hebben, die niet alleen het prozawerk van haar mannelijke generatiegenoten verre overtreft, maar die ook, behoorlijk in het Fransch of Engelsch vertaald, het “Europese peil” onzer letterkunde met gemak bewijzen zou.’ Hij noemt de bijzondere compositie die een monumentale indruk maakt: ‘een roman die uit twee parallel loopende naar hun strekking aan elkaar verwante verhalen bestaat.’ Deze compositie, betoogt Vestdijk, is dienstig aan de strekking van het boek: ‘de meest verslaafde, ja de innigst denkbare liefde [is] niet toereikend om twee menschen nader tot elkaar te brengen. Zelfs minnaars leven als vreemden naast elkaar en langs elkaar.’ Met de nadruk op de compositie, naast de waarderende aandacht die hij heeft voor het psychologisch inlevingsvermogen, heeft Vestdijk direct een element bij de kop dat in de dissertatie van Henk Struyker Boudier over het werk van Blaman tot een belangrijk aspect van de romananalyse zou worden. Ook in zijn recensie van Eenzaam avontuur besteedt Vestdijk uitvoerig aandacht aan de compositie: het verhaal in een verhaal en de dooreengeweven nevenintriges. Struyker Boudier neemt Vestdijks analyses niet kritiekloos over, maar ze vormen wel het punt van waaruit hij bij zijn romananalyse vertrekt. Dat bewijst de grote waarde van Vestdijk als recensent, ook in de krant. Niet elke krant wordt gebruikt om er de volgende dag de vis mee in te pakken. Punten van kritiek heeft Vestdijk natuurlijk ook, al verwoordt hij die zeer terughoudend. Zo vindt hij de roman in de tweede helft misschien iets te uitgesponnen. Uiteraard was Blaman zeer ingenomen met de kritiek van de grote meester. Zij liet hem dat ook weten in een brief van 26 maart 1946:
‘Ik dank U van ganser harte voor de prachtige kritiek die U in het Parool van 22 Maart over m'n eerste boek geschreven hebt. Uw werk was altijd voor mij een groot voorbeeld van groot schrijverschap, en op grond van die bewonderende waardering heb ik me natuurlijk vaak na de publicatie van m'n boek afgevraagd wat U er wel van zou vinden. Ik ging niet zover dat ik dacht dat U het een chroniek waard zou vinden. Wel stelde ik me voor dat U er kwaliteiten in zou zien. Maar, Uw kritiek lezend, wist ik ook gelijk hoever die verheven was boven de kritikasterige houding die gewoonlijk wordt aangenomen tegenover debutanten. Ik heb veel benepen, domme en zelfs grofbeledigende kritiek op dit boek gekre- | |
[pagina 93]
| |
gen, en de welwillendheid was vaak pedant en neerbuigend. Ik heb me dan ook verbaasd over de weinig positieve lezing die men gewoonlijk maar uit kritieken trekken kan. Gelukkig weet iemand die het ernstig met zichzelf en de literatuur meent zelf wel in hoeverre hij maar (en soms àl) realiseerde wat hij wou. Uw kritiek echter, zo absoluut intelligent, zo positief waarderend en zo royaal onderscheidend, is de enige die dit boek met z'n kwaliteiten en z'n fouten zonder geborneerdheid aanvaard heeft en die meer dan recht heeft gedaan aan een zekere morele en intelligente zelfstandigheid van waaruit het geschreven is en waardoor het meer werd dan een “damesroman”. Daardoor is Uw kritiek voor mij een prachtige aanmoediging om voort te gaan op de wijze die de mijne is. Na “Vrouw en vriend” heb ik hoofdzakelijk gestudeerd. Nu ben ik aan een tweede roman bezig. Ik verheug me op Uw belangstelling daarvoor.’
Op de belangstelling van Vestdijk kon Anna Blaman rekenen bij haar tweede roman, die tevens haar belangrijkste zou worden, Eenzaam avontuur. ‘Laat ik vooropstellen, dat ik deze roman, behalve als een technisch waagstuk, zonder enig voorbehoud als een meesterwerk beschouw,’ zo opende Vestdijk zijn stuk, waarover ik hiervoor al het een en ander heb opgemerkt. Opmerkelijk is dat de immer als loodzwaar, tobberig getypeerde Anna Blaman ook om haar kostelijke humor wordt geprezen. Vestdijk is een van de weinigen, nee de enige, die terecht op Blamans humor wijst, wat zijn kwaliteit als lezer bevestigt. Bij de psychologische waarachtigheid van de hoofdpersoon zet Vestdijk vraagtekens, maar hij benadrukt dat Eenzaam avontuur geen zuiver realistische roman is en dat de hoofdfiguren dus in het licht van de aard van de roman bekeken moeten worden. Zoals we hebben gezien, merkt Blaman in haar besprekingen van Vestdijks werk regelmatig op dat zijn romanpersonages ‘waarachtigheid’ missen; zij zet echter niet de stap die Vestdijk wel zet. Hij betrekt het karakter van de besproken roman bij zijn vaststelling: de personages zijn waarachtig binnen de wetten die de betreffende roman stelt. Voor de figuur van Peps had Vestdijk grote bewondering: ‘de naam alleen al is een vondst!’ Van bewondering gaf Vestdijk ook in een brief van 19 december 1948 blijk: ‘Ik vond je roman buitengewoon goed, - vooral Peps, een ware creatie. Soms had ik zelfs het gevoel, dat alles eigenlijk om hem draaide, als om een uitermate duister middelpunt, maar dit kan gemakkelijk een al te subjectieve reactie zijn. Misschien hebben in hem de mislukkingen en de verveeldheden der liefde tóch | |
[pagina 94]
| |
nog een soort synthese bereikt, op het laagste niveau.’ Vestdijks kritiek op Eenzaam avontuur heeft veel voor Blaman betekend. Ze schrijft erover aan haar vriendin Marie-Louise Doudart de la Grée in een brief van 5 februari 1949: ‘Vestdijk blijft de enige die er essentieel de juiste houding tegenover bepaald heeft (ik bedoel dat moreel) en die misschien begrijpt wat deze afrekening met een liefde betekent; ook misschien zelfs in verband met volgend werk.’Ga naar eind11 Eerder wees ik op overeenkomsten tussen De kellner en de levenden van Vestdijk en De Kruisvaarder van Anna Blaman. Blaman bracht als kritiek op Vestdijks roman onder meer naar voren dat de auteur zich verlustigt in ‘gemaniëreerde beeldspraak en wel pittoreske, maar niet ter zake doende detailbeschrijvingen’. Gaf Blaman Vestdijk een koekje van eigen deeg? Vestdijks kritiek verscheen ruim een maand eerder en hij had eenzelfde soort van kritiek op Blaman naar voren gebracht. Hij vond dat de abstracte sfeer vrijwel teniet werd gedaan ‘door een concrete, als zodanig uiterst virtuoze, maar in wezen toch frivole en al te opzichtige schildering’. Vestdijk weet in zijn kritieken in rake bewoordingen de relatie met het vorige werk te schetsen. Zo begint zijn recensie van De Kruisvaarder met een adequate schets van Blamans voorgaande werk. ‘Verbeeldingskracht en realiteitszin schijnen bij Anna Blaman aan een ontmengingsproces onderhevig te zijn. In plaats van een synthese op steeds hoger niveau na te streven jaagt zij de beide grondkrachten van haar wezen roekeloos op elkaar in. In de eerste novellen en de roman Vrouw en vriend school het fantastische uitsluitend in visie en stilistische vormgeving, waaronder het realistisch stramien goed herkenbaar bleef. In Eenzaam avontuur drong het fantastische dieper in de inhoud door, zodat wij, om sommige gebeurtenissen nog tot “de” werkelijkheid te kunnen rekenen, deze laatste gedeeltelijk moesten opvatten als een psychische werkelijkheid, waarin ten slotte alles mogelijk is, maar waarin ook veel aan onze contrôle ontsnapt. Het was niet duidelijk hoe Anna Blaman deze weg naar al groter verzelfstandiging der fantasie nog verder bewandelen kon; maar zij weet nu eenmaal voor verrassingen te zorgen, en na de fantastisch doorlichte realiteit en de psychische realiteit heeft zij thans gezorgd voor de allegorische irrealiteit.’ De laatste recensie die Vestdijk aan een boek van Anna Blaman heeft gewijd betreft de verhalenbundel Ram Horna. De bundel als geheel vond hij niet geslaagd. De verhalen van wat langere adem achtte hij te kort, zag hij eerder als schetsen voor een roman. Het verhaal ‘Eenzaamheid’ noemt hij in dit verband een ‘overigens feilloos gestileerde schets | |
[pagina 95]
| |
voor een diepgaande roman’. De novelle ‘Feestavond’ gaat gebukt onder te veel getheoretiseer volgens Vestdijk, waardoor de curieuze driehoeksverhouding die erin voorkomt te weinig aandacht krijgt. Anna Blaman had tweemaal zoveel ruimte moeten nemen: ‘Het direct psychologisch noteren had dan meer armslag verkregen tegenover het al te nadrukkelijk theoretiseren.’ De meest geslaagde verhalen zijn tevens de kortste in de ogen van Vestdijk: ‘Rosalie’ en ‘Engelen en demonen’. Van de positieve reactie op ‘Rosalie’ was Anna Blaman al op de hoogte. Het was eerder in Criterium verschenen, naar aanleiding waarvan Vestdijk haar in een brief van 20 mei 1947 al had laten weten: ‘Rosalie lijkt me een van je beste dingen, waar Jeanne [van Schaik-Willing] van gruwen zal, en daardoor extra aantrekkelijk, want kan men iemand zien gruwen zonder zelf rillingen van vreugde te ervaren? Ik geloof dat je dit uiterst moeilijke gegeven helemaal ‘waar’ gemaakt hebt [...]. ‘Engelen en demonen’ is een verhaal waarvan een van de hoofdpersonen, mevrouw Janine, gemodelleerd is naar Jeanne van Schaik-Willing. Vestdijk kende het verhaal al vanuit zijn hoedanigheid als redactielid van Centaur, in welk maandblad het eerder verschenen was, en volgens Blaman was hij er verrukt over.Ga naar eind12 Vestdijk herhaalt zijn waardering voor dit korte verhaal in zijn recensie: ‘In “Engelen en demonen” vinden wij een uitbeelding van het “goede” tegenover het “kwaad”, zo gewaagd en charmant, zo sierlijk balanceerend tussen ironie en hartverscheurende ernst, dat wij voor dit kleine werkstuk onze diepste bewondering moeten uitspreken.’ ‘Engelen en demonen’ is ook het verhaal dat Vestdijk in de inleiding tot het aan Anna Blaman gewijde schrijversprentenboek apart vermeldt: ‘In de novelle Engelen en demonen (uit de bundel Ram Horna) is misschien wel het onnavolgbaarst en met de geringst denkbare nadruk deze grondsituatie [die van de oneenzame eenzaamheid] aangeduid. Het is de situatie van twee vrouwen tegenover elkaar, die tegelijk alles van elkaar begrijpen en helemaal niets, in een raadselachtige psychische halfschemer, die zwanger gaat van alle misverstanden en alle intuïties. Wat weten deze vrouwen, de kieskeurige, doch nauwelijks hypocriete deugdzaamheidsengel en de betere bordeelwaardin van elkaar? Wat is de pose bij deze vluchtige afrekening, wat de beleefde schijn van begrip, het sociale spel, en waarin zijn zij elkaar nader gekomen? Dat alles speelt mee, en niemand kan het zeggen.’
Vestdijk is er in zijn recensies in geslaagd wezenlijke analyses te maken van het werk van Anna Blaman. Voor de ontwikkeling van haar li- | |
[pagina 96]
| |
teratuur hebben Vestdijks besprekingen het een en ander betekend. Bovendien voelde zij zich gesteund door een criticus van het formaat van Vestdijk toen haar schrijverschap, na het verschijnen van de geruchtmakende roman Eenzaam avontuur, onder vuur kwam te liggen van fatsoensrakkers. De kritiek die Blaman had op Vestdijks werk zal nauwelijks tot Doorn zijn doorgedrongen. Logisch. Vestdijk was al een begrip in de Nederlandse literatuur toen Blaman haar eerste recensie over zijn werk deed verschijnen. Het voert te ver te stellen dat Vestdijk Blaman tot de toenmalige literaire canon verheven heeft, maar zijn ruimhartige recensies van haar eerste romans, waarbij de woorden ‘Europees peil’ en ‘meesterwerk’ vielen, hebben deze verheffing zeker niet tegengewerkt. |
|