- al zei hij dat nooit zo ronduit - belangrijker dan mijn romans, of wat hij daar destijds van kende; romans die hij dan wel een poging vond ‘het algemene, giganteske, het veelvormige’ van het leven te willen uitbeelden, maar waartegenover hij de ‘kamermuziek’ van mijn novellen veel meer waardeerde. Hij en ik waren het er trouwens over eens dat de novelle iets fijnproeverigs heeft; niet alleen naar de vorm, door het beheerste stilistische probleem dat ze stelt, maar ook als artistieke bevrediging en genot voor de schrijver zelf. (Roman is: lange tijd zwoegen en zweten, soms met tegenzin, zij het onontkoombaar gedreven.) Kortom, Vestdijk vond de ‘korte’ vorm van het verhaal intrigerender dan de ‘lange’, zeker in mijn geval.
Door herlezing van zijn recensies herinner ik me zijn waardering, en meer dan dat, voor mijn Tegels van de haard (1941), de bundel ‘Friese’ verhalen die in later jaren door nog meer ‘vertellingen van Wilt Tjaarda’ zou worden gevolgd. Vooral het titelverhaal had hem gegrepen; hij heeft het destijds met enige ontroering aan Ans Koster voorgelezen.
Mijn oorlogsverhalen - in 1943 in de onderduik te boek gesteld, in 1946 verschenen - hadden, als ik mij zijn reactie goed herinner, niet zoveel waardering bij hem gewekt als de Friese. ‘Mijn dochter’ vond hij sentimenteel, en ettelijke andere van die oorlogsnovellen waren voor hem, ondanks hun ‘moedige menselijkheid’ en de ‘distantie’ ten aanzien van de emotionele materie die ik in acht nam, niet helemaal wat hij ervan verlangde. Uitzondering maakte hij voor twee ‘glansnummers’ - het verhaal ‘Nieuwjaar’, dat in kamp Amersfoort speelt en een staaltje van ss-terreur laat zien, en het tweede W.A.-man, een onderzoek naar de mentaliteit van de ‘kleine’ nsb'-er, een verhaal dat sinds zijn illegale publicatie in 1944 een bescheiden zegetocht door het land der letteren heeft gemaakt. De voorkeur van Vestdijk was trouwens geheel de mijne.
Met mijn Eros in hinderlaag (1945) was Vestdijk maar matig ingenomen. Hij liet zijn oordeel, evenals het vorige, verschijnen in Het Parool, maar ik moest hem toegeven dat deze ten dele vroege novellen niet tot mijn meesterstukken behoren. Vestdijk vond de hele verzameling heterogeen, wat ze ook is, ondanks het bindend thema van de Eros ‘als voltrekker van het noodlot’. Ook hier bekroonden twee uitzonderingen zijn naar het negatieve neigend oordeel - te weten ‘Bruidegom in September’, een Shakespeare-novelle, die hij ‘de essentiële winst’ van het boek vond, en het ‘meeslepende’ circusverhaal ‘Tijgers’. Maar wat ik zelf het beste verhaal vond, de prehistorische fantasie ‘De vader’, kon in Vestdijks ogen weinig genade vinden.
Met De laars en de Eros zijn wij aan de bezetting en de illegaliteit