tot men tot zijn schrik bemerkt, dat de middelste strofe precies in een morgen-gedicht thuishoort; ook hier de vogel, die niet weet welken hemel in te zweven, den avond of den ochtend! ‘De dag straalt vuur en water uit’ (beginregel van Bruidsdag uit Verzen) is een meteorologische, psychologische en poëtische onmogelijkheid; dit gedicht is ook nogal lelijk van klank, zooals trouwens vaak bij De Vries (dubbel laakbaar in zulk een manifest muziekminnaar); de regels nemen namelijk allemaal aanloopjes naar het rijm en laten zich dan, zooals kleine kinderen op hun zitvlak, met een flinken plof vallen.
Maar, al vindt men dan ook geen sterke verzen in deze bundels, zulks in tegenstelling tot vorig werk, te genieten blijft er nog genoeg over, want De Vries is ten minste iemand met ‘natuurgevoel’ - herfst, dood en ontbinding schenken zijn poëzie den machtigsten impuls - gevoel voor datgene wat achter het gedicht ligt en dat we alleen maar tè zelden uit zijn gedichten af kunnen lezen. De slanke, kortregelige verzen Aardgeest vii' en xi geven een strakker omraming aan wat elders zoo vaak verwaterd tot ons komt, terwijl men op pag. 29 van Verzen een van die beklemmende, betrokken natuurtafereelen aantreft, waartoe dit talent van overgang en innerlijke verdeeldheid het meest in een persoonlijke verhouding schijnt te staan. Weliswaar doet het gedicht In Friesland uit Westersche Nachten, met die torenhanen, die alle norsch naar het Noorden wijzen, niet vergeten, maar daarvoor vergoedt dan weer een fraai spectrum van rood, blauw, geel, wit en zwart, nauwkeurig tegen elkaar afgewogen ditmaal en zonder het in wezenlooze opsommingen vervaagde en de inherente tegenstrijdigheden van de meeste andere descripties.
In de bundel Verzen ontmoet men, naast de gewone onderwerpen nog een Oostersche serie met een fijn, mat aanvangsgedicht, gevolgd door lyrisch proza, dat mij te geparfumeerd is, te veel holle arabesk - en liefdesgedichten. Maar dit is voor Theun de Vries een gevaarlijk genre. Liefde en machtswil, Erotica en Eroïca, zijn verboden hemelen voor dezen vogel.
Uit: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 16 augustus 1935