ne malen ontmoet in het huis van Greshoff in Brussel, waar de redactievergaderingen van Groot Nederland werden gehouden. Ik was toen bezig met het schrijven van de crisisverhalen die later in Geld speelt de grote rol terechtkwamen. In mijn herinneringen aan Vestdijk, die verschenen in een aflevering van de Vestdijkkroniek, schrijf ik dat bij het voorlezen van een van de aangrijpendste verhalen uit Geld speelt de grote rol, ‘Mijn moeder en het geld’, waarbij ik mezelf met de grootste moeite kon beheersen, Vestdijk tranen in zijn ogen kreeg.
Mijn genegenheid en bewondering voor Vestdijk, de man en zijn werk, verwijst naar een karaktertrek bij mij die hoort bij mijn persoonlijkheid, iemand die voortdurend op zoek is naar geestverwanten. Een van de eersten en belangrijksten naast Vestdijk was zeker Jan Greshoff. Ik bewonderde zijn gedichten. G.W. Huygens citeert terecht in zijn uitnemende studie over mij een fragment uit Greshoffs ‘Pro Domo’: ‘Ergens ver, in Sappemeer of Weert, bestaat misschien een jonge man die eenzaam uit mijn rijmen heeft geleerd hoe waardeloos de waarden zijn die men eert. Een opgewonden knaap die walgend van het huis waar hij tot knecht werd gedresseerd door mij voorgoed bevrijd is uit zijn clan.’
Ik schreef Greshoff een heel lange brief, met daarin wat eigen schrijfproeven. Greshoff, altijd open voor nieuw talent, stelde een ontmoeting voor op het Schiedamse station. Het werd een succes. Onder de prozaproeven was een stukje, ‘Parabel’, dat Greshoff aan zijn vriend Du Perron liet lezen. Die stelde enkele verbeteringen voor en een nieuwe titel: ‘Klerkje in droomland’. Zo verscheen het in Groot Nederland, onder redactie van Vestdijk en Van Nijlen het belangrijkste literaire tijdschrift toen.
In Den Haag, waar ik toen woonde als redacteur van Het Vaderland, was ik verliefd geworden op een Amerikaanse studente, Alvena Seekar. Ik volgde haar naar Amerika. Op de afscheidsparty die ik toen gaf verschenen tal van goede vrienden, ook Vestdijk, die het amuseerde en tegelijk ook trof dat de liefde mij naar Amerika voerde. We schreven elkaar nog geregeld zolang dat mogelijk was. Greshoff, die een tijd in Kaapstad woonde na een verblijf in Indië, kwam met de dreiging van een Japanse invasie op den duur naar New York, waar ik was gaan werken voor de Nederlandse regering in ballingschap. Hij raakte zeer betrokken bij het boek dat ik was gaan schrijven, het latere Wij hebben vleugels. De bedoeling was dat het vertaald zou worden en in Amerika zou verschijnen. Het spreekt vanzelf dat Vestdijk in de Amerikaanse periode vaak werd genoemd. Toen ik ten slotte met mijn Amerikaanse