Pierre H. Dubois Reactie zonder weerwoord
Reageren op een kritiek van bijna een halve eeuw geleden is een absurdistische bezigheid, want het is slechts een gril van het lot dat alleen de criticus en niet óók de auteur van het besproken boek overleden is. Voor hem geldt in ieder geval dat het werk deel uitmaakt van een verleden tijd en dat hij niet meer met dezelfde betrokkenheid kan lezen als op het ogenblik van verschijnen. Dat is a fortiori waar voor de kritiek zelf. Wat mij betreft, ik herinner mij geen enkele speciale kritiek meer op Een houding in de tijd, slechts de doorsneewaardering: dat het boek goed werd ontvangen, niet in de laatste plaats, veronderstel ik, omdat het in die naoorlogse jaren een literair engagement bepleitte dat nog niet algemeen in zwang was. Dat motief gold tot op zekere hoogte voor Vestdijks kritiek ook, dunkt me, bij de lezing ervan - of de herlezing, want ongetwijfeld heb ik destijds met aandacht van zijn bespreking kennisgenomen. Wat ik er toen van dacht, zou ik niet meer weten. Wat ik er nú over denk, komt uiteraard uit een perspectief dat ik destijds niet hebben kon.
Vestdijk was in 1950 een man van ruim vijftig en dus ‘gevormd’ overeenkomstig zijn eigen persoonlijkheid. Zijn neiging tot indelen en catalogiseren van opvattingen, ideeën en mogelijkheden was volop werkzaam en zo onderscheidde hij in zijn artikel ‘Illustratieve essaykunst van Pierre H. Dubois’ drie soorten van essayisten: schrijvers over ideeën (voorbeeld Ter Braak), schrijvers over boeken (voorbeeld Thibaudet) en een derde type, waartoe ik volgens hem behoorde, dat tussen beide in staat, de ‘illustratieve essayist’. Mijn affiniteit met de Ter Braak-soort is in dat verband de opvatting van literatuur als ‘getuigenis’, meer dan als ‘draagster van schoonheid’; met de tweede soort, dat ik als illustratie van mijn denkbeelden boeken als ‘springplank’ gebruik. Als ik Vestdijk goed begrijp, belet die tussenpositie noch de ontwikkeling van algemene ideeën, noch oorspronkelijkheid van denken, maar is het nadeel dat men door de gebondenheid aan de ‘illustratie’, soms zijn eigen ideeën, soms het als uitgangspunt gekozen werk tekortdoet.
Als voorbeeld koos Vestdijk mijn essay over Henry Miller dat de Amerikaanse auteur in het teken stelt van de ‘mythe van het moment’, waarmee overigens niet de actualiteit wordt bedoeld. Vestdijk vond dat voortreffelijk uitgewerkt, maar meende dat ik een veel bredere basis zou hebben gehad wanneer ik Miller als ‘mysticus’ had beschouwd; ik had