Omgekeerd komen ook de dienaren, d.w.z. de boeken, wel eens te kort. De visie daarop moet noodzakelijk lijden onder het onvolledige of al te beknopte karakter van het wijsgerig aperçu, dat bij de behandeling ervan als leidraad of uitgangspunt werd gekozen. Het oeuvre van Henry Miller b.v. ziet Dubois in het teken staan van de ‘mythe van het moment’, en deze gedachte is aan de hand van allerlei niet te misduiden materiaal voortreffelijk uitgewerkt. Maar de auteur verzuimt erop te wijzen, dat het willen beleven van de ‘eeuwigheid’ in het ‘moment’ steeds een sterk op de voorgrond tredend kenmerk is geweest van de mystiek. Door Miller kortweg als ‘mysticus’ te beschouwen had hij zich een veel bredere basis verschaft om dit werk in al zijn geledingen recht te doen wedervaren. Bij zulk een rijkdom aan (onderling samenhangende) motieven hoeft men niet alles omver te halen en van een interpretatie te voorzien, maar men dient toch, op een of andere wijze, een totaliteit te suggereren, iets waar juist Ter Braak zulk een meester in was.
Dat Dubois met deze conceptie van het ‘moment’ bij Miller niet uitkomt, wordt wel bewezen doordat hij diens wereldbeschouwing als ‘mislukt’ beschouwt. Maar dit is een ‘mislukking’ die bij alle mystici, en in zwakkere graad bij alle menselijke individuen voorkomt. Het willen vasthouden aan het bezielende moment, en het betrekkelijk gemis aan inzicht in de onmogelijkheid daarvan - ons aller tragiek - zijn dus in het geheel geen onderscheidende kenmerken van Miller alleen. Trouwens, de stelling dat deze schrijver het verleden als de ‘dood’ beschouwt, omdat alleen het ‘moment’ leven waarborgt, wordt in haar algemeenheid afdoende weerlegd door de Tropic of Capricorn, waarin hij zijn jeugd beschrijft zonder merkbaar protest tegen het ‘dode’ daarvan.
Naast de opstellen over Tsjechow, Camus, T.E. Lawrence (de held van Arabië in de eerste wereldoorlog), Simenon (aan te bevelen aan wie niet wisten dat deze auteur meer en beter heeft geschreven dan zijn ietwat beruchte ontspanningslectuur) en V.C. Gheorghiu (de schrijver van Het 25e Uur), bevat de bundel twee zelfstandige essays ‘Grandeur en misère van het auteurschap’ en ‘Een schrijver en zijn critici’, die echter, ondanks polemische en andere verdiensten, te beperkt van strekking zijn om Dubois' gedachtenwereld geheel tot haar recht te doen komen. Dat hij twee verschillende essays nodig had om het zijne te zeggen over enkele niet geheel onbekende gebreken der Nederlandse Kritiek, wijst ook op een onzekerheid in de vormgeving. Hierbij moet echter wel worden aangetekend, dat het eerstgenoemde de omwerking is van een