Vestdijk-jaarboek. Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermdSimon Vestdijk: De schrijver als lezer
[pagina 98]
| |
Aart Aarsbergen ‘De grote waarheid’
| |
[pagina 99]
| |
stalinistische leef- en gedachtewereld uit eigen ervaring. In 1931 trad hij toe tot de communistische partij van Duitsland. Hij werkte in de jaren dertig in Parijs voor Willi Münzenberg, de legendarische propagandachef van de Komintern. Hij reisde, met een perskaart van de liberale Londense News Chronicle als dekmantel, naar het sinds 1936 door burgeroorlog verscheurde Spanje, eerst naar het gebied dat in handen was van Franco, later naar het loyalistische deel, waar hij na de val van Málaga in 1937 door Franquisten werd gearresteerd. In de tweede helft van de jaren dertig raakte Koestler steeds verder van de communistische beweging vervreemd. De berichten over de massa-arrestaties in de Sovjet-Unie, de showprocessen, het brute optreden van de communisten tegen vermeende ‘trotskisten’ in de Spaanse republiek brachten hem tot het besluit zijn partijboekje in te leveren. En toen Stalin in augustus 1939 een verbond sloot met Hitler-Duitsland, waardoor het land dat hij als enige in staat en bereid zag het opkomend tij van het fascisme te keren, een bondgenoot van datzelfde fascisme werd, was zijn ontgoocheling over de Sovjet-Unie compleet. Darkness at Noon markeerde Koestlers breuk met zijn stalinistische verleden. Hij zette zich tijdens de Koude Oorlog met verve in voor de nieuwe zaak: het Westen waarschuwen tegen het gevaar van de stalinistische Sovjet-Unie en haar satellietstaten. Hij huldigde de opvatting dat de meeste intellectuelen in Europa en de Verenigde Staten - de ‘Babbits of the Left’ - zich veel te lankmoedig opstelden tegenover de Russische Beer en zich om de tuin lieten leiden door het van Sovjet-zijde gepropageerde beeld van Stalin als een goedmoedige, pijprokende ‘Uncle Joe’. Ook de westerse democratieën hebben hun tekortkomingen, maar, zo hield hij in 1947 zijn gehoor voor in New York tijdens een tournee door de Verenigde Staten, ‘[t]he choice before us is merely that between a grey twilight and total darkness’.Ga naar eind3 In The Yogi and the Commissionar (1945), een bundel essays uit de periode 1941-1944, lichtte Koestler zijn politiek-filosofische positie nader toe. De strijd die de westerse mogendheden in de Tweede Wereldoorlog met het fascisme hadden aangebonden, was in essentie een conservatieve strijd, gericht op het nationaal voortbestaan en het behoud van de traditionele, negentiende-eeuwse waarden. De socialistische beweging, de enige kracht in de samenleving die tot wezenlijke vernieuwing zou kunnen leiden, had haar ziel verkocht aan Stalin en diende nog slechts als verlengstuk van de buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie. Wilde de westerse beschaving standhouden, dan was een socialistische renaissance nodig, een heropleving die niet alleen haar | |
[pagina 100]
| |
voedingsbodem had in het negentiende-eeuwse materialisme, maar ook geïnspireerd werd door geestelijke waarden. ‘[D]e verspreiding van het Russisch pseudo-communisme [kan] alleen [...] worden gestopt door een werkelijk socialistische beweging. Het tegengif voor Oosters Byzantinisme is westers revolutionair humanisme.’Ga naar eind4 Pas dan kunnen de yogi, de heilige die gelooft in innerlijke kracht, en de volkscommissaris, de revolutionair die verandering van buitenaf wil opleggen, tot een vruchtbare synthese geraken. Veel aandacht in deze bundel besteedde Koestler aan de ontmaskering van de Sovjet-Unie als socialistische staat. In een lang essay, ‘Sovjet-mythe en werkelijkheid’, schetste hij de discrepantie tussen het beeld dat de communistische propaganda de westerse intellectueel wilde inprenten en de werkelijkheid zoals die door een zorgvuldige en kritische beschouwing van Sovjet-gegevens was te ontwaren. Bovendien probeerde hij een antwoord te vinden op de vraag waarom westerse intellectuelen, die zich zo lieten voorstaan op hun kritische vermogens, zich zo makkelijk door de machthebbers in het Kremlin in de luren lieten leggen en in de Sovjet-Unie het land zagen waar een stralende toekomst gestalte kreeg. Koestler zocht de verklaring vooral in het verlangen van intellectuelen naar zingeving in een wereld waarin God van zijn troon was gestoten. De Sovjet-Unie was de belichaming van een archetype dat zo oud was als de mensheid zelf, de oermythe van een harmonieuzer en ongerepter land achter de horizon. De Sovjet-mythe bood ‘roemruchte genoegdoeningen voor een leven van teleurstelling en de onwezenlijkheid van de dood’.Ga naar eind5 Juist intellectuelen, ooit de voorhoede van secularisatie en verlichting, hadden behoefte aan een perspectief dat hun bestaan betekenis en richting gaf. ‘De hete stoom van het geloof en het ijs van de rede,’ zo schreef Koestler het in een fraai beeld, ‘zijn samen verpakt in onze schedel, maar als regel hebben ze geen contact met elkaar; de stoom condenseert niet en het ijs smelt niet.’Ga naar eind6
Simon Vestdijk schreef voor het eerst over Arthur Koestler in Het Parool van 20 december 1947.Ga naar eind7 Hij besprak welwillend de vertalingen van zijn roman Thieves in the Night, het verhaal van een joodse kolonie in Palestina in de jaren 1937-1939, en The Yogi and the Commissionar. Hij had lof voor een aantal essays en kritiek op andere, die hij als ‘journalistieke flodderigheden’ omschreef. Hij was het echter pertinent oneens met Koestlers scherpe veroordeling van de Sovjet-Unie en voerde verzachtende omstandigheden aan voor het hardvochtige karakter van het | |
[pagina 101]
| |
regime: ‘Als mogelijkheid op zijn minst had hij toch rekening moeten houden met een geheel andere verklaring dan kwaadwilligheid en bekrompenheid, nl. met de noodzaak van een militaire krachtmeting met Duitsland, die zich voor Rusland sinds 1933 begon af te tekenen.’ Dit argument werkte hij verder uit in een essay voor het literaire blad Criterium van januari 1948.Ga naar eind8 Wederom wees hij erop dat veel van de negatieve kanten van de Sovjet-maatschappij die Koestler noemde voor een groot deel verklaard konden worden door de voorbereiding op het treffen met Hitler-Duitsland, door ‘de noodzaak om volksmentaliteit en productie aan te passen aan de eisen van een naderende oorlog’. Daarnaast was Vestdijk bereid de feilen van de Sovjet-staat anders te beoordelen dan Koestler ‘wanneer er ook maar een schijn van kans zou hebben bestaan, dat zonder de “uitwassen” en “afdwalingen” Nederland een jaar later bevrijd was geworden.’ Vestdijk had geen boodschap aan sociale hervormingen in de Sovjet-Unie wanneer deze de militaire slagkracht van het land tegenover Hitler zouden aantasten. Vestdijk benaderde de ‘apostaat’ Koestler in dit essay met minder welwillendheid dan in zijn Parool-recensie. Hij ergerde zich in het bijzonder aan de ideologische opstelling van Koestler, die de Sovjet-Unie mat met de liniaal van een ideaal dat volgens Vestdijk nooit verwezenlijkt kon worden, waardoor zijn conclusie niet anders kon luiden dan dat het regime faalde. Maar idealen, zo oordeelde Vestdijk, worden nooit verwezenlijkt en hij wees hierbij naar het christendom, dat in zijn eeuwenlange bestaan ook meer onheil dan naastenliefde had gebracht. Vestdijk huldigde een in essentie veel cynischer standpunt dan Koestler en sprak over ‘de grote waarheid, dat de historie andere wegen volgt dan de ideologen, en dat de mensheid even vaak gebaat is bij het verloochenen van idealen als met het realiseren ervan.’ De opvattingen van Vestdijk riepen tegenspraak op van de journalist en letterkundige Hans Gomperts, een man met wie hij meer dan eens een stevige discussie uitvocht. In het eerste nummer van Libertinage, een cultureel tijdschrift dat Gomperts begin 1948 samen met W.F. van Leeuwen had opgericht, opende hij onder de titel ‘Het gevaarlijk tevroeg’ de polemiek met Vestdijk.Ga naar eind9 Zijn kritiek viel in twee hoofdpunten uiteen. Allereerst kenschetste hij Vestdijks opvatting dat oorlogsvoorbereiding de socialistische ontwikkeling had geremd als flauwekul: ‘grotere zotteklap van een intelligent man heb ik nog niet onder ogen gehad’. Bovendien, zo meende Gomperts, leverde Vestdijk een kras staaltje door de bevrijding van Nederland mede op het conto van de Sovjet-troepen te schrijven. Het Rode Leger was helemaal niet uit op | |
[pagina 102]
| |
bevrijding, maar op machtsuitbreiding. Het had bijvoorbeeld in 1944 helemaal geen haast gehad om in Polen in te grijpen en keek werkeloos toe toen het Poolse ondergrondse leger, dat een zelfstandige koers voorstond, in Warschau door de Duitsers werd uitgemoord, waarna de Russen een Sovjet-gezinde regering in het zadel konden helpen. ‘Laat ons de Russen prijzen voor duizend verdiensten, die de renegaat Koestler verzuimt te vermelden, maar in de geschiedenis van de vrijheid noemen we hen niet. Dáár staan ze aan de andere kant.’ Gomperts achtte Vestdijks opstelling representatief voor de houding van veel intellectuelen tegenover het communisme. Zijn standpunt vertegenwoordigde ‘de ruimheid en de objectiviteit van de alles begrijpende, van een hoog standpunt neerblikkende, verdraagzame en nobele intellectueel.’ Maar daarin school het gevaar, meende Gomperts, die daarmee volledig in het spoor liep van Koestler en zijn vermaningen aan ‘the Babbits of the left’. Het was juist via de intellectuelen, die zich niet willen conformeren aan het anticommunisme van de burgerij, dat Moskou zijn invloed in het Westen wilde uitbreiden. ‘Deze intellectuelen zijn belangrijke sleutelposities in de revoluties (die niet sociaal zijn, maar machtsrevoluties) van vandaag.’ Simon Vestdijk had geen verstand van politiek, concludeerde Gomperts, hij was door een glazen wand van het heden afgeschermd waardoor hij de dingen wel zag maar niet begreep. ‘Indien men zich aan de grote waarheid vergaapt, dat de historie andere wegen volgt dan de ideologen, kan men beter niet over politiek schrijven en de aansporingen die in de mode zijn om toch vooral mee te doen met de politiek van de dag, beter in de wind slaan.’ Vestdijk liet de felle reactie van Gomperts niet op zich zitten en antwoordde in het aprilnummer van Criterium.Ga naar eind10 Hij presenteerde niet veel nieuwe gezichtspunten en beperkte zich vooral tot een nadere precisering van zijn bezwaren tegen Koestler. Vestdijk had zeker geen pleidooi voor Sovjet-Rusland willen houden, zo verzekerde hij zijn opponent. Zijn bezwaren golden Koestlers ‘schijnbaar objectieve vaststelling in dienst van een politieke tendenz, waarbij de stem der morele verontwaardiging resoneren moet in een klankbodem van feiten en statistieken, waarvan heden ten dage geen mens de draagwijdte kan beoordelen.’ Met andere woorden, Koestler stelde zich op als ‘een moraliserende historiograaf’ die alleen die feiten gaf die zijn morele verontwaardiging konden voeden. En deze verontwaardiging kreeg soms een heel andere inhoud. Als revolutionair had Koestler de martelingen en gruwelijkheden van de eerste revolutiejaren in de Sovjet-Unie aanvaard, | |
[pagina 103]
| |
maar nu zette hij een keel op over allerlei misstanden ‘alleen omdat er in het eerste geval een ideaal verwezenlijkt zou zijn of had kunnen zijn [...] en in het tweede geval een ideaal verraden [...]’. Gomperts reageerde opnieuw in Libertinage (nr. 3, 1948).Ga naar eind11 Blijkbaar veroordeelt Vestdijk elke politieke strijd, meende hij, want iedereen ‘die een misstand bloot legt en verandering bepleit, iedereen die critiseert en polemiseert, laat de stem der morele verontwaardiging resoneren in een klankbodem van feiten en statistieken.’ Want hoe hadden bijvoorbeeld Dreyfus en Multatuli anders hun zaak voor het voetlicht van de publieke opinie kunnen krijgen? Vestdijks bewering dat hij alleen maar had willen aangeven dat de Sovjet-Unie onder de gegeven omstandigheden geen andere koers had kunnen volgen, vond Gomperts typisch een standpunt van iemand die zijn vingers niet aan de politiek wil branden. Met zo'n constatering was alles verontschuldigd. ‘Men krijgt gemakkelijk een vrijbrief om voortaan superieur te mogen glimlachen en geen partij meer te hoeven kiezen.’ Door af te zien van een keuze, door zich buiten de discussie te houden, maakte Vestdijk zich schuldig aan ‘ideologisch defaitisme, dat tussen de beide oorlogen zijn triomfen vierde en tijdens de jongste oorlog tot allerlei curieuze en pittoreske verschijnselen heeft geleid.’
Dit was de laatste bijdrage aan de discussie over De yogi en de volkscommissaris. Vestdijk deed er in geschrifte verder het zwijgen toe. De standpunten waren voldoende duidelijk. De oproepen tot politieke stellingname tegen en waakzaamheid voor het communisme van Arthur Koestler en zijn Nederlandse pleitbezorger Hans Gomperts waren bij Vestdijk aan dovemansoren gericht. Arthur Koestler was teleurgesteld in zijn communistische idealen en probeerde met zijn pleidooi voor een humanitair socialisme nog iets te redden van zijn droom van een betere wereld, waarbij hij - en hij vond daarbij Gomperts aan zijn zijde - het Russisch bolsjevisme als belangrijkste obstakel aanmerkte. Simon Vestdijk had geen behoefte aan moralistische oordelen, hij koesterde geen enkel maatschappelijk ideaal: de geschiedenis volgde nu eenmaal altijd andere wegen dan ideologen wensten en idealen werden altijd verraden. Maar maakte Vestdijk zich er niet wat al te gemakkelijk vanaf? ‘Zolang onze intellectuelen en artiesten menen dat zij het communisme kunnen leren kennen zonder het werkelijk bestudeerd te hebben, zullen ze er steeds weer in lopen,’ schreef Jacques de Kadt, de bekende Nederlandse apostaat, in 1950.Ga naar eind12 Het lijkt of dit ook voor Vestdijk geldt. | |
[pagina 104]
| |
Koestler en Gomperts zetten hoog in en hun betogen waren op vele plaatsen doorspekt met onversneden Koude-Oorlogsretoriek. Maar hun kennis - en zeker die van Koestler - van de situatie in de Sovjet-Unie was beduidend groter dan die van Vestdijk, die wel in abstracto over politiek sprak, maar eigenlijk nergens enige detailkennis verried. Zijn betoog over Europa's snelle bevrijding door de Sovjet-troepen was naïef, het idee dat Rusland aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog militaire paraatheid liet prevaleren boven sociale experimenten domweg onjuist. Juist de liquidatie van bijna de gehele militaire staf in 1937 had het Rode Leger ernstig verzwakt en kort na de Duitse inval was Stalin zo overrompeld dat hij zich enige tijd uit het publieke leven terugtrok. Bovendien werd de Sovjet-samenleving in de jaren dertig niet verlamd door sociale experimenten, maar door de meedogenloze Grote Terreur die de bevolking in een ijzeren greep hield. Vestdijk veronderstelde dat de gegevens over de Sovjet-Unie die Koestler in zijn boek verstrekte, juist waren - ‘er is geen reden waarom ze dit niet zouden zijn, bij een schrijver op wie zozeer het oog der wereld gevestigd is en die naar zijn zeggen uit de officiële bronnen putte’Ga naar eind13 -, en plaatste geen enkel vraagteken of opmerking bij Koestlers toch wel ongekend hoge schatting dat er zo'n achttien miljoen Sovjet-burgers in de Siberische werkkampen verkommerden. Ontging Vestdijk de reikwijdte van deze mededeling? Onderschatte hij het repressieve karakter van het stalinistische bewind of achtte hij zich zo'n illusieloze realist dat hij ook dit gegeven eenvoudig voor kennisgeving aannam en hij zich de vraag of dit welk doel dan ook rechtvaardigde eenvoudigweg niet hoefde te stellen?
De confrontatie tussen Koestler en Vestdijk was er vooral een tussen verschillende opvattingen over de rol van de kunstenaar in de maatschappij. Vestdijk zag de kunstenaar als iemand die aan de zijlijn staat, die zich opsluit in een creatieve autonomie. In een referaat ‘Kunstenaar en oorlogspsychologie’ dat op 27 februari 1937 op een conferentie van het Kunstenaarscentrum voor Geestelijke Weerbaarheid in Bussum werd voorgelezen (Vestdijk hield zelf geen lezingen), bakende hij zijn standpunt scherp af. De verhouding tussen kunstenaar en oorlog was non-existent, net als die tussen kunstenaar en politiek. ‘Voor de kunstenaar is de oorlog een luchtledig, zoals de politiek voor hem een luchtledig is, en de liefdadigheid, en de sociëteit, en de rotary-clubs, en de pedagogie - kortom iedere uiting van collectivisme, waartegenover hij altijd zal blijven staan als een “reiner Tor” [...]’.Ga naar eind14 Vestdijk zag niets in de kunstenaar die zich met maatschappelijke en politieke zaken | |
[pagina 105]
| |
inliet, zijn plaats in de samenleving was van een andere, hogere orde. Toch had zijn inherente individualisme wel degelijk nut voor de maatschappij. ‘De kunstenaar vermeerdert de zogenaamde “geestelijke waarden”, draagt bij tot de menselijke waardigheid van zijn volk, zonder zich daarvan rekenschap te geven. Maar daarin ligt opgesloten, dat hij, eveneens zonder zich ervan rekenschap te geven, de oorlog reeds bestrijdt door niets anders dan het feit van zijn kunstenaarschap, van zijn werk en persoonlijkheid!’Ga naar eind15 De kunstenaar als de freischwebende Intelligenz waar Karl Mannheim over schreef: afstandelijke beschouwer van het wereldgebeuren, verdediger van een soeverein intellectueel belang. In 1968 huldigde hij in het eerder genoemde gesprek met Theun de Vries een minder streng standpunt. Hij wees politiek engagement voor een kunstenaar niet af, maar zag het niet als een ‘kategorisch imperatief’. Voor een schrijver als Sartre had het inspirerend gewerkt, maar ‘dat bewijst nog helemaal niet, dat engagement voor élke schrijver heilzaam en inspirerend zou werken.’ Voor Vestdijk zelf was het van geen betekenis. Hij zag wel de misstanden in de samenleving, betreurde deze natuurlijk, maar ‘ik heb het gevoel dat men er nu eenmaal mee geconfronteerd wordt zoals met zovele levensverschijnselen, zonder dat men de nodige macht of goddelijkheid bezit om er iets aan te veranderen.’Ga naar eind16 Koestlers opvattingen stonden hier lijnrecht tegenover. Voor hem was zijn literaire werk volledig ondergeschikt aan zijn politieke stellingname. Net als André Malraux in die jaren was hij een typische vertegenwoordiger van de littérature engagé. Zijn werk was doortrokken van een grote betrokkenheid bij samenleving en politiek. ‘In andere tijden mag het geven om politiek een verleiding voor de kunstenaar schijnen, in tijden als deze is de verleiding geen oog te hebben voor politiek,’ schreef hij in september 1941.Ga naar eind17 De schrijver moest het raam open hebben staan naar de buitenwereld waar zich ‘de grondstoffen voor de schepping van de kunstenaar’ bevonden.Ga naar eind18 De kunstenaar had een maatschappelijke taak te vervullen, hij moest, met de creatieve middelen die hem ten dienste staan, de mensen tonen waar het werkelijk om ging. Koestler karakteriseerde zichzelf verschillende malen als de onheilsprofetes Cassandra wanneer hij collega-intellectuelen aanspoorde zich schrap te zetten tegen de krachten die de westerse beschaving ondermijnden. In de jaren dertig dacht hij in het communisme het geschikte wapen tegen het opkomend fascisme te hebben gevonden, later wierp hij zich op als fervente verdediger van de westerse liberale democratie tegen het stalinistisch totalitarisme. Tot hij in 1955 de strijd | |
[pagina 106]
| |
moe was. Hij vond dat hij alles wat hij had willen zeggen gezegd had: ‘the bitter passion has burnt itself out; Cassandra has gone hoarse, and is due for a vocational change,’ schreef hij in het voorwoord van The Trial of the Dinosaur.Ga naar eind19 Niet alleen de visie van beide schrijvers verschilde, ook hun temperament. Koestler was een kosmopoliet, het klassieke voorbeeld van de Wandelende Jood. Hij was de man van de daad die het straatrumoer opzocht. Hij trok in de jaren dertig naar Palestina en Spanje. Hij weigerde uit Málaga te vluchten toen de Franquisten de stad innamen en hij wist dat hij als journalist van een anti-Franco-krant gevaar liep. Hij kwam in Frankrijk terecht in een interneringskamp, daarna trok hij naar Engeland waar hij zich, na een korte gevangenschap omdat hij het land illegaal via Portugal was binnengekomen, inzette voor de strijd tegen nazi-Duitsland. Na de oorlog was hij actief in het Congres voor Culturele Vrijheid, een internationale organisatie van intellectuelen die (zoals later bleek met financiële steun van de cia) een dam wilde bouwen tegen de invloed van communisten en fellow-travellers. Hoe anders was het leven van Simon Vestdijk. Vestdijk was, in de woorden van Jeanne van Schaik-Willing, ‘een wereldschuwe provinciaal’.Ga naar eind20 Hij leefde teruggetrokken in Doorn, zag amper iets van de wereld en hield zich ver van het sociale en culturele leven. Hij was tijdens de oorlog zo van streek door zijn internering in Sint-Michielsgestel dat hij zelfs - volledig in strijd met zijn ideeën - overwoog lid te worden van de Kultuurkamer, wanneer dit hem maar naar de geborgenheid van huis en haard zou terugbrengen.Ga naar eind21
Het is duidelijk: Simon Vestdijk en Arthur Koestler hadden elkaar niet veel te vertellen, niet als mens en niet als kunstenaar. Hun posities in het leven en in de literatuur lagen te ver uiteen. Vestdijks bijdrage aan de discussie over de thema's die Koestler in De yogi en de volkscommissaris aan de orde stelt, was dan ook van gering belang. Gomperts had gelijk: in het politieke debat had de kluizenaar uit Doorn niet veel te zoeken. |
|