Vestdijk-jaarboek. Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermdSimon Vestdijk: De schrijver als lezer
[pagina 74]
| |
W. Bronzwaer Kunstenaar zonder partij
| |
[pagina 75]
| |
In De zieke mens in de romanliteratuur wordt Doktor Faustus nog minder behandeld als een cultuurfilosofische of cultuurhistorische roman, met als hoofdthema de vraag hoe het nationaal-socialisme kon groeien uit wat Schiller de ‘sentimentalische’ kanten noemde van de Duitse romantiek en het Duitse idealisme. Afgezien van de uitvoerige medische beschouwingen ziet Vestdijk de roman vooral als een variatie op het thema van de kunstenaar en de samenleving. ‘Het onbegrensde, “extravagante” individualisme van scheppende kunstenaars is alleen dan negatief te waarderen, wanneer het navolging zou vinden, wanneer b.v. door steriliteit bedreigde jonge componisten aangeraden zou worden naar een bordeel te gaan [...]’ schrijft hij badinerend op pagina 69. Maar net als in het opstel, is ook hier een opmerking te vinden die bewijst dat Vestdijk het hoofdthema wel degelijk in het vizier had. Op pagina 67 lezen we dat het in deze roman om een ‘door de auteur bewust voor Duitslands noodlot gesubstitueerde liefdesgeschiedenis gaat.’ Hij noemt wat op ‘Duitslands noodlot’ betrekking heeft, het ‘mythische kader’ van de roman. Waarom, zo vraagt men zich af, lijkt Vestdijk het ‘mythische’ hoofdthema steeds weer te ontwijken, in het opstel door Doktor Faustus eenzijdig als een kunstenaarsroman te behandelen en niet als een ‘tijdroman’, zoals de titel doet vermoeden (zeker voor wie zich te binnen brengt wat deze term voor Thomas Mann zélf betekende, blijkens de rede in Princeton over Der Zauberberg) en in De zieke mens in de romanliteratuur door zich bijna helemaal tot de medische aspecten te beperken? In het opstel lezen we op pagina 160, onmiddellijk na wat we eerder aanhaalden: ‘Wordt hier het conflict tussen cultuur en anticultuur niet aan het oog onttrokken door dat andere: het conflict tussen God en duivel, dat er nooit mee kan samenvallen, aangezien ieder cultureel waardevol individualisme - en wat anders is er cultureel waardevol? - aangewezen is op “duivelse” inblazingen?’ Wie deze passage zorgvuldig leest, kan er niet omheen hier een zeer dramatische lapsus te herkennen. In de logica van het betoog zou alleen passen wat Vestdijk vanaf het woord ‘aangezien’ kennelijk heeft willen schrijven of bedoeld heeft te schrijven: ‘aangezien, ware zulks het geval, vielen de twee conflicten dus wél samen, ieder cultureel waardevol individualisme aangewezen zou zijn op “duivelse” inblazingen.’ Intussen staat er wat er staat. Ik vermoed dat Vestdijk zijn ontwijkingen van het hoofdthema van de roman met deze verraderlijke lapsus heeft moeten betalen. Dat ‘culturele individualisme’ te maken had met ‘duivelse inblazingen’ - die gedachte was hem niet zo vreemd als hij het wilde doen voorkomen. | |
[pagina 76]
| |
Heeft Vestdijk Doktor Faustus met een slecht geweten gelezen? In de twee citaten uit het opstel en het ene uit De zieke mens in de romanliteratuur die hier aangehaald zijn, kunnen we, als we tenminste lezen naar de geest en niet naar de letter, een pleidooi horen voor het door Vestdijk wel vaker bepleite recht op een ‘onpolitieke’ positie van de kunstenaar. In Else Böhler, Duits dienstmeisje noemt Roodenburg, Vestdijks alter ego of althans zijn woordvoerder, zich ‘onpolitiek’ en verwijst hij daarbij naar Thomas Mann. Natuurlijk, op het moment dat Roodenburg zijn schot afvuurt, betoont hij zich geenszins afzijdig en zeer ‘geengageerd’ - maar dan is tevens onduidelijk of daarbij politieke dan wel erotische motieven de doorslag geven. De passages die in De zieke mens in de romanliteratuur gewijd worden aan Der Zauberberg, maken zonneklaar dat deze onduidelijkheid, dit dooreenlopen van privé- en politieke motieven Vestdijk geboeid heeft toen hij begin 1936 Der Zauberberg las; Else Böhler was toen overigens al gepubliceerd. In een nooit herdrukte bespreking die Vestdijk in Het Parool van 13 augustus 1947 publiceerde, over Thomas Manns essaybundel Adel des Geistes, citeert hij, zonder bronvermelding, deze uitspraak van Thomas Mann: ‘Dichtertum ist die lebensmögliche Form der Inkorrektheit.’ Een schitterend aforisme, wat men beseft wanneer men het probeert te vertalen: ‘Kunstenaarschap (?) is de vorm van politieke incorrectheid (?) die het leven goedkeurt (?)’ - of: ‘Schrijvers behoeden het leven door er zich niet correct tegenover te gedragen’, of ‘een kunstenaar kan alleen dán het leven dienen, wanneer hij geen doeleinden nastreeft die buiten hemzelf zijn gelegen.’ Maar dat laatste ís geen vertaling: het is een citaat uit de lezing ‘Kunstenaar en oorlogspsychologie’, waarin slechts één woord veranderd is: ‘leven’ in plaats van ‘mensheid’. In deze lezing vinden we, duidelijker dan waar ook, het standpunt onder woorden gebracht dat Vestdijk huldigt ten aanzien van het probleem van de autonomie van de kunst - het probleem waaraan Thomas Mann in 1918 zijn Betrachtungen eines Unpolitischen had gewijd. Vestdijk hield die lezing in 1937 - maar ik geloof niet dat hij het standpunt wezenlijk gewijzigd heeft, al speelde zijn geweten hem twintig jaar later dus nog parten, zoals die lapsus bewijst. De genoemde recensie van Adel des Geistes uit 1947 bevat een duidelijke toespeling op de Betrachtungen en Vestdijk geeft toe dat Thomas Mann, op grond van dat boek en van zijn uitlatingen tijdens de jaren twintig, voor een ‘reactionair’ kon doorgaan. Maar later, na 1933, bracht, zo schrijft hij, ‘zijn nobele en gedistancieerde afweer van het nazisme hem schouder aan schouder met vroeger bestreden radicalen.’ | |
[pagina 77]
| |
Het woord ‘nobel’ is hier nogal opvallend - het is een woord dat Vestdijk niet gauw in de mond nam. Dezelfde editie van Het Parool bevat een kort verslag van een bijeenkomst van de pen-club, die in het Vondelpark-paviljoen Thomas Mann met vrouw, zoon Klaus en schoondochter ontvangen had. N.A. Donkersloot had de beroemde gast toegesproken in het Duits, hetgeen, bekende hij, hem ‘enige zelfoverwinning had gekost’. Donkersloot legde in zijn toespraak een verband tussen het nazidom en ‘wilde, onbeheerste romantiek’, en beschouwde het als een taak van de wereld om zorg te dragen voor de ‘heropvoeding van het Duitse volk’. Thomas Mann moet getroffen zijn geweest: de ‘wilde romantiek’ moet hem herinnerd hebben aan de thematiek van het juist in dat jaar verschenen Doktor Faustus. In elk geval reageerde hij, blijkens het verslag, heel nobel op de toespraak en herdacht zijn vriend Menno ter Braak.Ga naar voetnoot⋆ Vestdijk was er niet bij - maar wat hij Thomas Manns ‘nobele afweer van het nazisme’ noemde, past wonderwel bij de sfeer van de bijeenkomst in Amsterdam. Later zijn de Thomas Mann-geleerden bij de ‘nobelheid’ van die afweer vraagtekens gaan zetten. Kwam de afweer niet wat laat om ‘nobel’ te zijn? Welke rol speelde de gedwongen verbanning naar Zürich en het daarmee gepaard gaande verlies van bezittingen? Maar vooral: hoe moeten we omgaan met een zeer verontrustende gedachte die althans mij bekruipt, als ik Thomas Manns latere tirades, per radio en in geschrifte, tegen Hitler hoor of lees; de gedachte dat zijn afkeer van Hitler misschien niet zozeer geïnspireerd was door diens oorlogsmisdaden en schendingen van het mensenrecht, als wel door het feit dat hij een proleet was, met een slechte smaak - een cultuurbarbaar kortom.Ga naar voetnoot⋆⋆ | |
[pagina 78]
| |
‘Links noch rechts kunnen er zich op beroemen Mann's energieën ooit in hun dienst te hebben gesteld,’ schrijft Vestdijk in zijn bespreking van Adel des Geistes. Toch, zegt hij ook, is er bij Thomas Mann, zoals bij iedereen die filosofeert over kunst, wetenschap en tijdgeest, sprake van ‘een zekere behoudzucht’ die meer ‘belangstelling ingeeft voor 't verleden dan voor de toekomst, meer voor het eeuwige, zichzelf gelijkblijvende in de menselijke geest dan voor het “revolutionnaire”.’ Dat is volledig in harmonie met de opvattingen in ‘Kunstenaar en oorlogspsychologie’, maar het blijft tóch raadselachtig waarom deze gedachtegang bij de dialecticus Vestdijk niet het spookbeeld heeft opgeroepen van een ongewild engagement bij de zich afzijdig houdende kunstenaar: een engagement met het reactionaire, weliswaar niet-gekozen en zelfs expliciet verworpen, maar zich onvermijdelijk telkens weer aandienend als de dialectische keerzijde van elke inspanning om het politieke vlak te ontstijgen, om geen partij te kiezen. Thomas Mann heeft herhaaldelijk blijk gegeven dit te beseffen, bijvoorbeeld toen hij kortstondig het socialisme omhelsde als een soort ‘daad’, waarmee hij zich althans enigermate actief als homo politicus manifesteerde. Of, belangrijker misschien, toen hij Hans Castorp, aan het eind van Der Zauberberg, de loopgraven instuurde, omdat de geschiedenis zulks gebood. Met afzijdigen kan de geschiedenis immers niets beginnen... Was voor Thomas Mann zijn eigen status als burgerlijk reactionair dus op zijn minst pijnlijk en wist hij daar op momenten ook afstand van te nemen, Vestdijk lijkt zich bij het onvermijdelijk behoudzuchtige van het kunstenaarschap, opgevat als een cultuurfilosofische functie, gemakkelijker neergelegd te hebben.
Het is jammer dat Vestdijk Doktor Faustus niet zelf besproken heeft. Dat deed hij wel met Die Entstehung des Doktor Faustus. Roman eines Romans en wel in Het Parool van 25 juni 1949, een van zijn laatste bijdragen aan die krant. De bespreking is lovend. Hij noemt Doktor Faustus ‘het meesterwerk van een onzer allergrootste schrijvers’, maar gaat op de cultuurfilosofische aspecten ervan nog steeds niet in. Wat hem in Die Entstehung vooral geboeid blijkt te hebben is de informatie over de ‘montagetechniek’ die aan de roman ten grondslag ligt, het superieure ‘arrangeren’ dat hier beoefend is. Even roept Vestdijk een interessant esthetisch probleem op: wat is scheppen, en wat is ‘fijnzinnig combineren’? Maar hij laat het liggen: zo werkt iedere romanschrijver, zegt hij, alleen is Thomas Mann er zich van bewust, de anderen veelal niet. | |
[pagina 79]
| |
De recensie voegt weinig toe aan onze kennis van Thomas Mann of van Simon Vestdijk. Op een bij de Vestdijk-bibliotheek in Utrecht bewaard inlegvel met aantekeningen voor de bespreking, krabbelde Vestdijk het zinnetje ‘Manns politieke rol niet interessant’. Dat slaat uitsluitend op de ‘interne politiek van de Duitse emigranten in Amerika’ en heeft niets te maken met zijn ‘nobele afweer van het nazisme’. Vestdijk heeft hier vermoedelijk het verhaal op het oog dat in het zesde hoofdstuk van Die Entstehung gememoreerd wordt. Een verbond van Duitse emigranten stelde, met behulp van Amerikanen van Duitse afkomst, een plan op om, vooruitlopend op Hitlers onvermijdelijke val, een democratische staatsvorm in Duitsland voor te bereiden. Men had Thomas Mann op het oog als toekomstig ‘president van de tweede Duitse Republiek’. Het hele idee, schreef Mann, ‘war mir in der Seele fremd.’ Bovendien bleken de Amerikanen er ook niets maar dan ook niets voor te voelen een Duitse regering in ballingschap te erkennen. Opgelucht stelde Thomas Mann dat vast, om zich vervolgens op zijn roman te concentreren. ‘Niet interessant,’ tekende Vestdijk aan. Hij zag de bewonderde schrijver liever als kunstenaar dan als politicus of staatsman. |
|