Vestdijk-jaarboek. Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermdSimon Vestdijk: De schrijver als lezer
[pagina 46]
| |
Ger Verrips Bewondering voor een vreemdelingAlbert Camus (1913-1960), de jongste en de laatste schrijver in het Franse taalgebied aan wie de Nobelprijs voor literatuur werd uitgereikt, kreeg in ons land kort na de Tweede Wereldoorlog enige bekendheid door L'Étranger (De vreemdelingGa naar eind1). Simon Vestdijk was een der eersten die er zich geestdriftig over uitliet en oog had voor de betekenis van de debuutroman van deze Frans-Algerijnse schrijver; de recensie waarin zijn bewondering was verwoord, werd waarschijnlijk niet toevallig op de dag af één jaar na de capitulatie van Duitsland opgenomen in de voormalige verzetskrant Het Parool.Ga naar eind2 Vestdijk schreef de jonge Camus ‘een feilloos romanciers-instinct’ toe, sprak van een knap gecomponeerd ‘tableau van absurditeiten’, maar merkte ook op: ‘Het is te begrijpen dat de lezer met zulk een op de spits gedreven negativisme geconfronteerd eenigszins de kluts kwijtraakt, zoolang hij zich niet van de wezenlijke bedoelingen van den schrijver op de hoogte heeft kunnen stellen. Toen ik, onkundig van Camus' speciale levensbeschouwing, L'Étranger voor het eerst las, was ik dan ook genoodzaakt tot niet geheel ter zake doende verklaringen mijn toevlucht te nemen. Meursault zag ik als het type van den doorsneemensch, die van het “hoogere” niets hebben moet en geheel opgaat in den directen zintuiglijken indruk en het lijdelijk ondergane lotgeval, dat verder niets voor hem “beteekent”, - het type van den “gewaarwordingsmensch” die in Frankrijk wellicht veelvuldiger voorkomt dan bij ons.’ Veel nadruk legde Vestdijk op de rol in het Franse verzet tegen de Duitse occupanten die hij Camus toedichtte en de betekenis die dit zou hebben gehad voor L'Étranger: ‘Camus was maquisard, en zijn optreden als ondergrondsch strijder kan niet nagelaten hebben hem het “absurde” in het leven [...] dieper te doen beseffen. Het was het “absurde” van den strijd van een kleine minderheid tegen brute overmacht, - d.w.z. het “absurde” in zijn edelsten vorm, - dat hem hier de bevestiging van een theoretisch inzicht kan hebben gebracht.’ Tekenend voor Vestdijk, die zich er tijdens de Duitse bezetting zoveel mogelijk vrijblijvend op afstand van probeerde te houden, was dat hij het verzet van een kleine minderheid weliswaar ‘edel’ maar ook ‘absurd’ achtte; wie, zoals Camus, besloot eraan deel te nemen, raakte er in Vestdijks visie dan ook | |
[pagina 47]
| |
in ‘verstrikt’, zoals hij zich elders in de recensie liet ontvallen. Maar op punten als deze wreekte zich ook bij Vestdijk de in ons land decennialang geringe biografische kennis omtrent Albert Camus. Hij was een ingezetene van Algerije die in november 1942 in verband met een gezondheidskuur, dus min of meer bij toeval, in een dorpje in het zuiden van de Auvergne verbleef, toen Duitse troepen ook dit deel van Frankrijk bezetten en de beoogde terugkeer naar zijn woonplaats Oran niet meer mogelijk was. L'Étranger was toen al gepubliceerd! Camus heeft nooit aan het gewapend verzet in de maquis deelgenomen, hij werkte wel gedurende acht maanden, van november 1943 tot de bevrijding in augustus 1944, in Parijs als redacteur van het illegale blad Combat, dat na de bevrijding onder zijn leiding in Frankrijk enige tijd het gezaghebbendste voormalige verzetsblad was. Het thema van het ‘absurde’ is alleen het centrale thema in Camus' werk geweest in de jaren voor hij in het verzet verzeild raakte; het had toen een persoonlijke, zo men wil metafysische, maar zeker nog geen politieke-maatschappelijke achtergrond. Pas tijdens de Duitse bezetting en zijn bijdragen aan de illegale strijd daartegen en vooral in de bezinning daarop in de eerste jaren na de oorlog, kwam Camus ertoe zich te concentreren op de opstelling van de mens tegen de absurditeiten en pleidooien voor opstandigheid enerzijds en respect voor morele waarden en bestrijding van het nihilisme anderzijds. Vestdijks onwetendheid omtrent Camus' levensloop moge zijn interpretatie van L'Étranger enigszins hebben vertroebeld, daar staat tegenover dat hij alle misverstand ten spijt in het slot van zijn beoordeling de kern raakte van de overtuiging die zich bij Camus ontwikkelde. In het tweede deel neemt diens debuutroman, in de woorden van Vestdijk, ‘de vorm aan van een bijtende satyre op conventioneele verleugendheid’ en stelt Camus ‘zeer scherp het probleem van de maatschappelijke gevoelsficties, waarin de naïeve mensch zich verdwaald voelt - een “étranger”. De philosofische onbepaaldheid verscherpt zich tot de omtrekken eener sociale critiek; en de stelling dat “alles zinloos” is, moet die andere, in wezen minder hopelooze stelling naast zich dulden, dat de wereld alleen dàn zinloos is, wanneer wij menschen er iets zinloos van maken.’ Recente bestsellerlijsten en opiniepeilingen doen vermoeden dat L'Étranger in Europa een van de meest gelezen literaire werken van de twintigste eeuw werd; waarschijnlijk is dat vooral te danken aan de belangstelling van de schoolgaande en studerende adolescenten - de generatie die zich voor het eerst op eigen benen en naar eigen oordeel | |
[pagina 48]
| |
in het maatschappelijk leven waagt, eeuwig en altijd gedoemd om op zijn minst enige tijd tot de door Vestdijk bedachte categorie ‘naïeve mens’ te behoren.
Vestdijk toonde zich opnieuw enthousiast over Albert Camus' werk toen hij diens tweede roman, De pestGa naar eind3, besprak, het boek dat de auteur binnen enkele jaren van wereldfaam verzekerde. ‘Na de roman van een individu (haast minder dan een individu: een bijna onbeduidend anonymus, die op zijn zwakke en onwillige schouders de bewijslast van de absurditeit van het leven had te laden) ligt nu de kroniek voor ons van het wedervaren van een gehele groep [...]. Waar het individu aan het absurde incident lijdelijk ten onder ging, daar stelt de groep zich te weer tegen de, in wezen even absurde ziekteplaag [...]. Behalve een tot het uiterste verantwoorde zakelijke kroniek en een machtig knappe demonstratie van groepspychologie, is De pest dan ook vooral de literaire inkleding geworden van een moraalthese. [...] Wanneer er iets is, dat men uit Camus' roman kan leren, dan is het wel, dat [...] een moraal niet ontvangen, verwelkomd, geweten en aangeleerd kan worden, doch alleen “gedaan”.’ Vestdijk vroeg ‘aanvaarding van de evolutie van een schrijver, die na een bij uitstek beeldend, niet explicerend romandebuut de behoefte had zich zo duidelijk mogelijk uit te spreken over de levensbeschouwelijke problemen die hem vervullen.’Ga naar eind4 Dit was ongetwijfeld bedoeld voor degenen die in De vreemdeling onverschilligheid, gevoelloosheid en cynisme hadden gelezen - lezers die moeite met de oprechtheid van de hoofdfiguur zullen hebben gehad. Zestien jaar later had Vestdijks bewondering voor De pest niet aan kracht ingeboet: in De zieke mens in de romanliteratuur schreef hij: ‘Als de beste epidemieromans beschouw ik La Peste van Albert Camus en Le Hussard sur le toit van Jean Giono. [...] Een echte “ziekenroman”, en een half ideologische roman, maar die door de schrander benutte feitenkennis gered wordt van alle wazigheid.’ Hij typeert deze roman als ‘Camus' meesterwerk’, gaat een en al waardering dieper in op de houding van de hoofdfiguren dokter Rieux en pater Paneloux en maakt vergelijkingen met Doktor Faustus en Der Zauberberg van Thomas Mann.Ga naar eind5 Vestdijks recensie bevatte ook een actueel polemisch element: ‘Dat in dit meesterlijke, met veel historische en medische kennis van zaken geschreven relaas “de pest” iets méér betekent dan de ziekte van die naam, is aan geen twijfel onderhevig. [...] Naar mijn mening is echter de [toentertijd vrij algemeen aangehouden - GV] veronderstelling niet | |
[pagina 49]
| |
gerechtvaardigd, dat Camus in deze roman “eigenlijk” de Duitse bezetting heeft willen uitbeelden, al zal niemand de meer incidentele overeenkomsten van technische aard kunnen loochenen, die deze opvatting tot zekere hoogte ondersteunen, en die de auteur tijdens het schrijven van zijn boek ook wel bewust geweest zullen zijn. Maar Camus is te veel filosoof, en te weinig mystificant, voor zoiets. Indien “de pest” iets symboliseert, dan is het niet een ander historisch aanwijsbaar lijden, van verwante strekking, maar ons aller lijden, door alle eeuwen heen.’Ga naar eind6 Deze visie van Vestdijk spoort met de opmerkingen die Camus erover maakte: tijdens het werk aan de roman in zijn dagboek (‘Ik wil door middel van de pest uitdrukking geven aan de verstikking waaraan wij allen lijden en aan de sfeer van bedreiging en verbanning waarin wij leven. Ik wil tegelijkertijd ook het bestaan in het algemeen zo duiden’) en in een brief die hij in 1955 aan de criticus Roland Barthes schreef (‘La Peste, waarvan ik heb gewild dat men het op verscheidene niveaus kan lezen, heeft evenwel als duidelijke inhoud de strijd van het Europese verzet tegen de nazi's. [...] Het is meer dan een kroniek van het verzet. Maar het is zeker niet minder dan dat. Vergeleken met L'Étranger, markeert La Peste - daar is geen discussie over mogelijk - de overgang van een eenzelvige houding naar de erkenning van de gemeenschap aan welker strijd men moet deelnemen. Als er een ontwikkeling is van L'Étranger naar La Peste, dan heeft deze plaats gevonden in de richting van de solidariteit en dit deelnemen.’Ga naar eind7)
Over L'Homme révolté dat in 1951 verscheen, het boek dat Camus zelf als het belangrijkste in zijn oeuvre beschouwde,Ga naar eind8 heeft Vestdijk niet geschreven. Hij heeft het wel gelezen, zo blijkt uit het exemplaar in zijn bibliotheekGa naar eind9; de notities in de marges van de inhoudsopgaaf doen vermoeden dat zijn belangstelling niet zozeer uitging naar Camus' historische, morele en politieke beschouwingen, maar naar diens opvattingen over literatuur en kunst. De vermoedelijk tot heroverweging uitnodigende strepen, instemmende uitroeptekens en kritische vraagtekens die de lezende Vestdijk in de marges van de tekst plaatste, treft men vooral in de Introduction waar Camus zijn oogmerken te kennen geeft en zijn probleemstelling schetst. Ze zullen Vestdijk een andere kijk hebben gegeven op de inhoud en de betekenis van het begrip ‘absurd’ bij Camus. Vestdijk volgt Camus' betoog in elk geval hier zeer intensief, onderlijnt passages waarin de auteur vanuit de absurditeit via de onverschilligheid bij het nihilisme belandt en benadrukt vervolgens met | |
[pagina 50]
| |
onmiskenbare instemming de zinnen waarin Camus stelt: ‘In zekere zin bedoelt het absurde de mens in zijn eenzaamheid weer te geven, maar het laat hem in feite leven tegenover een spiegel. De aanvankelijke gespletenheid loopt dan grote kans, behaaglijk te worden. Men begint met zich ijverig en met toewijding te krabben, wat op den duur een genotvolle bezigheid wordt. [...] Indien men [...] gerechtigd zou zijn rekening te houden met het absurde gevoel [...] dan nog is het onmogelijk in dit gevoel en in het nihilisme dat het onderstelt iets anders te zien dan een begin, een doorleefde kritiek; op het plan van het bestaan corresponderend met de methodische twijfel. Is men eenmaal zover dan moet men de spiegel verbrijzelen die de blik gevangen hield en zich laten meevoeren door de onweerstaanbare stroom, waarin het absurde boven zichzelf uitstijgt. [...] Ik schreeuw het uit dat ik aan niets geloof en dat alles absurd is, maar aan die schreeuw kan ik niet twijfelen en mijn protest moet ik tenminste voor waar houden.’ Eén passage is door Vestdijk uitdrukkelijk van drie strepen voorzien: ‘De eerste en de enige zekerheid die me aldus binnen de ervaring van het absurde gegeven wordt is het verzet.’
Vestdijk heeft in Albert Camus vooral de romanschrijver gezien en niet of nauwelijks een existentialist: in Het wezen van de angst, het boek waarin Vestdijk zich het uitvoerigst en grondigst heeft beziggehouden met de existentiefilosofie, Kierkegaard en Sartre, komt Camus niet voor; in dat opzicht week hij terecht af van zijn aanvankelijke, maar in ons land gangbaar gebleven idee dat Camus en Sartre in één adem behoren te worden genoemd als toonaangevende Franse existentialisten.Ga naar eind10
Weinig vergelijkingen van Camus' en Vestdijks studies en essays zullen vruchtbaarder blijken, verwacht ik, dan degene waarin zij hun visies op het christendom geven. In L'Homme révolté schreef Camus: ‘De nacht van Golgotha is zo belangrijk in de geschiedenis der mensen, omdat in die duisternis de godheid, openlijk afziende van zijn traditionele voorrechten, tot het einde toe, met inbegrip van de wanhoop, de doodsangst beleefd heeft. Zo kan verklaard worden het Lama Sabachthani, “Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” en de afschuwelijke twijfel van de Christus in doodsstrijd. Deze doodsstrijd zou gemakkelijk zijn, indien hij gedragen werd door de eeuwige hoop. Opdat God werkelijk mens zij, moet hij aangetast zijn door de wanhoop.’ God is in Camus' kritiek op de leer van het christendom De Almachtige voor wie het doel alle middelen | |
[pagina 51]
| |
heiligt en de ongelukkige Jezus een instrument, dat zich wel schuldig en ongelukkig voelt, maar zich niet verzet. ‘De lijdende Jezus, wie als mens tekort gedaan is, is nog slechts één slachtoffer temeer in het openbaar gefolter door de vertegenwoordiger van de God van Abraham.’ Opmerkelijk voor Camus' visie op de door het christendom vergoddelijkte en daarmee ontmenselijkte Jezus zijn ook enkele passages in La Chute (De val): ‘Hij heeft zijn doodsangst uitgeschreeuwd, en daarom houd ik van hem, van mijn vriend, die is doodgegaan zonder antwoord op zijn vraag. [...] Nu klimmen er teveel mensen het kruis op, enkel en alleen om van verre te worden gezien, ook al moeten ze daarvoor een ander wegtrappen die er al zo lang aan hangt. Teveel mensen gooien hart en ziel overboord; daarvoor in de plaats doen ze dan aan liefdadigheid. O, het onrecht, het onrecht dat hem is aangedaan, en dat mijn hart verscheurt!’ Hans van Stralen raakte dit punt, zij het vanuit een geheel andere gezichtshoek, toen hij de aandacht vestigde op Vestdijks gedicht ‘De ballade van het vierde kruis’: ‘Allereerst wordt de existentiële lijdenssituatie van de mens uiteengezet en wordt Christus' lijden ten behoeve van deze status geschilderd. Zijn houding krijgt alle lof, maar er wordt ook fel op gewezen dat hij zijn lijdensweg aan zijn Vader heeft te danken: De Schepper knoeit, - het schepsel wordt gestraft, -
Dan nog een Zoon, om 't schepsel te vervangen:
Het is omslachtig, - maar vooral is 't laf,
Want Gij hebt nimmer aan het kruis gehangen.’Ga naar eind11
Maar, jammer genoeg, heeft Vestdijk zoveel meer aandacht gewijd aan Jean-Paul Sartre, dat hij nooit is toegekomen aan Albert Camus' visies op de figuren en onderwerpen waar hij zichzelf ook in heeft verdiept, zoals Dostojevski, Nietzsche, het christendom en het politieke en literaire engagement. |
|