Vestdijkkroniek. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||
Tini Booij
| |||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||
overleden, heeft volgens zijn broer een best leven gehad; vooral juffrouw Thea van Elburg heeft erg goed voor hem gezorgd. De volgende avond gaat Lannooy naar de damvereniging, waar Vervat ook lid van is geweest. Ze zeggen, dat diens vrouw hem opzettelijk aan de drank helpt. In het portiek van zijn huis ziet Lannooy een jongen een meisje lastig vallen. Hij helpt het meisje en de volgende morgen komt er een briefje, waarin hij wordt bedankt voor wat hij voor Rika heeft gedaan. Tevens wordt hij uitgenodigd voor de volgende avond. De ondertekening luidt: me-vrouw Vervat-van Elburg. Vervat vertelt hem dat zijn vrouw niet Riekjes moeder is; dat was een lieve, opofferende, muzikale vrouw. Hij is verbaasd te horen dat Lannooy lid is van de damclub; die schijnt in alles zijn opvolger te moeten worden. Mevrouw wil dat Lannooy schrijft over een bijeenkomst van het genootschap Meneer George. Dan ziet Lannooy op het buffet alle koperen voor-werpen die in zijn ouderlijk huis hebben gestaan. Hij snapt de volgende morgen opeens, dat mevrouw Vervat Thea van Elburg moet zijn, die zijn vader heeft verpleegd. Hij gaat naar haar toe; ze zegt dat ze zich een beetje schuldig voelt over zijn vader. Als ze hem iets te drinken aanbiedt, bekent Lannooy dat hij erg aan de drank is geweest. Al gauw heeft hij spijt van deze bekentenis. Hij wil bewijzen dat hij niet bezwijkt voor de verleiding van drank en gaat naar het café aan de overkant. Iemand wenkt naar hem: Vervat, die laat door-schemeren dat hij op de hoogte is van zijn vroegere dranklust. Thea heeft hem dus verraden. Vervat vraagt, of hij wel eens een delirium heeft gehad. De volgende avond haalt hij Thea op. Ze begrijpt meteen zijn vraag of haar man een geheim kan bewaren, maar zij heeft niets doorverteld; Rika moet hen afgeluisterd hebben. Het publiek mag van Meneer George vragen stellen aan een medium. Op aandrang van Thea vraagt Lannooy iets over zijn vader. Hij krijgt te horen dat zijn vader geen natuurlijke dood is gestorven; de verantwoordelijke was een vrouw. De volgende avond komt Thea langs. Loek Kremer, die haar briefje heeft opengestoomd, zit in de muurkast verborgen tijdens het gesprek. Thea vertelt dat zijn vader van haar hield en zij ook van hem, maar dat er niets tussen hen was. Zodra Thea weg is, komt Vervat. Hij wil weten of Lannooy al eens een delirium heeft gehad. Hij en Thea hebben geen goed huwelijk; Thea dringt hem drank op, in de hoop dat hij zich dooddrinkt. Of ze pest hem met zijn vorige vrouw. Ze heeft al eens zelfmoord willen plegen, met gas. Als Lannooy hem van Thea af kan helpen, zou hij erg dankbaar zijn. De volgende dag schrijft Thea dat ze hem beslist moet spreken, waarschijnlijk voor het laatst. Ze zegt dat Loek zwijg- | |||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||
geld wil hebben en anders verder zal vertellen dat zij Lannooys vader heeft vermoord. Inderdaad heeft ze, op diens eigen verzoek, zijn vader uit zijn lijden verlost. Omdat Lannooy erg bleek ziet, geeft ze hem een glaasje bessenjenever. Ze zegt dat ze een vreselijk leven bij haar man heeft; eigenlijk moeten ze maar samen vluchten. Als hij niet wil, maakt ze zich van kant. Lannooy ziet, hoe ze een koperen vruchtenmesje pakt en zichzelf ermee steekt. Hij gaat naar boven om Vervat in te lichten. Dat vindt Vervat nou reuze aardig van hem: hij heeft hem van Thea verlost. Lannooy loopt de trap af; Vervat volgt hem moeizaam. Ook op straat blijft deze achter hem aan lopen.
De meeste recensenten vallen over dezelfde problemen: of Thea vader Lannooy nu vermoord heeft of niet - want daar komt volgens hen niemand achter -, wat de afloop nu precies is - want het is wel mooi symbolisch allemaal, maar het blijft toch wel erg mystiek - en wat Vestdijk met dit amusante geknutsel wil. Hij kon toch zo goed over menselijke verhoudingen schrijven, over ferne Geliebten en zo, waarom moet hij nu zo nodig schrijven over een persoon die niet eens uit de verf komt? Peter van Eeten noemt het werk in zijn bespreking van 1 maart 1969 in de NRC (ook opgenomen in Je kunt er toch bij blijven zitten, geredigeerd door R. van der Paardt, p. 277-281) na het ‘dieptepunt in Vestdijks oeuvre’ Het schandaal der blauwbaarden ‘een verademing’. Geen meesterwerk, maar het boek verschaft de lezer meer dan wat vrijblijvend amusement. In het boek ‘wordt de schijn gewekt dat Thea schuld heeft aan de dood van de vader.’ Maar: Typisch Vestdijk is de verwarring waarin de lezer na dit alles wordt achtergelaten (..). Of mevrouw Vervat werkelijk schuld heeft aan de dood van de oude Lannooy, komen wij evenmin te weten als de hoofdpersoon. Alle mogelijkheden blijven open, en datzelfde geldt voor de zelfmoord van Thea. Of ze werkelijk sterft horen we niet, en er zijn minstens drie redenen te bedenken voor haar daad: de angst voor de chanteur, schuld aan de ‘moord’ en de afwijzing door Lannooy. Positief in het boek is volgens Van Eeten de ‘obsessie van de drank’: het visioen van het dambord met de flessen jenever, Vervat als verlokking en schrikbeeld van de drank; en de manier waarop door de gebeurtenissen in het heden voor Lannooy het verleden wordt opgeroepen. Maar waarom dit boek nou meer biedt dan wat vrijblijvend amusement legt Van | |||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||
Eeten niet uit, dus de lezer van zijn bespreking blijft in ieder geval met lege handen achter. Jaap Joppe probeert in het Rotterdams Nieuwsblad van 15 maart 1969 wel enige diepzinnige dingen over het boek te zeggen, maar komt er totaal niet uit. Hoewel hij zegt te hebben begrepen dat ‘Het psychologische stramien (..) ditmaal enige variaties op vader- en moederbinding’ is, zegt hij daar niets over en maakt hij de psychologie van het boek belachelijk door het rijtje ‘wat psychologie, wat mystieke theologie en iets wat men een detective-element zou kunnen noemen’, waardoor hij de Vestdijk van dit boek meent te kunnen ver-gelijken met de veelschrijver Simenon: Het psychologische klimaat steeds faciler en minder verrassend, de suggestie van geheimzinnigheid die ten slotte niet wordt waargemaakt, en de steeds duidelijker moeilijkheden die Vestdijk heeft om een vlot opgezet verhaal tot een bevredigend slot te voeren. Want het boek zit vol met handelingen ‘waarvan de afloop wel wordt aangeduid maar niet verder verklaard.’ Die afloop bestaat uit de vlucht van Lannooy, achternagezeten door Vervat. De symbolische betekenis daarvan ontgaat de lezer niet, maar evenmin het gemak, waarmee Vestdijk hier een rijkelijk realistisch opgezet verhaal een mystieke mist laat ingaan. Maar wat die symbolische betekenis voor Joppe inhoudt, vertelt hij niet. Ook Kees Fens in de Volkskrant van 15 maart 1969 kan er niets mee. In zijn bespreking staan een paar prachtige uitspraken die niet worden toegelicht en waarvan de concrete betekenis dus onduidelijk blijft. Prachtig is een zin als deze over personages als Lannooy: zij ‘zijn als het ware plaatsvervangend schepper van de schrijver, die daarmee een minimum aan toeval kan bereiken.’ Maar wat Fens ermee bedoelt begrijp ik niet. Bedoelt hij dat Lannooy een schrijversfiguur is, die de schrijver Vestdijk overbodig maakt? Vindt hij dat er in Vijf vadem diep teveel of juist erg weinig toeval voorkomt? (veel recensenten ergeren zich juist aan het grote aantal toevalligheden in de roman). Maar als Fens beweert dat de vader via Vervat en Thea eigenlijk wraak neemt op zijn zoon en dus een soort ‘regisseur’ is, vraag ik me af wie nu volgens Fens die ‘schepper’ is: Lannooy of zijn vader. Fens is evenmin als de andere besprekers van deze roman in staat afstand te nemen van de visie van de mannelijke | |||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||
hoofdpersonen in het boek; ook in zijn ogen is Thea een ‘heerszuchtige vrouw’, zonder dat hij zich afvraagt of ze dat wel werkelijk is. Dat haar man haar haat, is kennelijk geen reden zijn visie op haar te relativeren. En in de gestalte van een heerszuchtige vrouw, die eens Lannooys vader verpleegd heeft, weet de oude Lannooy zijn zoon nog op de knieën te krijgen: in een zeer gespannen situatie weet zij hem één glas op te dringen, waarmee zich niet alleen, naar het schijnt, een geschiedenis uit de laatste levensdagen van zijn vader herhaalt, maar de ban van alle elementen uit het verleden ook verbroken wordt. Bedoelt Fens dat Lannooy zich nu van zijn verleden bevrijd heeft? En waar blijkt dat dan uit? En bedoelt hij dat Thea Lannooy junior net zo probeert te vermoorden als ze senior heeft gedaan? Gelooft hij dus dat ze die inderdaad vermoord heeft? Dan moet hij dat zeggen. Wat Vestdijk dus volgens Fens bedoeld heeft blijft onduidelijk, maar de conclusie dat de roman ‘minder geslaagd’ moet heten is niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Dat begint al in het eerste hoofdstuk, dat ‘wel erg aan de vrijblijvende kant is, ook achteraf.’ C. Buddingh' klinkt aanvankelijk heel positief in zijn bespreking in het Algemeen Dagblad van 15 maart 1969, maar concludeert toch ook: ‘Tot de beste “Vestdijks” behoort deze laatste roman naar mijn smaak dan ook niet.’ Toch heeft hij gezien dat het Lannooys neiging tot alcoholisme is (..), die de gebeurtenissen in het verhaal aan het rollen brengt, hem (..) doet vernemen dat zijn vader niet een natuurlijke dood is gestorven en hem daardoor steeds verder voert tot een confrontatie met dat verleden (en dat) de spoken pas bezworen (worden), wanneer hij tot klaarheid komt over zijn eigen motieven en gevoelens, wanneer zijn ‘schuld’ hem duidelijk wordt en hij die ook op zich neemt. Dan moet hij toch begrepen hebben dat het drama zich niet afspeelt tussen de personen, maar binnen het personage Lannooy. Helaas verzuimt Buddingh' te vermelden, hoe zijn vader volgens hem dan wèl is overleden en wàt Lannooy dan ten slotte heeft ingezien. Wat was zijn schuld, die hem volgens Buddingh' duidelijk wordt? Ben Bos in De Nieuwe Linie van 29 maart 1969 vindt het helemaal geen goed boek, maar dat vooral om niet-literaire redenen. ‘Door gebrek aan dynamiek is de roman niet meeslepend.’ Een ‘onbeduidend boek’. Maar ook Bos kan gewoon niet lezen. | |||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||
Is deze [nl vader Lannooy] vermoord of niet (..)? Een vraag zonder antwoord waaruit, veronderstel ik, geconcludeerd moet worden hoe complex het menselijk leven nu eigenlijk wel is. Dat kun je uit zoveel concluderen. Maar de eigenlijke reden waarom Bos dit boek verwerpt is, dat het een in zijn ogen verkeerde parallel trekt tussen drank en godsdienst, het is een confrontatie met twee alcoholisten enerzijds en een gefrustreerde, in de godsdienst vluchtende vrouw anderzijds. Hij [namelijk Vestdijk] trekt een parallel tussen beide vluchtgebieden, waaruit de conclusie volgt dat zowel de drank als de godsdienst slecht zijn voor individuen die bewust willen leven, tot een zelfontwerp willen komen. Waarom noemt Bos Thea, die inderdaad in een vorm van geloof vlucht, ‘gefrustreerd’? Moet je gefrustreerd zijn om een geloof te hebben? Of zijn in zijn ogen alle vrouwen met een drankzuchtige of impotente man gefrustreerd? Zij probeert met een koperen fruitmesje, ooit gekregen van de vader van Lannooy - voelt u de symboliek lezer(es)? -zichzelf van kant te maken wanneer ze door Lannooy jr. wordt afgewezen (en dat terwijl zijn vader destijds had geprobeerd haar aan te randen; over verschil gesproken..). De afwijzing is een ramp omdat Thea begrijpt dat haar godsdienstige instelling een verkapte drang naar seksualiteit is, een drang waarvoor haar man - impotent als hij is - geen tegendruk kan opleveren. Dat begrijpt Thea helemaal niet. Haar geloof heeft niets met religie of met frustratie te maken. Ik vind die hele vergelijking tussen drank en geloof, tussen geloof en seksualiteit ongepast; ze zegt meer over de bespreker dan over het besprokene. R. Bulthuis vindt de latere romans van Vestdijk, blijkens zijn bespreking in de Haagsche Courant van 5 april 1969, allemaal niet veel soeps. ‘Een nieuwe roman van Vestdijk kan zelfs de grootste bewonderaar van deze unieke auteur nauwelijks meer in beroering brengen.’ Van de oudere romans was ‘de inzet (..) dikwijls verrassend en dat is in de laatste tijd niet meer het geval.’ In Vijf vadem diep komt dat door de persoon Lannooy, de journalist | |||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||
die helaas geen enkel dramatisch aspect vertoont (..). De aanloop mist ook de noodzakelijke spanning, werd in een ‘leuke’ toon geschreven en is overwoekerd door overbodige zinnetjes en tussenzinnetjes. Hoofdmotieven zijn ‘zijn vadercomplex en zijn bemoeizucht’ en die leiden ertoe dat Thea de zoon van de hoererende dronkaard zover (weet) te krijgen dat hij van haar een glas aanneemt. Daarmee is het laatste verzet tegen de vader gebroken. (Lannooy) wordt het slachtoffer van de heerszuchtige mannenjaagster die de regie krijgt in deze roman, die bijna als een thriller eindigt. Kortom, Vijf vadem diep is zeker minder dan het kostelijke ‘Juffrouw Lot’, dat trouwens een hoogtepunt vormt in Vestdijks romanproduktie van de laatste jaren. En het kan niet in de schaduw staan van ‘Else Böhler’, ‘De koperen tuin’ en nog een dozijn romans die Vestdijk tot een onzer grootste romanciers maakten. Wat houdt dat vadercomplex in? Waarom wordt Lannooy het slachtoffer genoemd, terwijl Thea zelfmoord pleegt? Geen antwoord. H. Bonset ziet in het Utrechts Nieuwsblad van 26 april 1969 de volgende motieven in de roman: minderwaardigheidsgevoel ten opzichte van de overleden vader, angst om weer aan de drank te raken en angst om buiten zijn schuld steeds weer in verdacht gezelschap terecht te komen; motieven die hij keurig heeft overgeschreven van de flaptekst. In de scène met Loek en Thea ziet hij de van oudsher bekende motieven van de voyeur en de chanteur en daarom vergelijkt hij het boek met De ziener. Ook doet Bonset pogingen om andere bekende motieven uit Vestdijks oeuvre in deze roman terug te vinden, bijvoorbeeld de motieven die Oversteegen genoemd heeft in zijn artikel ‘Eenheid in de verscheidenheid’, in Literair Lustrum (p. 242-256): mededogen, vadermotief en ferne Geliebte. Alleen het vadermotief lijkt hij in Vijf vadem diep te kunnen opsporen: er wordt aannemelijk gemaakt dat deze [nl. Lannooy senior] de diepere oorzaak van Lannooys alcoholisme is, en ook geeft Lannooy hem de schuld van zijn neiging tot maatschappelijk mislukken. | |||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||
Een ferne Geliebte zal hij wel niet zien in ‘zijn tegenspeelster, de vrouw Thea: een hard, fel onberekenbaar verpleegsterstype.’ Het eindoordeel luidt niet negatief, maar wordt niet toegelicht: ‘Iedere lijn die begonnen wordt, wordt ook doorgetrokken, alles staat vernuftig met elkaar in verband.’ Wat dan met wat? Hoe is de afloop dan volgens Bonset? En hoe zit het met de lijnen die in het eerste hoofdstuk worden getrokken? Evenals Fens vindt Bonset immers dat ‘het eerste hoofdstuk brokkelig (is), onsamenhangend, en af en toe vrijwel onbegrijpelijk.’
De opmerkingen die over Vijf vadem diep worden gemaakt zijn velerlei, maar ik denk dat ik het best kan proberen ze te herleiden tot een aantal algemene formuleringen:
Ik voeg daar zelf nog een vraag aan toe, een vraag die niemand van de door mij geraadpleegde recensenten stelt: waarom laten alle ouders in het boek zich zo buitengewoon negatief uit over hun kinderen? Valt het van Thea misschien nog te begrijpen dat ze Riekje steeds beschuldigt van afluisteren omdat ze niet de lijfelijke moeder van het meisje is - en dan nog -, van Vervat verwacht je dat niet. Het valt op dat hij zijn eerste vrouw ophemelt, maar Riekje bestempelt tot een hoertje, wat ze beslist niet is. Ook de ouders van Loek maken hun kind zwarter dan hij verdient: nadat hij heeft gezeten voor diefstal en is betrapt met een meisje, gaan ze er zonder meer van uit dat hij dan ook wel een moord zal plegen. Zo zijn ouders niet, integendeel; zelfs met de feiten in de hand zullen zij meestal proberen hun kind te verdedigen. Waarom heeft Vestdijk hun dan deze woorden in de mond gegeven? | |||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||
1 Lannooys vadercomplexDe titel Vijf vadem diep geeft al aan, dat Lannooys eigenlijke probleem niet het alcoholisme is, maar zijn vader. Net als in De storm, waaruit het citaat over de vader afkomstig is, heeft de vader in Lannooys onderbewuste een zodanige gedaanteverandering ondergaan, dat hij door de zoon niet meer herkend wordt. ‘Vijf vadem diep ligt je vader in zee, maar in zee gaat niets verloren,’ - en dan verder wilde de grote dichter zijn gehoorzame lezers doen geloven, dat het oog van de vader een parel was geworden, zijn rib een koraal, zijn oren schelpen, vijf vadem diep in de zee dus. (p. 238)Ga naar eind1. De zee komt in andere boeken van Vestdijk voor als symbool voor moederschoot en/of onderbewuste. In het onderbewuste van Lannooy heeft het oog van zijn vader de gedaante van een druppel alcohol aangenomen, diens armen en benen van flessen en zijn hoofd van een glas. Op de plaats waar hij alle tastbare herinneringen aan zijn vader stopt, de grote muurkast, ziet hij in gedachten herhaaldelijk een tafel vol glazen en flessen staan, met een inlandse bediende ernaast: ‘..dat ene glaasje jenever, dat er niet was, maar dat er zou kunnen zijn, in die lege muurkast bijvoorbeeld’ (p. 32); hij had enige ogenblikken met de aanvechting te kampen (..) naar de muurkast te sluipen, de deur open te rukken, en het Maleise mannetje te voorschijn te sleuren, dat daar dag in dag uit de drank - zijn drank - zat te bewaken (p. 215) Maar als Vervat hem vraagt wat er in die grote kast zit, antwoordt hij: ‘Mijn vader’ (p. 233). Behalve de visioenen van drank in de kast heeft hij ook akoestische waanvoorstellingen: er klinkt gelach uit, dat alleen van zijn vader afkomstig kan zijn. Dit gelach achtervolgt hem na die eerste keer ook buiten zijn kamer. Lannooy heeft zelf niet in de gaten dat hij zijn schuldgevoel, misschien wel haat, tegenover zijn vader heeft proberen te verdringen met drank. Wanneer hij probeert na te gaan waardoor hij aan de drank is geraakt, kan hij alleen maar bedenken dat in Indië iedereen dronk. Stel nu dat hij leraar was geworden, zoals de meesten die geschiedenis gestudeerd hebben, dan had hij geen orde kunnen houden en | |||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||
hij zou dan een reden hebben gehad om te drinken, daar waar het in Indië het klimaat was geweest, en omdat iedereen het daar deed. Als mislukt leraar zou hij ook nooit een reden hebben gehad om met drinken op te houden. Hij zou niet in een Jappenkamp hebben gezeten (p. 32) Het lijkt me dat Lannooy zich met het laatste niet bedriegt: doordat hij enkele jaren moest proberen het vege lijf te redden, had hij geen tijd en aanleiding om zich met ingebeelde problemen op te houden. De reden waarom èn het schuldgevoel èn de neiging om weer te gaan drinken terugkeren, is de kennismaking met Thea Vervat, de schakel tussen hem en zijn vader. Wat heeft Lannooy eigenlijk precies gedaan wat hem zoveel schuldgevoel bezorgd heeft? Strikt genomen niets: hij heeft zijn vader niet beledigd, niet aangevallen of verdacht gemaakt. Hij heeft alleen partij gekozen voor de moeder, wier trots erg geleden had onder de vele slippertjes van haar echtgenoot; en hij is bij zijn moeder gaan wonen in plaats van bij de rijke en beroemde vader. Zijn vader kan dit als verraad hebben opgevat, zeker omdat deze zoon waarschijnlijk zijn grootste liefde had. Maar het blijkt nergens dat de vader kapot is gegaan door de ‘verwaarlozing’ van de zoon. Wat kan een volwassen man anders doen dan het ouderlijk huis verlaten en zijn eigen leven gaan leiden? Als Lannooy zich schuldig voelt, moet het zijn om een verdrongen gevoel. Immers, in het hele boek is geen reële reden te vinden, niets waarvan Lannooy zich bewust is, en dus moet het wel een onbewuste reden zijn. Dat zou bijvoorbeeld het in het eerste hoofdstuk belachelijk gemaakte ‘Oedipuscomplex’ uit Hannies kinderboekjes kunnen zijn (p. 11). Niet omdat deze flauwe opmerking anders geen enkele functie heeft, maar omdat de moeizame plaats van een zoon tussen twee ongelijk gestemde ouders in Vestdijks oeuvre vaak voorkomt. Lannooy heeft - onbewust - de moeder liefgehad en de vader doodgewenst. De schokkendste confrontatie die voor hem mogelijk is, is met degene die de dood van de vader veroorzaakt heeft; zij heeft gedaan wat hijzelf onbewust gewild heeft. Niet omdat hij zijn vader zo haatte dat hij hem in werkelijkheid had kunnen vermoorden; de ‘moord op de vader’ is bij Vestdijk nooit zo letterlijk. Het gaat om de vader als identificatie-object. Lannooy is mislukt in het leven, niet door tegenwerking van wie of wat ook, maar gewoon doordat hij een beetje een slappe figuur was. Hij neemt zonder meer aan dat hij als geschiedenisleraar geen orde had kunnen houden, maar hij heeft het nooit gepro- | |||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||
beerd. Hij kan wel zeggen dat hij nooit ergens in geslaagd is, maar hij zet - ook voor zichzelf - nooit op een rijtje wat hij dan had willen bereiken. Hij is altijd maar een beetje meegedreven met het leven, heeft nooit initiatieven getoond. Voor zo iemand moet het wel een akelige gedachte zijn, dat men hem zou kunnen vergelijken met een rijke en beroemde vader. Niet de vader zelf roept de moordneigingen op, maar het feit dat hij eigenschappen heeft die de zoon niet heeft. Niet de vader moet dood, maar het spiegelbeeld. Lannooy heeft dus geen ‘vadercomplex’ in de klassieke zin, maar is een gedesintegreerde die de confrontatie met het ideaalbeeld uit de weg wil gaan. | |||||||||||||||||||
2 TheaHelaas confronteert het toeval hem met de persoon die hem bewust dreigt te maken van zowel die voorbeeldfunctie van de vader als de onbewuste wens hem te vermoorden: Thea Vervat, die vader en zoon beter dan wie ook kan vergelijken en die misschien de vader wel vermoord heeft. Het spreekt vanzelf dat die ontmoeting voor Lannooy niet aangenaam kan zijn, en daaruit volgt dan ook de zeer negatieve beschrijving van Thea. Maar even logisch is het, dat Lannooy zich van zijn eigen onbewuste verlangens en angsten niet bewust is; daarmee vervalt de oorzaak van de dreiging die van Thea uitgaat en blijft alleen haar negatieve beeld over. Thea is dan niet meer bedreigend omdat ze Lannooy aan zichzelf kan openbaren, maar omdat ze een kreng, een slechte stiefmoeder, gefrustreerd en onbevredigd (vul maar in) is; oftewel: omdat ze een vrouw is. De reden waarom haar man en andere mannen haar haten moet bij haar liggen, eenvoudigweg omdat die niet bij die mannen kan liggen. Daarom wordt alles wat over haar gezegd wordt, door alle anderen (ook de lezers) geloofd: ze pest haar man met zijn vorige vrouw, ze is slecht voor haar stiefdochter, ze dringt hem drank op, ze dreigt met zelfmoord. Raar is dan toch, dat haast niemand in het boek leest dat ze ook een moordenares is; dat zou toch zo leuk passen in het beeld dat men van haar heeft. Maar juist dat wordt algemeen betwijfeld! | |||||||||||||||||||
3 De moordTen onrechte, want daar is Vestdijk nu juist heel duidelijk over. De lezer wordt precies geïnformeerd over de dood van de vader. Aanvankelijk weet de lezer net als Lannooy alleen dat hij dood is en een langdurig af- | |||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||
takelingsproces heeft meegemaakt; Lannooys broer vertelt dat er een paar dames als verpleegster en gezelschapsdame bij hem zijn geweest gedurende zijn laatste maanden. Pas als Lannooy aan meneer George vraagt wat er dan wel gebeurd is, hoort hij dat vaders dood niet natuurlijk was en dat een vrouw verantwoordelijk was. Dat wordt van bovenaf geopenbaard, via een medium. Aangezien ik niet geloof in ‘spiritisme’ maar nog wel bereid ben iets te voelen voor telepathie, neem ik aan dat de boodschap die door meneer George wordt geopenbaard in werkelijkheid afkomstig is van Thea: in haar angst voor ontdekking seint ze onbewust de mededeling uit; of van Lannooy zelf, die een onbewuste verdenking onbewust uitstraalt. Hoe dat in feite zit is niet van groot belang. Ik neem aan dat Thea de bron is, gezien haar weigering om zelf in trance te gaan. Onlogisch lijkt dan, dat ze Lannooy zelf heeft uitgenodigd voor de bijeenkomst. Maar omdat zij degene is die er bij Lannooy op aandringt een vraag te stellen, kan alleen maar geconcludeerd worden dat Thea zich totaal niet bewust is van de werkelijke herkomst van de boodschappen. En dan nog wil Lannooy het niet begrijpen. Pas als Thea vertelt dat ze door Loek gedwongen wordt met de waarheid over de brug te komen, krijgt hij van haar te horen wat er gebeurd is. Ze heeft gedurende de laatste maanden van zijn leven voor Lannooys vader gezorgd en in die tijd heeft ze een heel bij-zondere relatie met deze patiënt gehad; ze voelden diepe liefde voor elkaar en deze werd niet ‘bezoedeld’ door lichamelijke toestanden. Ze heeft daarom enige voorwerpen waar de vader erg op gesteld was van hem gekregen. Maar dit zegt nog niet zoveel. Wel dat ze op zijn eigen verzoek de geestelijk in de war geraakte kunstenaar uit zijn lijden heeft verlost. Iemand doden doet een mens alleen om aan geld te komen - zo weinig hield Lannooy van zijn vader, dat hij even aan de mogelijkheid van een ‘legaat’ denkt (p. 248) - of uit diep gevoelde liefde. Geen reden om een schuldgevoel te hebben, maar daar geeft Thea ook geen blijk van; wel een reden om bang te zijn voor de politie, want euthanasie was toen nog bij de wet verboden. Het was niet moeilijk, want vergif had hij al in huis. Thea deed wat hij haar vroeg kennelijk erg bekwaam, want zelfs de arts had niets in de gaten. Ze is dus inderdaad verantwoordelijk voor zijn dood, maar niet op een manier die we ‘moord’ noemen. Zelfs in die tijd waren er al mensen die euthanasie verdedigbaar vonden. Juridisch was men nog niet zo ver, dus Thea heeft groot gelijk dat ze het verhaal niet bekend wil laten worden. Een duidelijk antwoord dus op de vraag of Thea de vader nu wel of niet gedood heeft: ja, maar ze is geen moordenares. | |||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||
Het is dus duidelijk dat Lannooy onbewust door Thea wordt aangetrokken; maar Thea, op haar beurt, moet ook hevig geboeid zijn door de zoon van de man die zij heeft liefgehad. Dat betekent niet, dat ze in hem zoekt wat de vader haar niet heeft gegeven en wat haar man haar niet meer kan geven: seksuele bevre-diging, want daar blijkt ze helemaal niet naar te talen; ze brengt Lannooy niet één keer in de situatie die seks onvermijdelijk maakt. Ook in haar huwelijk is de lichamelijke kant niet belangrijk. Ze zal wel met Vervat getrouwd zijn om een plaatsvervanger voor Lannooys vader te krijgen. Thea, de zorgende, verplegende, is zonder twijfel met Vervat getrouwd in de hoop goed aan hem te kunnen doen. Helaas blijkt hij een hopeloos geval te zijn: zijn verdriet om de gestorven geliefde is zo groot, dat hij het alleen maar kan vergeten door zich te bedrinken. Thea begrijpt dat; ze zegt eerbied te hebben voor alle soorten van liefde (p. 142). Omdat ze zijn drankneiging begrijpt, staat ze hem toe te drinken. Vervat, die zichzelf niet wil bekennen dàt en waaròm hij drinkt, noemt dat tegenover anderen: ze pest me met Stientje, en: ze zet me aan tot drinken, in de hoop dat ik erin blijf. Nu wil ik niet beweren dat Thea een engel is. Haar stiefdochter behandelt ze niet erg moederlijk, of ook maar vriendschappelijk. Maar altijd nog beter dan haar man, die aan iedereen vertelt dat zijn dochtertje een sloerie is. En ze ziet wel degelijk wat in Lannooy. Waarom een vrouw met een impotente man, die dus steeds onbevredigd is en naar wat warmte verlangt, meteen een hoer en een slet genoemd wordt, vermag ik niet in te zien. Iemand als Lannooy, die in Indië talloze vrouwen heeft gehad, wordt door iedereen fatsoenlijk gevonden - ook door de lezer. Een lezer die Thea een slet vindt, laat zich teveel op sleeptouw nemen door Vervat, die zijn impotentie afreageert met vuile praat. Zelfs zijn dochter, die best wat wil - of althans graag die indruk wekt - is rein vergeleken met wat hij van haar zegt. Het enige wat Thea van Lannooy verlangt blijkt een kus en wat strelen te zijn. Hij is immers de zoon van zijn vader, en, even belangrijk: de aangewezen opvolger van haar man. Nu deze is uitgeschakeld voor de liefde, kan ze heel goed in Lannooy een vervanger zien. Lannooy gaat niet op haar voorstel om samen te vluchten in, maar dat wil niet zeggen dat hij haar ‘afwijst’; het is de logische consequentie van zijn optreden in dit boek. Hij wil zich niet identificeren met zijn vader maar lijkt toch op hem; hij doet hetzelfde als Vervat maar is zich niet bewust van welke gelijkenis met Vervat ook. Zijn weigering om met Thea te vluchten past hierin: hij doet hiermee iets wat Vervat ook gedaan zou hebben. | |||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||
Daarmee kom ik op de essentie van de roman: de geleidelijk steeds groter wordende en ten slotte complete identificatie van Lannooy en Vervat. | |||||||||||||||||||
4 De afloopLannooy volgt Vervat op als redacteur bij de krant. Toevallig zijn ze allebei alcoholist (geweest). De hoofdredacteur meldt dat Lannooy Nederlands heeft gestudeerd; dat blijkt echter geschiedenis te zijn. Maar Vervat heeft wel Nederlands gestudeerd. Lannooy wordt lid van de damclub, waar Vervat juist voor bedankt heeft. Vervat en hij hebben allebei trillende handen. Ze zijn allebei ongelovig. Vervat hoort stemmen, Lannooy gelach. Lannooy ontfermt zich vaderlijk over Riekje en begeleidt, alsof hij haar man is, Thea naar de bijeenkomst. Er ontbreekt maar één ding aan de volledige overeenkomst, en dat is dat Vervat wel drinkt en Lannooy niet meer. Maar ook dit gaat gelijklopen: als Thea ziet dat Lannooy er net zo verslagen bij zit als Vervat wanneer hij drank nodig heeft, geeft ze hem te drinken. Op dat moment is de identificatie volkomen. Nadat Lannooy al eerder Riekje door de ogen van Vervat heeft gezien, namelijk als een hoertje (p. 240), gaat hij na dit ene glaasje ook Thea zien met Vervats ogen. Vervat ziet haar als een op mannen belust wijf dat alles doet om maar haar zin te krijgen; zelfs een theatrale zelfmoordpoging schuwt ze niet: ze heeft al eens de gaskraan open gezet. Zodra Lannooys glaasje begint te werken, voelt hij hoe Thea hem opvrijt. Ze wil hem dwingen met haar te vluchten en voert haar dreigement, zelfmoord te plegen, uit door zich met een mesje - van zijn vader afkomstig - te doorsteken. Lannooy wantrouwt zijn waarnemingsvermogen helemaal niet, hoewel hij al eerder dingen heeft gezien en gehoord die er niet waren. Bovendien had hij gewaarschuwd kunnen zijn door Vervats herhaalde vraag, of hij wel eens een delirium gehad heeft (p. 151 en 224). Nu kan in zijn geval waarschijnlijk niet van een delirium gesproken worden; na één glaasje zou dat onmogelijk zijn. Maar Lannooy leefde aldoor al op het randje van de geestelijke abnormaliteit en had nog maar een heel klein duwtje nodig om onbestaanbare dingen te gaan zien. Deze ontknoping is schitterend voorbereid. Ik heb al gewezen op de samenhang tussen drank en vader. Ook tussen delirium en Thea wordt verband ge-legd. In het café vraagt Vervat eerst naar Lannooys ervaring met een delirium, en zegt meteen daarna dat het alleen maar logisch is dat Lannooy zich voor Thea interesseert. Wanneer Vervat Lannooy op diens kamer opzoekt, sugge-reert hij eerst dat Lannooy wel eens een de- | |||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||
lirium gehad heeft en begint hij vervolgens over Thea. ‘Alles hing nu eenmaal samen,’ (p. 37) filosofeert Lannooy op zijn kale kamer. En zo is het. | |||||||||||||||||||
5. Loek KremerDe geschiedenis van de bovenbuurjongen Loek Kremer lijkt er een beetje bij te hangen, maar bij nader inzien blijkt ook deze in Lannooys verhaal geïnte-greerd te zijn. Loek is niet zomaar een jongen met lange vingers die een meisje lastig valt; Loek is de jonge Lannooy zelf. Nog voor hij de jongen heeft ontmoet, alleen op grond van informatie van de hospita, vraagt Lannooy zich af of Loek Kremer's leven iets gemeen had met het zijne als klein jongetje (..), bezig zich los te maken van het ouderlijke milieu, (en) of het leven van een reiziger in stofzuigers iets gemeen had met dat van een schilder die bezig was beroemd te worden (p. 44) Dat Loek Riekje lastig valt doet Lannooy ogenblikkelijk denken aan een inlands meisje, dat hijzelf probeerde te verkrachten (p. 67). Loeks mededeling dat hij niks om vrouwen geeft (p. 67) had ook van Lannooy afkomstig kunnen zijn. Vrouwen genoeg in zijn leven, maar tot een reële binding met een vrouw is hij nooit gekomen. Op zijn kamer bedenkt Lannooy dat Loek weleens in de muurkast zou kunnen zitten (p. 76), oftewel: hij voelt dat de jongen een plaats in zijn onderbewuste inneemt. Dat Loek dat later ook inderdaad doet, verrast Lannooy; maar dat is altijd het geval met iets wat in ons onderbewuste gebeurt. Nog voordat hij weet dat Loek in de kast alles heeft afgeluisterd, beseft hij dat deze minne jongen ‘door hemzelf opgeroepen’ is (p. 236-237). De werkelijke Loek doet, wat een onbewust onderdeel van Lannooy gedaan zou hebben: hij komt achter het ware aandeel van Thea in de dood van zijn vader. Geen wonder dat Lannooy tegen Loeks ouders zegt dat hij Loek een aardige jongen vindt, of dat hij hem de hand boven het hoofd houdt. Ook hier is in hevige mate sprake van identificatie. | |||||||||||||||||||
6 Het toevalNet als Fritz Belluno in De filmheld en het gidsmeisje leidt Lannooy een leven geheel uit de tweede hand. Maar terwijl Fritz dit doet omdat hij uit | |||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||
karakterzwakte een ideaalbeeld nodig heeft, wordt Lannooys navolging van Vervat grotendeels bepaald door het toeval. Hanneft, die Lannooys rode gelaatskleur zeer juist interpreteert, bedenkt meteen daarop: ‘neen, hij is geen alcoholist, ondanks Indië, dat zou ook wel erg toevallig zijn...’ (p. 21). Dat Riekje ‘Vervat’ heet en mevrouw Vervat Thea van Elburg is, is even toevallig, en dat geldt ook voor het lidmaatschap van de damvereniging. De agent die Riekje naar huis brengt is toevallig een neef van de chef-zetter op de krant. Lannooy volgt Vervat niet bewust op, of onbewust, maar bij toeval. En datzelfde toeval wil, dat hij zo volkomen gelijk wordt aan zijn voorganger (voorbeeld kan Vervat niet genoemd worden), dat hij even bereid is als deze om onschuldigen op te offeren aan de onwil, zichzelf te zien zoals hij werkelijk is. Het is ongelofelijk, hoeveel variaties op het thema voor Vestdijk mogelijk zijn. Meestal offert een hoofdpersoon, wanneer hij geconfronteerd wordt met het negatieve beeld van zichzelf, deze ander op (bijvoorbeeld in Else Böhler, Duits dienstmeisje, of in Bevrijdingsfeest), maar in Vijf vadem diep wordt een derde het slachtoffer, zij het slechts in de fantasie van de hoofdpersoon. | |||||||||||||||||||
4 Nogmaals de afloopWant Thea pleegt natuurlijk niet echt zelfmoord. Wat Lannooy ziet, komt uit zijn eigen (of liever Vervats, maar dat maakt op dat moment niets meer uit) onbewuste verlangen voort. In werkelijkheid zal Thea niet veel anders doen dan wat bezorgd naar hem kijken. Hij kan haar niet eens goed zien: ‘Was ze nu achter hem gaan staan, bij het buffet?’ (p. 249). ‘Je moet nog maar even blijven zitten, het zal zo wel overgaan,’ hoort hij haar nog zeggen (p. 250). Daarna neemt zijn fantasie het over. Thea zegt dan, alsof Vervat het haar dicteert: ‘Ik heb een verschrikkelijk leven bij mijn man, ik wil weg. Dan ben ik meteen ook van die rotjongen af.’ Welke rotjongen? Riekje is toch een meisje? De enige rotjongen in het verhaal is Loek Kremer en zijn ouders wekken sterk de indruk van hem af te willen, maar Lannooys betrokkenheid daarbij is uiterst gering. Zou Lannooy dan misschien een gesprek tussen zijn eigen ouders, ergens in zijn onderbewuste opgeslagen, hier invullen? Zijn moeder heeft inderdaad geen leven gehad bij zijn vader en is werkelijk weggegaan. Dan zou ‘die rotjongen’ op Lannooy zelf moeten slaan, en dat zou meteen een re- | |||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||
den zijn om later te gaan drinken: het besef dat zelfs de geliefde moeder in de gaten heeft gehad dat haar favoriete zoon niets voorstelde. Het theatrale gebaar waarmee Thea zogenaamd zelfmoord pleegt is geheel in overeenstemming met Lannooys (en Vervats) visie op haar en lijkt niets te zijn voor de ondernemende en moedige vrouw die je ook in haar kunt zien. De verwonding die ze zichzelf aandoet met het piepkleine vruchtenmesje is hooguit voldoende om een bloedspatje te veroorzaken, maar zelfs dat staat er niet; alleen dat ‘hij bloed op haar kleren had gezien’ (p. 252; cursivering van mij). Er volgt geen enkele controle van medische kant, alleen de toejuiching van Vervat dat hij eindelijk van haar verlost is dankzij Lannooy. Aan het eind van het boek is de identificatie van de twee alcoholisten compleet; een identificatie die niemand, de heren zelf noch enige recensent, is opgevallen. Ik heb nog nooit iets lovends over dit boek gehoord, dat toch zo'n geraffineerde structuur heeft en een buitengewoon boeiende beschrijving bevat van een identificatie-ontwikkeling. Ik vind het beslist één van de betere boeken van Vestdijk, en na een periode van wat minder geslaagde boeken (De filmheld en het gidsmeisje, De hôtelier doet niet meer mee) is het een ongelofelijke verrassing. Het einde van het boek is in één woord schitterend: nadat Lannooy in werkelijk alles Vervat is gevolgd, zijn daar de rollen omgedraaid. Vervat roept uit, als hij hoort dat ook Lannooy damt: ‘God kerel, wat doet me dát een plezier! Je schijnt in alles mijn opvolger te moeten zijn, wat vind ik dát nou verrekte leuk!’ (p. 104) Maar wanneer Lannooy zelfs tot in zelfmoordvisioenen toe zijn voorbeeld heeft nagevolgd en daarvan geschrokken wegrent, hobbelt de slecht geklede en zeer dronken Vervat hem schreeuwend achterna. Het is een prachtige omkering van de gang van zaken in de rest van het boek: Lannooy zal nooit meer van zijn voorbeeld afkomen, zijn identificatieobject blijft hem op de hielen zitten. | |||||||||||||||||||
7 Het eerste hoofdstukDegene die voor deze identificatie verantwoordelijk is, degene die alle gebeurtenissen zo regisseert dat alles toevallig zo uitvalt dat de twee alcoholisten geheel met elkaar samenvallen, is natuurlijk de schrijver van het boek, Vestdijk. Maar Fens heeft gelijk dat er iemand in het boek is die als een soort verpersoonlijking van deze schrijver optreedt, al is dat natuur- | |||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||
lijk niet Lannooy zelf of zijn vader, want die worden geregisseerd. Die iemand schrijft maar wat, wat hij verzint hoeft niet waar te zijn als het maar mooi klinkt; en hij treedt al op in het eerste hoofdstuk, waarvan de betekenis dan ook meteen duidelijk wordt. Er is al vaker geklaagd over de onsamenhangendheid en het gebrek aan functie van Vestdijks eerste hoofdstukken, bijvoorbeeld in het schitterende De Ziener. Van dit boek is intussen onweerlegbaar aangetoondGa naar eind2. dat het eerste hoofdstuk juist een grote functie heeft: wat in de rest van het boek gebeurt wordt hier al getoond, alleen niet letterlijk maar symbolisch. Zo is het met Vijf vadem diep niet precies; het eerste hoofdstuk toont ons hier de schrijver aan het werk. Hanneft overweegt verschillende mogelijkheden voor Lannooy, voor menselijke relaties, koestert het een en verwerpt het ander. Immers, Hanneft was speels genoeg: hij had fantasie, en tegen het negéren of wegwerken van telegrammen, die voor zijn bedenksels compromitterend konden worden, zag hij evenmin op als tegen het verzinnen van revoluties in welk deel van de wereld ook (p. 8). ‘Even kijken wat voor onzin ik heb geschreven,’ overweegt hij zelf (p. 17). Met wat hij van hem weet - Indië, beroemde vader, gelaatskleur - en wat hij van hem denkt - militarisme, alcoholisme - ontwerpt hij een compleet beeld van Lannooy, zoals een schrijver dat doet met de eigenschappen van verschillende mensen die hij kent om er een mooie verhaalfiguur van te maken. Kortom, hij goochelt wat met toevalligheden, en die maken dat er gebeurt wat er gebeurt. Het zijn juist de toevalligheden die Lannooy in contact brengen met degene die zijn vader heeft gedood en met degene die zijn evenbeeld is. Er is een klein maar essentieel verschil tussen een schrijver die het toeval te hulp roept als hij niets bedenken kan en een schrijver die laat zien hoe ons hele leven door toevalligheden gevormd wordt. Vestdijk hier beschuldigen van de eerste methode getuigt van kortzichtigheid van lezers die de rol van het toeval in deze roman niet begrijpen. | |||||||||||||||||||
8 Het dramatische aspectHet spreekt vanzelf dat ik het ook niet eens kan zijn met de opvatting dat Lannooy een ondramatische hoofdpersoon is. Hij doet weliswaar niet zoveel, maar alles wat hij doet brengt hem in contact met zichzelf: met de | |||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||
jeugdige onbezonnenheid van Loek Kremer, met het aangerande meisje Riekje, met de vrouw die zijn vader liefhad en doodde, met de alcoholist - allemaal aspecten van hemzelf. De andere personen in het verhaal zijn allemaal even zovele spiegels waarin hij zichzelf zou kunnen zien, als hij niet zo verblind was. Want zoals dat met gedesintegreerden gaat, wil Lannooy niet zien wat hij zou kunnen zien. Hij legt geen verband tussen de gebeurtenissen, hij ziet er de betekenis niet van in; hij wil niet integreren. Dat blijkt overduidelijk uit de slotscène: hij ziet Vervat nog steeds als een ‘ander’, niet als deel van zichzelf; hij zal nooit inzien wie en wat hij is. Voor de integratie gebruikt Vestdijk vaak als beeld: het kind. In zijn beschouwende werk, vooral in De toekomst der religie, omschrijft hij het kind als natuurlijk-geïntegreerd. In vele van zijn romans wordt het verzet van een hoofdpersoon tegen de integratie verbeeld als een hekel aan kinderen (krijgen). Hier is dat weer even anders: in deze roman hebben alle volwassenen een hekel aan kinderen. Het enige wat de kinderen doen is nieuwsgierigheid tonen: Riekje luistert af, Loek verstopt zich in de kast; zowel Riekje als Loek is hevig geïnteresseerd in seks zonder er echt aan te beginnen. Wat Loek heeft gedaan om in de kliniek te belanden wordt niet uit de doeken gedaan, maar dat hij in een kliniek zat en niet in de gevangenis zegt al genoeg. Zo heel erg strafbaar zal zijn gedrag niet geweest zijn. Maar de volwassenen maken er een drama van. Waarom? Omdat ze niet willen weten wat de kinderen zouden kunnen ontdekken, omdat ze niet tegen integrerende krachten kunnen. Dat geldt niet alleen voor de genoemde kinderen; volgens de redactieleden zijn àlle jongens tegenwoordig op het slechte pad (p. 23). Toch is er ook een volwassene in het boek die in zekere zin naar integratie streeft. Als integratie gedefinieerd kan worden als ‘het streven naar het opheffen van de kloof tussen bewust en onbewust’, oftewel ‘willen inzien hoe je eigenlijk bent’, dan is duidelijk dat ook Thea wil integreren. Haar bezoeken aan de bijeenkomsten van meneer George hebben niets met religie te maken, zoals de meeste recensenten denken; er is geen sprake van een godsdienstig ritueel of van aanbidding van een god. Het enige wat in dit gezelschap gebeurt is contact zoeken met het onderbewuste, en dat is dan ook het enige wat bereikt wordt. Daarmee vervallen alle aantijgingen dat Thea uit frustratie in het geloof vlucht of voor haar seksuele onbevredigdheid een oplossing zoekt bij meneer George. Dat ze min of meer geïntegreerd is, blijkt ook uit de uitspraken die ze doet: ze is zich ervan bewust dat ze Vervat wel eens drank geeft om hem stil te houden, dat doet ze dus niet uit haat of minachting. Ik heb er al op | |||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||
gewezen dat zo'n vrouw door alle mannen die niet willen integreren onuitsprekelijk gehaat wordt. | |||||||||||||||||||
9 De typische VestdijkmotievenHet is een feit dat er in de Vestdijkliteratuur een enorme hoeveelheid motieven wordt opgesomd, die meestal niets verduidelijkt: het vadercomplex, de ferne Geliebte, geweld/vuur, leerling/meester, enzovoort; zie J.J. Oversteegens artikel ‘Eenheid in de verscheidenheid’, opgenomen in Literair Lustrum, p. 242-256. Ik heb al gezegd dat ook Lannooy gebukt gaat onder zijn vader, maar dat in zijn geval niet het klassieke vadercomplex wordt beschreven. Vestdijk is gevarieerder dan de meesten denken. De ferne Geliebte is ook in het boek aan te treffen, in de persoon van de overleden vrouw van Vervat. Maar waarom zou een willekeurige reeks motieven per se in ieder boek van Vestdijk moeten voorkomen? Wat een boek van Vestdijk tot een typisch Vestdijkboek maakt is niet een motief, maar de idee. Die komt meestal neer op een of andere vorm van identificatie. Dat is in Vijf vadem diep beslist ook het geval: het gaat om een zeer vergaande vorm van identificatie, bijna een volkomen gelijkstelling van twee alcoholisten. Een identificatie waarvan geen van beiden zich bewust is; die dus niet lijkt op de vorm van identificatie die Hartkamp bespreekt in zijn beroemde artikel ‘Identificatie en isolement’ in Maatstaf van september 1971 (p. 216-250) en die bijgevolg door niemand herkend wordt. Dat het personage Lannooy zich niet wil herkennen in de dronkeman Vervat, is begrijpelijk: het is niet vleiend voor jezelf, je te moeten zien als een verlopen kerel. Maar waarom begrijpen de lezers, inclusief de recensenten, er niets van? Is zo'n boek van Vestdijk eenvoudig te subtiel voor de gemiddelde recensent? Of bestaat daar een typisch Vestdijkiaanse verklaring voor: ook zij begrijpen het niet, omdat ze teveel op Lannooy lijken; omdat ze zich allemaal verzetten tegen identificatie met een hun onwelgevallig persoon?
Overbodig te zeggen, dat ik dit boek van Vestdijk op één lijn stel met zijn overige meesterwerken. Ook hier weer treffen we een personage aan dat zich-zelf niet wil kennen en dat getypeerd wordt door zijn omgeving. De kale kamer staat voor Lannooy zelf, zoals blijkt uit de vergelijking die Lannooy maakt als hij bedenkt dat de kamer zo leeg is als iemand die snakt naar een glaasje. De lege kast verbeeldt zijn geest, die geheel leeg is op wat vadersymbolen en drankzucht na. Alle personages om | |||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||
hem heen staan voor een aspect van zijn persoonlijkheid: Loek, die zich in de kast verstopt, verbeeldt zijn onderbewuste; Thea, die gedaan heeft wat hij zelf had willen doen, symboliseert zijn verdrongen gevoelens tegenover zijn vader; en Vervat vormt het abjecte spiegelbeeld van wat Lannooy geweest is en wat hij uiteindelijk wel weer zal worden. Kortom, Vestdijk in optima forma. |