Vestdijkkroniek. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||||
Kees van der Zwan
| |||||||||
[pagina 20]
| |||||||||
zer daarbij in zijn roman niet erg behulpzaam - of, in de woorden van Van der Paardt: ‘Zeer hoge eisen aan de kennis van zijn lezers stelt Vestdijk als hij zonder zijn bronnen te noemen daar toch een beetje de draak mee steekt. Dat is bijvoorbeeld het geval in Aktaion onder de sterren...’Ga naar eind2. Maar Aktaion kan ook nog aardig wat andere problemen opleveren. Dat bleek in het voorjaar van 1952, toen de vierde klas van het Stedelijk Gymnasium in Amersfoort de roman las. De leerlingen zaten met een aantal vragen en samen met hun leraar Nederlands, de heer A.P. Braakhuis, besloten ze Vestdijk zelf uit te nodigen om op deze kwesties in te gaan. ‘Daar ik slecht voor de vuist spreek, kan ik aan uw verzoek helaas niet voldoen.’, antwoordde de schrijver, die wel graag bereid was per brief te reageren. Daarop werden hem de volgende vragen toegestuurd:
Vestdijk vond de verschillende gezichtspunten ‘zeer interessant’ en niet afwijsbaar, ‘...met dit, overigens van zelf sprekende voorbehoud, dat het typisch “jeugdige” reacties zijn, (...) die door de “oudere” schrijver in een iets ander verband worden gezien.’ In de rest van zijn brief (die niet minder dan zeven pagina's dichtbeschreven vellen postpapier beslaat) verklaart hij wèlk verband hij op het oog heeft en wat hij ziet als het doel van het boek (volgens hem tevens ‘de idee in een engere zin’): | |||||||||
[pagina 21]
| |||||||||
...een beeld te geven van wat in een primitieve samenleving de uitzonderingsmensch uitrichten kan, en waarom hij met al zijn genialiteit en wijsheid te gronde gaat aan de middelmatigheid der lieden, die hem niet begrijpen.Ga naar eind3. Het kostte de gymnasiasten dus vooral moeite om vat te krijgen op de ‘idee’ van de roman. Verwonderlijk is dat niet, want Aktaion is een boek waarin nogal wat overhoop wordt gehaald en waaraan heel wat valt te interpreteren. Zo is het werk op te vatten (en ìs het ook opgevat) als historische roman, als mythologische roman, als mythologisch-historische roman, als allegorische roman (Aktaion moet dan beschouwd worden als Menno ter Braak, aan wie het werk is opgedragen), als roman over een ‘pedagogisch vormingsproces’, als mystieke roman, als astrologische roman, als symbolisch drama in romanvorm en als parodie op de Griekse religie.Ga naar eind4. Dat de leerlingen in deze wirwar van mogelijkheden behalve naar de ‘idee’ van de roman ook benieuwd waren naar wat de schrijver nu eigenlijk zelf vond van ‘de figuur en daden van Cheiron’, en wie hij als hoofdpersoon beschouwde, is wel te begrijpen.
Om meer dan één reden is het onmogelijk om na te gaan hoe de gymnasiasten gereageerd zouden hebben als ze niet de roman Aktaion onder de sterren hadden gelezen, maar het gelijknamige verhaal. Zonder twijfel zouden ze ook dan iets meer hebben willen weten over de ‘idee’, want die geeft zich ook in het verhaal niet direct en ondubbelzinnig prijs. In ieder geval zouden de vragen er heel anders uitgezien hebben. De gebeurtenissen waarnaar de gymnasiasten verwijzen, komen in het verhaal namelijk helemaal niet voor. En ook overigens is er heel veel waarvan in de roman wèl en in het verhaal geen sprake is. Dat begint al op de titelpagina van de roman, die in de ondertitel alvast vermeldt dat de lezer zal worden meegevoerd naar ‘het voor-Homerische Griekenland’. En het eindigt achterin, met een plattegrond die laat zien hoe wij ons ‘het voor-Homerische Oost-Thessalië’ (want om dat gedeelte van Griekenland gaat het) ongeveer moeten voorstellen. Op de tussenliggende pagina's spelen de gebeurtenissen zich af tegen de achtergrond van een afgepaald deel van de Griekse geschiedenis. Het is de tijd waarin de anakten (de rijke grond- en burchtbezitters, de heersers) erin waren geslaagd hun religie, die voorzag in menselijke, Olympische goden, de boventoon te laten voeren. Omdat het oude volksgeloof, met zijn verering van natuurkrachten, zich nog niet gewonnen had gegeven, | |||||||||
[pagina 22]
| |||||||||
was er nog een zekere strijd. Zo was het mogelijk om de paardmens Cheiron te beschouwen als iemand ‘...in wie een dergelijke strijd zich verinnerlijkt afspeelt (“onder” en “boven”).’, zoals Vestdijk zelf deed, in zijn brief aan de gymnasiasten. Hij vervolgde: In deze tijd was de overwinning van de Zonaanbidders (Olympos, Zeus, etc.) al verzekerd, maar de weerstand onder het volk nog belangrijk genoeg om het optreden van Aktaion (die immers de ‘oude’ maangodin Artemis vereerde - KvdZ) mogelijk te maken.Ga naar eind5. Niets van dit alles in het verhaal - dat moet het doen zonder anakten, zonder hun nieuwe religie en zonder de weerstand daartegen onder het volk. Ook voor het overige komen er geen als ‘historisch’ op te vatten gebeurtenissen in voor (wèl twee ‘geografische’ aanduidingen: de berg Pelion wordt twee maal genoemd en het woord ‘Thessalië’ valt een keer). Verder is er geen ondertitel met een historische verwijzing, en al helemaal geen plattegrond. Het verhaal is vooral een bewerking en vermenging van een aantal mythen, het staat zo goed als los van de geschiedenis.
Behalve bijzonder weinig ‘geschiedenis’ biedt het verhaal ook bijzonder weinig ‘voorgeschiedenis’; de hoofdpersonen, Cheiron en Aktaion, worden meteen getoond op een, in de woorden van Lodewick, ‘kritiek moment van hun leven, dat beslissend is voor hun verdere bestaan’.Ga naar eind6. Dat geldt natuurlijk voor de meeste verhalen (het citaat komt niet voor niets uit een definitie van de novelle), maar ‘Aktaion onder de sterren’ heeft ook nog eens een grote ‘uitwerkbaarheid’ en ‘aansluitbaarheid’. Deze twee termen gebruikte J.J. Oversteegen in een artikel over Vestdijks Verzamelde verhalen, waarin ook staat: ‘Zoals zo vaak in deze verhalen: het slot is scherp gemarkeerd, onomkeerbaar, het begin zou best het vervolg van iets anders kunnen zijn.’Ga naar eind7. Deze opmerking slaat weliswaar op het verhaal ‘De fantasia’, maar had evengoed ook op de maat van ‘Aktaion’ gesneden kunnen zijn. Het verhaal roept immers nogal wat vragen op, vragen naar dat voorafgaande ‘iets anders’ - vragen naar het ontstaan van de meester-leerlingverhouding tussen Cheiron en Aktaion, naar het ontstaan van de kennelijke brouille tussen hen (en naar de aard ervan - hoezo ‘haatdragende liefde’?, pagina 7 van het verhaal), naar Aktaions drijfveren om met ‘zijn’ godin in contact te komen, naar Cheirons bezwaren om daaraan mee te werken, naar de achtergrond van Cheirons besluit zijn onsterfelijkheid af te staan aan Aktaion (althans aan het marmeren | |||||||||
[pagina 23]
| |||||||||
beeld dat hem voorstelt), en zo zijn er misschien nog wel enkele te verzinnen. Ongevraagd heeft Vestdijk die kwesties uiteindelijk zelf toegelicht en hij heeft dat in stijl gedaan: in een roman die eindigt met het verhaal en die, zodoende, de mythologische gebeurtenissen op de Pelion van een royale voorgeschiedenis voorziet. Door deze uit het verhaal ontstane roman zich juist in het ‘voor-Homerische Oost-Thessalië’ af te laten spelen, had hij nòg een mogelijkheid om zijn mythenbewerking aanvaardbaar te maken. In de brief aan de gymnasiasten legt hij uit: ...de ‘historische situatie’ is van grooter belang. Voor mij was deze laatste (dus de overgang van Maan- naar Zonnereligie; dit is maar een ruwe aanduiding) van onschatbare beteekenis om de dood van Aktaion begrijpelijk te maken in verband met het optreden van Cheiron...Ga naar eind8. Dat de roman Aktaion eindigt met het gelijknamige verhaal is overigens niet helemaal waar. Weliswaar volgt het slot van de roman (dat wil zeggen de vier hoofdstukken vanaf ‘De getuige uit het zuiden’) het verhaal, maar het is er zeker niet identiek aan. De laatste vier romanhoofdstukken zijn bij elkaar een stuk omvangrijker dan het verhaal, en ook verder zijn er wel wat verschillen. Het meest opvallende is de vervanging, in de roman, van Astyanax door Melikertes. Om goed te kunnen zien wat dat voor verschil uitmaakt, is het nodig wat nader op de roman in te gaan. Aan het begin daarvan wordt Melikertes al genoemd, als god, of beter: als ‘god’. Die aanhalingstekens gebruikte Vestdijk ook, in zijn romanschema, en hij deed dat - het kan niet anders - met het oog op het tweede hoofdstuk van de roman, ‘Afkomst bij opbod’. Erg geestig wordt daarin beschreven hoe Cheiron aan het hof van Aktaions ouders, waar hij zojuist als gast is binnengehaald, wordt ingewijd in ‘de geheimen van het koninklijk geslacht’. Dat gebeurt door een optreden van de lijdzame hofzanger Musaios; uit zijn lied - maar meer nog uit het commentaar daarop van Aktaion, en van de verteller - blijkt dat koningin Autonoë haar stamboom eigenhandig heeft opgetuigd met een aantal goden. Autonoë is de dochter van niemand minder dan Kadmos, en haar neefjes Bakchos en Melikertes, oftewel Palaimon, zijn potentiële goden. Om koning Aristaios een tegenwicht te verschaffen tegen deze ‘krachtige afstamming’ van zijn vrouw, heeft men ook hèm van een goddelijke afkomst voor- | |||||||||
[pagina 24]
| |||||||||
zien: hij is de zoon van Apollo. Verderop blijkt het de bedoeling te zijn geweest dat Aktaion er ook aan had moeten geloven. Autonoë was van plan hem, net als zijn neefjes, tot ‘drager van toekomstige goddelijkheid’ te promoveren, maar bij de priesters was dat niet in goede aarde gevallen: Had men Autonoë's godenjacht tot nog toe door de vingers kunnen zien, omdat het personen betrof óf uit het verleden, óf die niet aanwezig waren, - en betekende dit niet ongeveer hetzelfde? - zoveel eer voor een jongen zonder enige ervaring, die deze zelfde dag nog vrij hulpeloos (...) voor hen was neergeknield, dat ging hen te ver.Ga naar eind9. Cheiron heeft wel door dat Autonoë erop gebrand is haar godenjacht te heropenen. Hij laat doorschemeren ‘paedagogus’ van een aantal goden te zijn geweest, en even later is hij al benoemd tot Aktaions opvoeder. Aktaion zelf voelt daar aanvankelijk niets voor, maar dat verandert als hij merkt dat Cheiron, net als hij, het bedrog van zijn moeder doorziet en erop neerkijkt. Uit dit bondgenootschap-in-afkeer ontstaat zelfs een zekere vriendschap. Daarvan is aan het begin van het hoofdstuk ‘De getuige uit het zuiden’ niet veel meer over. Aktaion bleef ernaar verlangen de maangodin Artemis te ontmoeten, Cheiron bleef zich daartegen verzetten, Aktaion is hem daarom gaan verachten en Cheiron is Aktaion als een hopeloos geval gaan beschouwen. Als Aktaion Cheiron komt opzoeken in de grot waarin hij zich heeft teruggetrokken en hij zijn leermeester weer eens lastig valt over Artemis (hij heeft gedroomd haar de volgende dag te zullen zien), ‘krijst’, ‘hinnikt’ en ‘briest’ de centaur hem dan ook weg. Verrassend genoeg is het de toekomstige namaakgod Melikertes (Palaimon) die getuige is van deze woedeuitbarsting. Hij kwam bij Cheiron binnenvallen en is maar gebleven; hij was op zoek naar Aktaion, over wie hij aan Cheiron vertelt: ...mijn moeder zei altijd, dat Aktaion de machtigste god was van heel Thessalië, en dat het een eer voor ons was hem in onze familie te hebben, en dat ik erg mijn best moest doen om het ook zo ver te brengen.Ga naar eind10. Aktaion op zijn beurt moest, zo staat in het begin van de roman, altijd Hardop lachen (...) bij de namen Bakchos en Palaimon. Vroeger was er alleen sprake geweest van neefjes, die geheel andere namen droegen, onbegaafde en luie neefjes, bastaards wellicht, die hij nooit had | |||||||||
[pagina 25]
| |||||||||
gezien en over wie door zijn ouders op medelijdende toon gesproken werd. Nu waren het goden!Ga naar eind11. Aktaion zat er niet zo ver naast, want Melikertes blijkt, tijdens zijn verblijf in de grot, nogal onbenullig te zijn; het heet dat zijn gezicht ...in zulk een blauwe onnozelheid vervloeid was, dat hij (Cheiron - KvdZ) eraan twijfelde, of een vinger, rechtopgehouden in het maanlicht, er een scherpe schaduw op werpen zou, laat staan een vraag een scherp omlijnd antwoord.Ga naar eind12. Over Astyanax, die in het verhaal als het ware de rol van Melikertes speelt, wordt hetzelfde beweerd; ‘veel ziend, weinig begrijpend en slechts bijzaken onthoudend’, vermeldt het verhaal bovendien over hem. Maar waarom zou Vestdijk nu uitgerekend zo'n loborig type als getuige hebben opgevoerd? In het slothoofdstuk van de roman wordt dat verduidelijkt, als Cheiron Melikertes toevoegt: Je bent een dwaas, maar niet onbeminnelijk in je dwaasheid, en om te kunnen begrijpen wat mij gedreven heeft bij deze reeks verwisselingen, waarbij de goden zich het aangezicht genadig omhullen, daarvoor is niet in de eerste plaats een scherp verstand nodig. En je bent van het bloed van Aktaion, ook jij hebt de goden uitgedaagd, al was het tegen je wil. Het moet je lichter vallen dan een ander om in te zien, dat de goden uitdagen slechts het uitdagen is van zichzelf.Ga naar eind13. Het is onmiskenbaar een docerende toon die Cheiron hier aanslaat - het lijkt erop dat hij Melikertes tòch als een soort leerling beschouwt. Weliswaar had hij al eens beweerd dat hij dit deed, tegen Aktaion, vlak voor zijn woedeuitbarsting, maar toen leek die opmerking vooral bedoeld om Aktaion te tarten; nòg eerder had hij Aktaion immers al zijn ‘laatste leerling’ genoemd. Uit dit alles blijkt wel dat het optreden van Melikertes tamelijk nauw samenhangt met allerlei eerdere gebeurtenissen: Melikertes is familie van Aktaion, heeft over hem gehoord, is hem gaan zoeken, heeft misschien dezelfde trekjes als hij, kan (volgens Cheiron) ook wel een lesje gebruiken, krijgt dat ook, en is daarom in zekere zin de opvolger van Aktaion. Voor Astyanax, in het verhaal, geldt dit allemaal niet. Hij komt uit de lucht vallen, kent Aktaion dan nog niet (hij wordt pas een beetje nieuwsgierig naar hem als hij het marmeren Aktaion-beeld in de grot ziet, en als Cheiron over hem vertelt), hij is dus ook niet op zoek naar Aktaion (hij is door zijn vader op een handelsreis uitgezonden) en nergens blijkt dat | |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
Cheiron hem op een of andere manier als leerling ziet. Maar hiermee is het belangrijkste verschil tussen beide getuigen uit het zuiden nog niet genoemd: Melikertes is bekend als ‘god’, Astyanax niet. Daardoor staat de verhouding tussen Cheiron en Aktaion, aan het slot van de roman, in een ander licht dan in het verhaal mogelijk was. Als ‘god’ is Melikertes immers het voortbrengsel van iets dat Aktaion en Cheiron allebei verafschuwen en dat zelfs leidt tot hun ‘bondgenootschap’: Autonoë's gesjoemel met goden. Het verschijnen van Melikertes, op het moment dat het niet meer botert tussen Aktaion en Cheiron, zorgt dan ook voor een verrassend contrast, tussen Melikertes aan de ene en Aktaion en Cheiron aan de andere kant, of, ruimer gezien, tussen ijdel bedrog en het laatdunkend doorzien daarvan. Merkwaardig genoeg benadrukt dit contrast tegelijk ook een overeenkomst: door het optreden van de nepgod Melikertes wordt de lezer nog eens subtiel onder de neus gewreven dat Aktaion en Cheiron, ondanks al hun onenigheid, één zijn in hun afschuw van het scheppen van nepgoden. Daardoor is het in de roman eenvoudiger te begrijpen dat Cheiron toch nog ‘liefde’ koestert voor zijn op het verkeerde pad geraakte oud-leerling. Dat die liefde ‘haatdragend’ is, vermeldt zowel het verhaal als de roman,Ga naar eind14. en in beide gevallen zegt Cheiron direct daarna tegen Aktaion: ‘Mijn nieuwe leerling (...) is de begaafdste van al mijn leerlingen.’ In het verhaal is het dan al duidelijk geworden dat Astyanax helemaal niet zo begaafd is en daarom klinkt die opmerking nogal spottend. Maar in de roman is Cheirons uitspraak ook nog eens erg hatelijk: Cheiron stelt Aktaion niet in de schaduw van zo maar een onbenul, maar in die van zijn onbenullige, nepgoddelijke neefje. Cheirons liefdevolle haat draagt ver, en dat wordt in de roman nadrukkelijker geïllustreerd dan in het verhaal. En het gebeurt, alweer, over de rug van de arme Melikertes.
Astyanax mag dan niet tot god gebombardeerd zijn - en in het verhaal mag er dan ook verder geen sprake zijn van godenverzinnerij -, dat betekent nu ook weer niet dat er in het verhaal geen goden voorkomen. Het is zelfs zo dat de geschiedenis van Aktaions familie zoals Musaios die aan het begin van de roman vertelt (nee: bezingt), óók in het verhaal te vinden is. Alleen is het in het verhaal Cheiron die vertelt (nee, ook hij zingt), en de luisteraar is Astyanax, - althans tot op zekere hoogte, want hij valt erbij in slaap. Verder is de versie in het verhaal veel korter: Cheiron concentreert zich voornamelijk op Semele, bij wie ‘...het verlangen (begon) te kwellen hem (Zeus - KvdZ) in zijn goddelijke gedaan- | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
te te aanschouwen...’ De familiegeschiedenis heeft in het verhaal ook een andere functie dan in de roman; Cheiron gebruikt haar om Astyanax iets duidelijk te maken over Aktaion: ‘Het willen aanschouwen van goden en godgelijken heeft zich sindsdien onthuld als een algemeene trek van Kadmos' geslacht.’Ga naar eind15. Voor de roman heeft Vestdijk de familiekroniek ingepast in de historische situatie waartegen hij de gebeurtenissen zich heeft laten afspelen. Die historische achtergrond bood hem, zoals al gezegd, de mogelijkheid om ‘...de dood van Aktaion begrijpelijk te maken in verband met het optreden van Cheiron...’ (Vestdijk in zijn brief aan de gymnasiasten). Maar ook had hij hierdoor een mooie kans om die familieoverlevering danig te ironiseren. Die kans heeft hij - de citaten uit de roman hebben het misschien al een beetje duidelijk gemaakt - royaal benut. Het hoofdstuk ‘Afkomst bij opbod’ is van een grote parodistische allure; het is heel begrijpelijk dat W. den Boer in 1943, in Hermenevs (‘maandblad voor de antieke cultuur’), onder de indruk was van de manier waarop in dat tweede hoofdstuk De Olympische godsdienst der anakten wordt geridiculiseerd (...) door Cheiron, die (...) den trots van de burchtbewoners op vermeende goddelijke afkomst met hoffelijke ironie en voor het hooge gezelschap onmerkbaar bespot.Ga naar eind16. Niet alleen in ‘Afkomst bij opbod’ wordt de Griekse religie geparodieerd, ook in het slot van de roman gebeurt dat - en weer gaat het ten koste van Melikertes; Den Boer: Treffender parodie op godsdiensthistorische arbeid, waarin aan den plaatselijken cultus en de vereering van de familiegoden groote waarde wordt toegekend, laat zich nauwelijks indenken dan het onnoozel gepraat van Melikertes, den zoon van Ino, die alle mythologische gegevens over het geslacht van Kadmos zonder samenhang door elkaar haspelt en de belangstelling van Cheiron tracht te wekken voor zijn tante Semele, ‘gestorven aan beenzweren’, en zijn lui en snoepachtig neefje Bakchos.Ga naar eind17. Dat die parodie zo geslaagd, zo aanstekelijk is, komt voor een groot deel door Vestdijks stijl, die in de roman, in de héle roman, virtuoos is: verbeeldingsrijk, lichtvoetig en vooral geestig, soms op het uitbundige af. Een mooi voorbeeld - er zijn er vele te noemen - is het commentaar van de verteller op de ‘god-wording’ van Aristaios. Nadat Cheiron het | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
leven van de door een adder gebeten Timandra heeft gered, speldt hij de omstanders op de mouw dat deze wonderbaarlijke genezing in feite het werk was van Aristaios. De koning zelf slaagt er goed in zijn verbazing te onderdrukken: Zó vaak had zij (Autonoë - KvdZ) hem heldendaden laten volbrengen in het verleden, bedoelingen aangewreven voor de toekomst, voorouders toegedicht, staatsmanswijsheid in zijn brein gegoten, dat hij geleerd had iedere onverwachte mededeling hemzelf betreffende in het diepste stilzwijgen in ontvangst te nemen, niets ontkennend, niets beamend.Ga naar eind18. Autonoë, op haar beurt, ‘...droeg het gebeurde op haar golvende boezem rond, als twee korven met vruchten, om iedereen er wat van op te dringen en mee te geven ter herinnering...’Ga naar eind19. Vanaf dat moment heeft Aristaios een bloeiende praktijk als goddelijk genezer, hoewel het Cheiron is die op de achtergrond voor al die wonderen zorgt: Zo werden bloedspuwingen genezen door het eten van halfverbrande pijnappels van het altaar, het gebruik van nieswortel, of het inademen van het hete badwater van een kerngezonde grijsaard; bloedend tandvlees door het aftreksel van pioenbladeren, het slijpsel van inktvissenbekken, of een mengsel van beide, blindheid door handopleggen, omslagen van de meest verschillende kruidenafkooksels, of door een teefje, dat de ogen schoonlikte; onvruchtbaarheid daarentegen vooral door de tempelslaap, die, in Korope en elders reeds eerder toegepast, onder Cheirons leiding tot heilverspreidende vervolmaking gebracht werd.Ga naar eind20. Wie zo formuleert, verraadt niet alleen een ‘intens schrijversplezier’ (zoals Van der Paardt het noemt),Ga naar eind21. maar ook een riant stilistisch vermogen en een heel mooi, enigszins baldadig gevoel voor humor. Deze ‘typische Vestdijk-humor’ (Van der Paardt)Ga naar eind22. en deze stilistische flonkering zijn ook het - veel soberder geschreven - verhaal gaan kleuren, toen Vestdijk het bewerkte tot de laatste vier hoofdstukken van de roman. Heel duidelijk blijkt dat in de passage waarin de getuige uit het zuiden voor zijn aankomst bij Cheirons grot achternagezeten wordt door een beer; in het verhaal gaat dat zo: Astyanax (...) was in de spelonk komen binnenvallen, toen hij door een beer werd nagezeten. De beer op zijn beurt werd achtervolgd door Aktaion en zijn makkers, maar Astyanax had Aktaion niet gezien; alleen de honden had hij hooren blaffen.Ga naar eind23. | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
In de roman werd het: (hij merkte), dat hij door een grote bruine beer werd nagezeten. Zelfs op de Pelion waren deze dieren zeldzaam; maar Aktaion en zijn slaven hadden er een opgejaagd, niet ver van Boibe, die op de berg gevlucht was en nu niet ongeneigd scheen om wat hij van de ene mens te verduren had gehad te verhalen op de andere.Ga naar eind24. Ook de verwijzing naar dit voorval, verderop, is in de roman bepaald geestiger en sprankelender dan in het verhaal: Of wellicht zou Cheiron's geest een ander dier aantrekken om zich aan te koppelen; er waren er genoeg die nog niet sliepen, - ginds hoorde hij een uil schreeuwen, - het was zelfs denkbaar, dat de oude man de voorkeur gaf aan een beer, zoodat men op het punt van uitgang van dit avontuur teruggekeerd zou zijn.’ (verhaal)Ga naar eind25. Dit voorbeeld - er zijn er, alweer, meer te geven - illustreert heel aardig dat Vestdijk het oorspronkelijke verhaal en dat wat hij er later aan toevoegde, stilistisch tot een eenheid heeft weten te smeden. Over de vraag of hem dat ook overigens gelukt is, had Josine W.L. Meyer een uitgesproken mening. Zij vond, in een van 1945 daterende - zeer lovende - bespreking van de roman, dat ‘...de prehistorische speculatie en het mythologisch motief (...) niet tot een onverbrekelijk geheel (zijn) samengesmolten.’ En alsof zij wist dat het slot van de roman aanvankelijk een zelfstandig verhaal was, vervolgde zij: Men krijgt de indruk dat de opzet van de schrijver om zijn hypothese over het ontstaan der Olympische Goden uit te werken onafhankelijk van zijn conceptie van het Aktaion-drama is ontstaan en daarmee kunstmatig - zij het ook verantwoord - is samengevoegd.Ga naar eind27. Deze kritiek, terecht of niet, roept de vraag op waarom Vestdijk zijn mythologische verhaal nu eigenlijk heeft uitgebreid tot een mythologisch-his- | |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
torische (of historisch-mythologische) roman. Bij wijze van antwoord zou er nog een keer op gewezen kunnen worden dat het verhaal, door zijn grote ‘aansluitbaarheid’ en door de vele vragen die het oproept, zo ongeveer vráágt om een voorgeschiedenis, en dat Vestdijk in zijn brief suggereerde de dood van Aktaion begrijpelijk te willen maken in verband met het optreden van Cheiron. Maar daar staat tegenover dat het verhaal heel goed op eigen benen blijkt te kunnen staan, en dat het, per slot van rekening, juist de charme van een verhaal uitmaakt dat er veel onzeker in blijft. In ieder geval heeft de grotere armslag die de roman Vestdijk bood, geleid tot iets dat stilistisch zijn kiem royaal overtreft. Het zou mij niet verbazen als Vestdijk ook dit al had voorzien en als hij ook daarom van ‘Aktaion’ een roman heeft gemaakt. | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
Begin van het manuscript van het verhaal ‘Aktaion onder de sterren’
|
|