Vestdijkkroniek. Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |||||||||||
Johan Vanhecke
| |||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||
echten naam gaf ik tot dusver uit:
De bedoeling van dit schrijven is contact met U te bekomen, raad bij U in te winnen, en ook beroep te doen op Uwe vriendelijke hulp. Persoonlijk heb ik me niet te beklagen over Vlaanderen, uit literair oogpunt beschouwd. Ik geniet een gunstige pers, de voornaamste tijdschriften mogen graag mijn medewerking, mijn eigen tijdschrift wordt door een mooi lezerstal genomen, de uitgever maakt geen slechte zaken met mijn boeken, die overigens ook door de regeering aangekocht en door de provintie Brabant geprimeerd werden. In bloemlezingen (M. Gijsen, Herreman e.a.) en letterkundige overzichten (Vermeylen o.m.) zal U ook mijn naam hebben kunnen vinden. Dit alles moge weinig bescheiden klinken - en ik vraag er U excuus voor -, maar kan het anders bij een kennismaking-zonder-derden? Nochtans heb ik het om allerlei redenen benauwd in de Vlaamsche wereld. Daar is in de eerste plaats de beperktheid van het afzetgebied. Er is stellig betrekkelijk veel belangstelling voor poëzie in Vlaanderen, maar er zijn ook betrekkelijk veel dichters. Dat alles maakt, van absoluut standpunt, een kleine, overlaste markt. Ik gebruik hier bij voorkeur handelstermen omdat déze zijde van ons werk inderdaad zeer hard stoffelijk is. De uitgeefmogelijkheden zijn hier dus gering, en zoo zijn ook de publicatiemogelijkheden in tijdschriften. Er zijn tallooze tijdschriften in Vlaanderen, alle echter van klein formaat. Inzendingen mogen niet groter zijn dan een gewoon artikel of een paar gedichten, - geen mogelijkheid om een werk van grooteren omvang opgenomen te zien. Ook hier moet men dus veel geduld hebben, lang wachten, om ten slotte tot weinig te komen. Ik vergat te zeggen dat die tijdschriften dan nog onderling verdeeld zijn door geloof enz. en voortdurend het schouwspel opleveren van onsmakelijk gekrakeel, schoolmeesterachtig gekibbel, afgunstig gecritiseer. | |||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||
Om al deze redenen (waarvan ik de lijst niet langer wil maken, uit respect voor Uw tijd), zou ik zeer graag op ruimer terrein willen werken, niet enkel meer in Vlaanderen. Ik weet dat Holland, althans de Hollandsche uitgevers niet altijd zeer welwillend, - ik zal zeer vrij zijn: vaak uit de hoogte neerzien op de Vlaamsche menschen, die ze nog altijd als zeer ten achter schijnen te beschouwen. Het is daarom dat ik me niet tot hen wend, maar tot U, iemand in wien ik vertrouw een ouder, genegen en hulpvaardig collega te vinden. Ziehier dan de vraag met welke ik tot U kom: mag ik U het handschrift van mijn nieuw werk - een episch gedicht - zenden? Ik zou het graag, vooraleer het in boekvorm te laten verschijnen, in een Hollandsch tijdschrift opgenomen zien, ten einde kennis met Uw publiek te maken. Het werk heet KERNAMOUT en is een poëma over den herfst, een oud verhaal in herfstkleur, geschreven in memoriam Maurice Ravel. Ik acht het volkomen waardig om in Groot-Nederland opgenomen te worden. Ik zou U zeer verplicht zijn voor Uwe vriendelijke hulp. Ik eindig hier mijn te langen brief. In de hoop weldra iets van U in gunstigen zin te mogen lezen en U bij voorbaat dankende, verzoek ik U, waarde heer Vestdijk, te gelooven in mijn gevoelens van hoogachtig.
Uw dw.dr.
Vestdijk antwoordde vrijwel onmiddellijkGa naar eind9.. | |||||||||||
Briefhoofd: Redactie Nieuwe Rotterdamsche Courant Rotterdam, Postbus 824 26-3-'38Zeer geachte Heer Thiery,
Zooals u wellicht inmiddels reeds bericht is, werd uw gedicht Kernamout, door bemiddeling van den heer Boens, reeds door de redactie van Groot-Nederland beoordeeld en helaas afgewezen, ik moet zeggen unaniem. Dit neemt natuurlijk niet weg, dat u steeds op een onpartijdige beoordeling onzerzijds rekenen kunt.
Hoogachtend, uw dw. SVestdijk | |||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||
Kernamout werd dan uiteindelijk Daisnes debuut bij uitgeverij Manteau. Het verscheen begin 1939, versierd met vijf houtsneden van Victor Stuyvaert, in een oplage van 200 exemplarenGa naar eind10..
Drie en een half jaar later neemt Daisne opnieuw contact op met VestdijkGa naar eind11.. Hij heeft ondertussen naast zijn poëzie, ook vier novellen gepubliceerd (Gojim, Aurora, Maud Managhan en Renée)Ga naar eind12.. Van februari tot augustus 1941 schrijft hij aan zijn eerste grote roman Paradeigmata, die een jaar later gepubliceerd wordt als De Trap van Steen en WolkenGa naar eind13.. Na het lezen van Rumeiland is hij zo onder de indruk, dat hij zijn roman aan Vestdijk wil opdragenGa naar eind14.. | |||||||||||
Gent, Zondag 19/10'41 Aan den Weledelzeergeleerden Heer Dr Simon VestdijkWeledelzeergeleerde Heer,
Ik heb dezen namiddag, in een groot, stil huis, bij een raam van regen en wuivende boompjes, het boek van Anne Bonney geëindigd. Op blz. 303, in verband met Lady Jane's woorden: ‘de laatste keer’, spreekt U van Richard Beckford's lippen, die ‘begonnen te trillen van dat eigenaardige, snel losbrekende en moeilijk te beheerschen verdriet, dat op de momenten van het grootsche geluk het meeste vat op ons heeft’. Iets dergelijks heerscht thans in mijn gemoed: de vreemde mengeling van geluk en weemoed, die ons bevangt de ‘zeldzame keeren’ dat levende schoonheid onze dagen kruist. Mijn vrienden Closset-ManteauGa naar eind15. hadden me gezegd dat ik Uw boek moest lezen, en ik wist dit, want reeds vroeger had ik Prof. Closset's bespreking in zijn ‘Revue des Langues vivantes’ gelezen, en, alleen al naar aanleiding van het thema dat ik daaruit had leeren kennen, een exemplair van ‘Rumeiland’ aan Aurora geschonken op haar verjaardag. Want mijn AuroraGa naar eind16. en Uw Anne Bonney hebben het essentieele gemeen: dien jeugd-indruk van een hand, vele jaren geleden; het terugvinden, dat er geen was, of misschien tóch, maar dat er geen meer kón zijn: het mysterie van dezelfde-andere, of andere-zelfde vrouw; en daarna een leven kaal voor altijd misschien, met alleen dien enkelen rooden draad der herinnering, die volstaat. Indertijd, op de Universiteit (het was ook | |||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||
in den herfst; ik zie nog de kachel in de half duistere klas gloeien en de natte boompjes voor de ramen zwiepen) heb ik met haar ‘Romance’ gelezen, van Joseph Conrad en Ford Madox Hueffer: zoo is ook zij op Jamaica geweest, en vormt ook het decor van Uw boek, de magische kleur van dat eiland, de kleur van mijn herinnering. Ik ben ouder dan Richard Beckford, maar jonger dan U, en zeker zou ik U niet schrijven moest ik naar mijn rede luisteren: de stroeve stijl van Vestdijk noodigt niet uit tot ontboezemingen, hij stelt ze gelijk met onbetamelijkheden, al zijn het reflexieve indiscretiën, niet van uithooren maar van een bezoeker die zich plompverloren van zijn boord ontdoet. Maar zooals U - en daarin ligt misschien het meesterlijkste van Uw boek - naast Lady Jane Hovenden Walker en Anne Bonney, die derde, fascinante, niet minder reëele vrouw hebt gesteld: Anne-Jane, - zoo bestaat thans ook voor mij, buiten Richard Beckford en U, een derde man: Beckford-Vestdijk. Hij moet ongeveer mijn leeftijd hebben; ik heb hem lief zooals ik niet veel menschen liefheb, en ik kan en wil me niet bedwingen het hem te zeggen. Moest hij hier zijn dan zou ik naar hem toegaan, hem de hand drukken, hem een sigaret presenteeren, en kunnen zwijgen, want hij zou het al weten. Maar hij is ver, en zoo moet ik het schrijven, aan U, voor hem in U, die zelf schreef, toen sprake was van mogelijke goedgeloovigheid van hem in Lady Jane's liefde: ‘Maar men zal dit niet in mijn gezicht zeggen, want ik ben nog steeds een zeer behoorlijk schutter’, - dat schenkt me vertrouwen. Mijn vrees tegenover U is vooral dat U me, terecht, de koele opwerping zal maken dat literaire bewondering maar een smoes is wanneer ze stamt uit subjectieve bewogenheid; misschien zou U zelfs spreken van een soort idiosyncrasie. Maar met Beckford-Vestdijk glimlach ik daaroverheen: schrééf hij ook niet uit louter subjectieve bewogenheid? En als die twee subjectiviteiten elkaar in liefde ontmoeten, is het objectieve dan niet verwezenlijkt, schooner dan het ooit anders had kunnen zijn? Nu glimlacht U zéker. Ik ga niet door. Maar bij gebrek aan een handdruk, aan sigaretten, aan zwijgende aanwezigheid, en doordat U nu toch eenmaal van buiten Vestdijk is, zou ik U, maar voor Beckford-Vestdijk (neen, neem mijn insisteeren niet kwalijk) iets van mij willen aanbieden. Destijds heeft U van mij een gedicht - ‘Avontuur’ heette het - opgenomen in ‘Groot-Nederland’Ga naar eind17.; misschien las U ook - 1939 - mijn verhaal ‘Gojim’ in het tijdschrift ‘Werk’, waarvan ik een der redacteurs was naast Hoornik en Schepens; sindsdien schreef een drietal korte romans: ‘Maud’, ‘Aurora’, ‘Renée’, - ik stuur ze U met afzonderlijke | |||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||
post. Een grootere roman - ‘Paradeigmata’ - is thans klaargekomen, op een deel der correcties na. Ik zou hem aan U willen opdragen, indien U me zulks, na inzage van het manuscript dat ik U binnen 1 à 2 maanden kan opsturen, toelaat. Ik was niet voornemens U vóór dien tijd te schrijven, maar Beckford is me te machtig geweest.
Van Uw Weledelzeergeleerden Heer de gehoorzame dienaar, Johan Daisne
Opnieuw reageert Vestdijk snel, en deze keer positiefGa naar eind18.. | |||||||||||
Groot Nederland Redactie Parklaan 6 (potl.) Doorn 30-10-'41Zeer Geachte Heer Daisne,
Uw spontane brief deed mij veel genoegen, en ik dank u niet alleen voor de toegezonden boeken, maar ook voor uw woorden. Een dergelijke weerklank, uit het Zuiden, is in deze dagen een zeldzaamheid; want weerklanken zijn ‘überhaupt’ zeldzaam geworden en het Zuiden is min of meer afgesloten van ons. De door u beraamde opdracht zal ik zeer gaarne en zonder enige condities aanvaarden. Ik zou dus zeggen: stuurt u mij het M.S. van uw roman maar niet. Het is immers niet denkbaar, dat ik op grond van de lectuur ervan weerbarstig zou worden, en wanneer het boek gedrukt is en dus zijn definitieve vorm heeft aangenomen, zal die lectuur wellicht aangenamer en stimuleerdender zijn. Wanneer u eens een kort fragment of iets dergelijks voor Groot Nederland heeft, zal ik opname daarvan met mijn mederedacteurs gaarne overwegen. Ik zeg: kort, in verband met de inkrimping van het tijdschrift en onze overvloed van copy. Overigens is het voortbestaan van het tijdschrift nog onzeker...
Met beleefde groeten, Hoogachtend, SVestdijk
Op het eind van de zomer van 1945 reist Daisne, deels als officier, deels als journalist, naar het zwaar verminkte maar ‘herrijzend Nederland’. Een verslag van deze reis publiceert hij vanaf 3 januari 1946 in Het Laatste | |||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||
NieuwsGa naar eind19.. Daarnaast schrijft hij een cyclus van 20 gedichten, die in De Vlaamse Gids verschijnenGa naar eind20.. Nadien bundelt hij reportage en gedichten in de bundel De Hollandse ReisGa naar eind21.. Tijdens zijn reis ontmoet hij o.m. J.A. Daman (waarmee hij een uitgebreide correspondentie over het Algemeen Nederlands zal opzetten) en C.G.N. De Vooys, Anna van Gogh-Kaulbach, Dirk de Jongh en de uitgevers A.A.M. Stols en Becht. Ook brengt hij een bezoek aan het graf van Tine van BerkenGa naar eind22. en gaat hij in 's-Hertogenbosch kijken naar het bevrijdingstoneelstuk ‘Vrij Volk’. Maar één van zijn eerste bezoeken geldt Simon Vestdijk. Blijkbaar was de ontmoeting erg hartelijk en volgde er nog een korte periode van correspondentie, maar van de brief die Daisne waarschijnlijk in oktober 1945 aan Vestdijk schreef, is in het Daisne-archief geen doorslag bewaard. Wel is er een antwoord van VestdijkGa naar eind23.. | |||||||||||
Doorn 4-11-'45Waarde Heer Daisne,
Ik had wat willen wachten met schrijven tot ik de tabak ontvangen had, waarover u schreef; maar nu wil ik toch niet langer dralen u hartelijk te danken voor de alleraardigste kiekjes, die hier met groote ingenomenheid begroet zijn. Ze zijn buitengewoon goed geslaagd, zoo zelfs dat wij het op prijs zouden stellen, wanneer u de negatieven zoudt kunnen opzenden; u zou ze dan later weer kunnen terugkrijgen. Raymond BrulezGa naar eind24. nodigde mij uit tot het houden van een radiolezing in Januari. Ik heb hem geschreven dat ik dit liever combineer met de lezing in GentGa naar eind25., t.w. in Maart of April, en heb hem verzocht zich met u in verbinding te stellen voor het verstrekken der data.
Uw bundel ‘Drie-Hoog-Voor’Ga naar eind26. heb ik in goede orde ontvangen. Een vluchtige lezing liet reeds aangename indrukken bij mij achter. Tot slot mijn hartelijke groeten, ook van mevrouw [Kanter], steeds uw Vestdijk
Op deze brief heb ik geen antwoord meer gevonden. Evenmin is Vestdijk in Gent komen spreken in 1946. Waarschijnlijk is er geen verder contact geweest tussen beiden. Toch bleef Daisne ook later uiting geven aan zijn bewondering voor Vestdijk. In zijn roman Ontmoeting in de Zonnekeer bekijkt de hoofdfiguur | |||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||
Herbert de boekenkast van de mooie blonde Risette: ‘Zonder dat hij het gewild deed, ondervroeg hij de titels: nogal wat boeken van Simenon, evenveel werk van Balzac, enige Pierre Benoit's en een enkele Vestdijk: Rumeiland’Ga naar eind27.. Naar aanleiding van het toekennen van de Nobelprijs literatuur aan Salvatore Quasimodo, onderzocht Elseviers Weekblad op 5 december 1959 wie er in het Nederlands taalgebied voor een Nobelprijs in aanmerking kwam. Zesentwintig Nederlandse en Vlaamse schrijvers werden daarover gepolst. Johan Daisne stelde Simon Vestdijk voor ‘omdat hij de grootste Nederlandse prozaïst is sinds Couperus, een romantischrealistisch grootmeester, een visionair van geniale intellectualiteit en intelligentie, een daimoon, de schepper van een comédie humaine der zo merkwaardige eerste helft der XXste eeuw waarvan de dieptepsychologie nooit de levensdroom van de eeuwige jeugdige mens Anton Wachter heeft gekelderd. Ina Damman moge de freudiaanse nanicht van Eline Vere zijn, ergens ligt een (Rum)eiland dat Richard Beckford steeds herinneren zal aan de druk in zijn hals van de zachte hand der pirate Anne Bonny’Ga naar eind28.. |
|