ke gesteldheid der hoofdfiguren: Henk Grond, de advocaat aan het begin van zijn carrière, zijn oudere leermeester en compagnon Grewestein, zijn vrouw Olga, zijn vriend Krynie Woudema, zijn geliefde uit het bordeel Mien en zijn weerbarstig zoontje Charlie. Grond en Krynie, die misschien, waarschijnlijk, homoseksueel is, zijn elkaars spiegelbeelden boven en onder de lijn van maatschappelijke aanvaardbaarheid, zoals Olga en Mien dat in erotisch opzicht zijn. Grewestein balanceert op die draad met artistieke vaardigheid, stort er af met dodelijk gevolg, zoals Krynie Woudema verstikt in zijn pogingen ‘boven’ te komen samen met het hoertje dat hij wil ‘verheffen’. Haar weigering, wantrouwen, is zijn eigen mislukking; hij maakt er zelf een eind aan. Charlie volmaakt op zijn beurt de symmetrie in de opbouw van het verhaal, het kind wijst in zijn verzet tegen de vader op de zoon-vader verhouding van Grond tot Grewestein. Henk Grond, die terugdeinst als hij zijn vrouw thuis aantreft onder de zwoegende Grewestein, is de onzekere intellectueel, die zijn laffe houding - het verzwijgen van wat hij gezien heeft - beredeneert als een ‘echtscheiding op afbetaling’ (p. 36; ik citeer uit de 1e druk), als zijn vrijheid ook (p. 12), weliswaar beperkt omdat die is afgedwongen door Olga's overspel. Zij is dus een vrijheid eveneens op afbetaling. Ook hij gaat ten onder, geestelijk. De vrijheid die hij had ‘verworven’ (p. 132) blijkt een ‘vrijheid die niets inhield’. Hij is, in de laatste regels van het boek, ‘een drenkeling, die zojuist ontdekt heeft, dat men ook onder water leven kan, ontberende het groen van de wereld en het blauw van de hemel’.
De verfilming van de roman geeft er maar een versimpeld beeld van. Misschien is de inkorting met een vol uur van de televisieserie (die ik jammer genoeg niet heb kunnen zien) voor de bioscoopversie van anderhalf uur daaraan mede schuldig, maar ik denk niet dat dit de hoofdoorzaak is. Gronds verslingering aan de hoerenmadam Mien blijft even onverklaarbaar als zijn durende binding aan Olga. Zijn haat tegen Olga (‘Alleen door haar niet te vergeven, door voortdurend zijn haat brandende te houden, zou hij haar kunnen liefhebben’; p. 210) is in de film verdwenen, althans nauwelijks merkbaar; slechts de emotionele uitbarstingen zijn overgebleven, die laten zich natuurlijk het best verfilmen. Daardoor komt ook de moord op Grewestein, zo voor de hand liggend, toch nog onverwacht - waarom nu pas? De woede en vernedering, in de loop van het verhalen opgeladen, zijn niet zichtbaar en hoorbaar gemaakt (te maken?).
Aan Olga wordt te weinig aandacht besteed. Haar afkomst, de vader