Vestdijkkroniek. Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
P. Kralt
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de sociale achtergrond, die achteraf gezien niets anders dan middelen zijn om de dramatische botsing v[an] het slot voor te bereiden. De ‘Keltische sfeer’ wat Vestdijks uitgangspunt, maar die heeft het moeten afleggen tegen het optreden van de ‘afwezige’ en de dramatische botsing die dit optreden tot gevolg had. We zouden het zo kunnen zeggen: Vestdijk had oorspronkelijk de bedoeling een roman te schrijven over het Ierse bijgeloof, waarbij de sociale situatie als achtergrond diende. Het werd een roman over afwezigheid en de noodlottige gevolgen van een plotselinge aanwezigheid, waarbij het sociale aspect op de tweede en het bijgeloof op de derde plaats kwam. Extreem gesteld: de bedoeling was een zedenroman, het werd een intrigeromanGa naar eind4.. De stadia van deze verandering zijn natuurlijk onachterhaalbaar. Slechts een enkel punt ervan ligt vast. Op een bepaald moment stelde Vestdijk een romanschema op. Hij nam daarvoor een apant cahier van 28 pagina's. We kunnen ervan uitgaan dat hij de grote lijn van de roman toen min of meer in zijn hoofd had; de bedoeling van het schema was die waarschijnlijk nog vage ideeën te verhelderen door ze op schrift te stellen. De roman telde vijf delen; ieder deel bevatte een aantal hoofdstukjes. De titels van de vijf delen werden genoteerd: ‘Winteravonden (1852)’ (op pagina 1 van het schema), ‘Guerilla in het veen (1856)’ (op pagina 5), ‘Nachtwake (1857)’ (op pagina 10, - eerst stond er 1859), ‘Brieven aan Sint Patrick (1859)’ (pagina 16), en ‘De afwezige (1860)’ (pagina 25). De tussenliggende bladzijden waren voor de diverse hoofdstukjes: op één uitzondering na één pagina per kapittel. Bij de invulling bleek een enkel deel te ruim genomen. De pagina's 14 en 15 (bedoeld voor deel III ‘Nachtwake’) bleven leeg; hetzelfde geldt voor de pagina's 22, 23 en 24 (behorend tot deel IV ‘Brieven aan Sint Patrick’). Dat wil zeggen: pagina 22 is ongebruikt, de pagina's 23 en 24 (die samen één blad vormen) ontbreken in het schrift. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het schema en de romanopzetUit wat ik zojuist uit Vestdijks brief aan Theun de Vries citeerde, blijkt, dat voor hem de kern van de roman in de laatste hoofdstukken lag. Wanneer we de intrige van het boek analyseren, moeten we de auteur gelijk geven: het zwaartepunt van de handeling ligt inderdaad aan het eind. De bestudering van het schema bevestigt opnieuw Vestdijks uitspraak, de aantekeningen worden naar het eind toe namelijk steeds veel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vuldiger. Ik wil beide aspecten nader onderzoeken: eerst de roman-intrige, dan de schema-inhoud. (Deel I) Robert Farfrae is de zoon van de Schotse rentmeester van Billatinny Castle. Zijn moeder, Regan Farfrae, is een Ierse. De landheer, Sir Percy Randall, woont in Engeland en is nog nooit op zijn Ierse bezittingen geweest. De toestanden op de landerijen zijn miserabel, maar nog draaglijk vergeleken bij die aan de andere kant van het moeras. Daar woonde onder andere de straatarme Peter Sullivan, die in een koude nacht is doodgevroren. De roman begint op de dag na dit sterfgeval. Robert heeft enige vriendjes, één van hen is Peter Mac Carthy, de zoon van een boer die het iets beter heeft dan de gewone kleine boertjes. Hij is een gefrustreerde jongen die door zijn moeder als meisje gekleed wordt, omdat ze in haar bijgeloof meent dat hij anders door de elfen gewisseld zal worden met een ander kind. Zijn oom Ulick Mac Carthy is een vrijbuiter. Het eerste deel eindigt met de beschrijving van een bezoek van deze Ulick aan het gezin Farfrae, waarbij gesuggereerd wordt dat er een bijzondere band is tussen Ulick en Regan. (Deel II) In het gebied aan de andere kant is Dennis Murray middleman. Hij is koud en onmenselijk. Als de Gallaghers (de oude Tom, zijn vrouw Kate en hun dochter Maureen) hun pacht niet kunnen betalen, beveelt hij ze de hut te verlaten. Ulick Mac Carthy schiet hem hierom dood, naar het heet vanwege Maureen, op wie hij verliefd is. De ontruiming gaat uiteraard toch door. Robert en zijn vrienden zijn daarbij. Als Robert 's avonds laat thuiskomt, staat zijn vader op het grasveld. Hij is gewapend. Het is duidelijk dat hij Ulick Mac Carthy verwacht, die misschien al eens eerder het rentmeesterhuis aangedaan heeft en door Regan is geholpen. (Deel III) Ruim een half jaar later komt Ulick, opgejaagd door de soldaten, om in het moeras. Roberts moeder is ontdaan als ze het bericht verneemt, Roberts vader blijft er kalm onder. Jaloersheid is aan die reactie niet vreemd. Hij verbiedt zijn vrouw naar de nachtwake voor Ulick te gaan. Maar ze verschijnt daar toch, spreekt er zelfs de klacht uit. Tijdens die wake vraagt Maureen Callagher Peter Mac Carthy Ulick voor haar te wreken. Robert moeder had wel de klacht geuit, maar niet de vervloeking gesproken. Dat moet Peter later doen, als hij de leeftijd heeft. (Deel IV) Robert gaat bij een Schotse koopman in de leer en keert eerst anderhalf jaar later terug. De toestand is dan nogal veranderd: nieuwe misoogsten, hernieuwde pachtverhogingen. Maar het ingrijpendste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
feit is, dat Lady Eleanor, de moeder van Sir Percy, bevolen heeft, dat de pachten van de kleine percelen moeten worden opgezegd en dat de samengevoegde stukken grond voor veeteelt geschikt moeten worden gemaakt. Robert, die bij zijn vader in dienst komt, ontdekt twee geheimen: zijn vader past, waar nodig is, de pacht bij; zijn moeder schrijft Sir Percy brieven, waarin ze hem verzoekt in Ierland te komen wonen. Aan het eind van dit deel troont Peter Mac Carthy Robert mee de hei op. Hij zal de door Maureen gevraagde vervloeking uitspreken. Hij richt die vervloeking onverwacht op Roberts vader, waarop Robert hem aanvalt. De tuberculeuze Peter spuwt bloed en sterft. (Deel V) Een half jaar later komt Sir Percy. Zijn komst is toevallig en heeft niets met Regans epistels te maken. Hij is in gezelschap van zijn moeder en tante en heeft uitsluitend de bedoeling wat te jagen. Maar het volk, door de samenvoegingen in zijn bestaan bedreigd, loopt te hoop. Sir Percy, in het nauw gedreven, maakt zijn rentmeester allerlei verwijten, verraadt zijn geheim en ontslaat hem tenslotte. Bovendien onthult hij dat Regan hem brieven stuurde (die hem alleen maar verveelden) en beschuldigt hij haar in bedekte termen van overspel met Ulick Mac Carthy, waarna hij, tamelijk fier voor zijn doen, verdwijnt. Roberts moeder verzekert haar man dat ze onschuldig is, maar hij gelooft haar niet en gaat met een geweer naar buiten, waar hij direct wordt neergeschoten. Robert en zijn moeder dragen het lijk naar het bordes van het kasteel, waar Regan door het uitspreken van vervloekingen vergeefs probeert de landheer terug te roepen. Uit de samenvatting wordt duidelijk, dat de eigenlijke intrige van de roman (de beide geheimen en hun openbaring aan het eind) in de twee laatste delen schuilt. Slechts Regans verhouding met Ulick, de directe aanleiding tot de dramatische ontknoping, verbindt de eerste drie delen met de laatste twee. Ook uit de hoeveelheid tekst blijkt, dat het zwaartepunt van de roman voorbij het midden ligt. In de achttiende druk (1992, Salamander) telt deel 1 33 bladzijden, deel II eveneens 33, deel III 31, deel IV 56 en deel V 41. De eerste drie delen zou men, met enige overdrijving, ‘introducerend’ kunnen noemen. Ik moet hierbij wel opmerken, dat Vestdijk ervoor gezorgd heeft door allerhande nevenmotieven (verliefdheden, verzetsdaden, vervloekingen, spionage) de samenhang van de romantekst hechter te maken dan de kale intrige aangeeft. Maar de hoofdlijn vertoont toch het beeld van drie delen expositie en twee delen verwikkeling en ontknoping. Ook het schema laat dit zien. Men zou kunnen menen dat een roman- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schema zoiets is als een samenvatting-vooraf. Maar dat is slechts zeer ten dele waar. Het is niet altijd precies uit te maken wat Vestdijk in eerste instantie noteerde. Hij heeft later (zelfs nog tijdens het schrijven van de roman) allerlei opmerkingen aan het aanvankelijk geschrevene toegevoegd. Maar zoveel is toch wel duidelijk, dat de inhoudsweergave van de eerste delen zich beperkte tot enkele zinnen in telegramstijl en wat kernwoorden. Wie kent niet die eerste magnifieke bladzijde van de roman, waarin Robert Farfae naar huis loopt, onderweg de bevroren plassen kapot trappend? In het schema staan slechts wat kernwoorden: ‘Vorst - bloote voeten, stroo - sleepkar → slee - voetstappen - muur - aardappelen’. (afbeelding 1) Ik schrijf drie zinnen uit de eerste alinea van de roman over; men ziet dan hoe de notitie tot romantekst wordt. Het vroor toen ik er voor het eerst van hoorde. Ik had voor de Browne Arms staan kijken, waar de boeren uitspanden om te gaan drinken, en waar de dagloners van Montaggart stonden te praten, met stro om hun blote voeten, en drukke armbewegingen om warm te worden. [...] Toen ik de oude Patrick Kelly met zijn sleepkar vol turf voorbij zag rijden, met grote snelheid tegen de helling op, want de sleepkar was nu een slee, volgde ik zijn voorbeeld en ging naar huis [...]. Afbeelding 1: pagina 1 van het schema
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 2: de pagina's 4 en 5 van het schema
De notitie slaat op sfeerbepalende elementen, niet op de handeling. Er staat niet dat Robert van de Browne Arms naar huis loopt, er staat wat hij bij de herberg en onderweg ziet. In feite bestaat de hele bladzijde uit dit soort opmerkingen. Wie het verhaal niet kent, kan het onmogelijk uit deze aantekeningen reconstrueren. Ergens onderaan staat het woord ‘Tuinman’. Dat betekent dat Vestdijk van plan was Patrick Donoghue op deze plaats in de roman te introduceren. Deze Patrick heeft, net als zijn zoon, de rol van verklikker: via deze mensen weet Sir Percy van de verhouding tussen Regan en Ulick. Toen Vestdijk het woord noteerde, moet hij die achtergrond in gedachten gehad hebben. Maar in het schema zelf is daar niets over te vinden. Zo gaat het door. Op de ene pagina staat wat meer informatie dan op de andere, maar dat verschil is gradueel. Heel summier is hoofdstukje II, 1 dat de moord op Dennis Murray beschrijft, aangeduid. In de roman bestrijkt het hoofdstukje zes en een halve bladzijde, in het schema staan twee woorden: ‘Begin Moord.’ (Afbeelding 2). Korter kan het niet. Bij het vierde deel komt de omslag. Op de bladzijden die het derde deel weergeven, staat hier en daar al wat meer handeling vermeld, vanaf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het vierde deel is in feite de handeling beschreven. Weliswaar is alles in telegramstijl en met veel afkortingen genoteerd, maar het verloop van de handeling is nu toch te volgen. Zo begint bijvoorbeeld deel IV: Terug, na anderhalf jaar, in voorjaar '59 dus. Ontgroeid aan L. en M. die elkaar altijd in evenwicht hadden gehouden; maar nu was 't evenwicht verbroken. Na Tralee Ballyvourney heel arm, maar ook stijgende armoede en ontevredenheid. Aardappelen slecht, op de grens v. hongersnood De eerste ontruiming plaatsgehad, al was 't een duidelijk geval van onwil. Tendens om pacht te verhoogen. Vergelijken we deze opmerkingen met de schematische notitie die het begin van deel I aangeeft, dan springt het verschil in het oog. Bij deel I locale details, bij deel IV verhaalinhoud, bij deel I alleen woorden, bij deel IV telegramachtige, maar begrijpelijke zinnen. Veel van wat opgetekend is slaat nu ook op de hoofdlijn van het verhaal; het schema gaat lijken op een uittreksel, al zijn er nog korte notities over allerlei bijzaken. Uit heel deze opzet blijkt mijn inziens, dat de romanintrige die Vestdijk voor ogen zweefde inderdaad eerst in de delen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV en V echt aan bod komt. Deze nog vage plot wilde hij voor zichzelf verhelderen en daarom schreef hij er de hoofdlijn van op. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Het schema als neerslag van het creatieve procesIn een radio-interview op maandag 15 februari 1993 maakte Jeroen Brouwers enkele opmerkingen over het schrijven van een roman. Hij vond dat veel moeilijker dan het schrijven van een essay. Een essay heeft een onderwerp, er zit een lijn in die je van te voren uitstippelt. Met een roman is dat anders. Het is niet zo, dat je eerst een verhaal verzint, dat vervolgens in klad zet, om het daarna alleen nog maar in te kleuren. Zo werkt dat niet, zei Brouwers, althans niet bij mij. Een roman zet mij iedere dag weer voor verrassingen; alles wat gebeurt, gebeurt onverwacht. Het lijkt erop dat Vestdijk anders werkte. Hij ‘verzon’ een verhaal. Dat wil zeggen: zijn ideeën omtrent de te schrijven roman namen steeds vastere vormen aan. Motieven doken op, dramatische verwikkelingen ontsponnen zich, er ontstonden allerlei verhaallijnen. Vestdijk had dan de behoefte deze gedachten ‘voor zich te zien’, opgeschreven in een schrift. Hij zette de roman ‘in klad’, om het in Jeroen Brouwers' woorden te zeggen. Daarna kwam het schrijven, het ‘inkleuren’. Maar dit alles betekent niet, dat de roman voor Vestdijk geen verrassingen in petto had. Al schrijvend deden zich niet voorziene moeilijkheden voor. Er waren ook nieuwe invallen, die hij pas verderop gebruiken kon. Er moesten bepaalde uitdrukkingen onthouden worden, omdat die later terug zouden keren. Hij bleek een onduidelijk beeld te hebben van een bijfiguur. Hij vroeg zich af, waar hij een beschrijving zou inlassen. Hij corrigeerde zichzelf, overwoog hoe hij iets zou laten gebeuren. Aan Willem Pijper schreef hij (26 maart 1945) dat hij op de poëzie was overgegaan, omdat hij op de huiskamer aangewezen was. Voor proza had hij strikte afzondering nodig. Nog onlangs verbaasde Maarten 't Hart zich over deze op het eerste gezicht merkwaardige ‘omgekeerde behoefte’: iedereen zou het anders verwachtenGa naar eind5.. Maar de bovengenoemde complicaties maken ze begrijpelijk. Bij het schrijven van een roman komen zoveel problemen van verschillende aard aan de orde, dat de uiterste concentratie vereist is. Poëzie is van nature begrensd, proza open. Steeds moet er gekozen worden, - en kiezen betekent: overwegen, rekening houden met vroegere keuzes, consequenties overzien. Van al deze problemen en overwegingen getuigt het schema. Het staat vol opmerkingen. Overal staan notities: boven, onder, in de kantlijn, tus- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sen de regels. Dat maakt het schema tot een wirwar van verwijzingen, een netwerk van pijlen en verbindingslijnen. Maar dat maakt het ook uitermate boeiend. We hebben geen gaaf klad voor ons, maar we kijken als het ware naar het ontstaan van een roman. Dat geldt ook voor het schema van deel IV en V, waarin de aangegeven verhaallijn overwoekerd is met opmerkingen. Het schema gunt ons een blik op het creatieve proces, op de ingevingen, op de vragen, op de beslissingen. Wat mij hierbij opviel, is het belang dat Vestdijk hechtte aan allerlei ogenschijnlijk onbetekenende details. Ik geef een enkel voorbeeld. De oude Tom Gallagher die met zijn vrouw en dochter uit zijn hut gezet is, krijgt een andere hut aangeboden. Een flink aantal verhaaldraden hebben met die aanbieding en de gevolgen ervan te maken. Het voert te ver die hier allemaal uit te spinnen; in het schema vinden we de meeste ervan terug, maar niet eens allemaal. Wáar die hut staat, hoe het uitzicht is, - dat lijkt van weinig betekenis. Maar juist daarover vinden we een opmerking: ‘Klein hutje op grens v. grasland, uitzicht op veen vroegere moeras’. (Afbeelding 3). Uit zo'n notitie blijkt, dat Vestdijk de door hem gecreërde situatie zo scherp mogelijk voor zich wilde zien. Hij verteldeAfbeelding 3: pagina 10 van het schema
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over een land waar hij nooit geweest was en waar hij waarschijnlijk nooit heen zou gaan, zoals hij in de brief aan Theun de Vries schreef. Hij schiep een landstreek. De sprekende details moesten die landstreek verhelderen tot een landschap. Een aantekening als die over het hutje van Tom Gallagher betreft de entourage van het verhaal. Het schema wemelt van dit soort notities. Het is erg verleidelijk er nog meer te behandelen; bij veel ervan kan men iets leren omtrent Vestdijks opvattingen over de roman. Ze vormen fraai illustratiemateriaal bij zijn theoretische uiteenzettingen over dit onderwerp, zoals die in de essays ‘De psychologie in de roman’ (in Zuiverende kroniek) ‘Over de compositie van de roman’ (in Muiterij tegen het etmaal) en ‘Het lyrisch beginsel van de roman’ (in De leugen is onze moeder). Ik geef toch nog maar een ander voorbeeld, een notitie als die over de hut, maar waaruit heel andere conclusies te trekken zijn. Op pagina 2 van het schema noteerde Vestdijk de entourage van de huiskamer van de Farfrae's. Er staat dit: ‘Kamer: St. Patrick (vader kan 't niets schelen), Maria, lampje. Vetkaarsen. Kleine bronzen varkens, gekocht v. marskramer’ (Afbeelding 4). De betekenis van deze entourage wordt duidelijk als we er de roman op naslaan. Vader Farfrae is protestant (presbyteriaan), moeder Farfrae is katholiek. Zij bepaalt de aankleding van de kamer: een beeld van Sint Patrick, een beeld van Maria, een lampje dat dat beeldje moet verlichten. De vader laat dit alles onverschillig. De inrichting zegt iets over zijn karakter: de religie intereseert hem niet bijster veel, èn ze zegt iets over haar karakter: ze is een dominante vrouw. Maar het opvallendste van deze notitie is wat ervan is weggelaten en wat er later is bijgekomen. De bronzen varkens hebben de roman niet gehaald (ze droegen waarschijnlijk te weinig bij tot de karaktertekening; bovendien was al eerder in de roman sprake van een ijzer, dat men van een marskramer had gekocht, en voor dit soort herhalingen, dat blijkt ook uit aantekeningen bij andere romans, hoedde Vestdijk zich met grote zorgvuldigheid). Maar dan wat er bijkwam! In de kantlijn van de schemapagina schreef Vestdijk: ‘Geweer aan muur, met 't stempel v.d. sheriff.’ Het is niet moeilijk te bedenken waarom dat wapen erbij moest: aan het eind van de roman gaat Farfrae met zijn geweer naar buiten en wordt hij doodgeschoten. De toevoeging is een precieze toepassing van de bekende regel van Tsjechow: als je in het vijfde bedrijf iemand dood wilt laten schieten, moet je in het eerste bedrijf een geweer aan de muur hangen. Over de romanpersonages vinden we weinig in het schema. Dat lijkt merkwaardig, want Vestdijk was toch in de eerste plaats een schrijver van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 4: pagina 2 van het schema
psychologische romans. We zagen hierboven al, dat de entourage diende om de personen te karakteriseren. Maar Vestdijk maakte van de belangrijkste romanfiguren een apart overzicht, waarin hij hun uiterlijk en hun voornaamste karaktertrekken noteerde. Vandaar dat in het schema alleen een enkele, vergeten bijfiguur terecht kwam. In het schema van Ierse nachten is boer Mac Manus zo'n figuur. Mac Manus is een kalme man, maar één die zich weinig laat wijsmaken en die niet gemakkelijk te intimideren is. Vestdijks typering van de man vind ik ongelooflijk knap. Eigenlijk staat er helemaal niet hoe de man is, slechts hoe hij eruit ziet. Maar dat uiterlijk (dat wil zeggen: de verwoording ervan) spreekt boek- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delen: ‘Ruim, heerschzuchtig gezicht “biefstukroodprelatengezicht” groote afstand ts kin en neus Buikje. Nekplooien, gebogen, groote, iets gebogen neus, puntige kin’. (pag. 20). Let erop, dat Vestdijk niet alleen het béeld dat hij van de man had, noteerde (ruim, heerszuchtig), maar ook het wóord dat hij daarvoor wilde gebruiken (biefstukroodprelatengezicht). Ook een psychologische roman is tenslotte ‘een wereld in woorden’. Ik zei, dat het schema ons getuige liet zijn van het creatieve proces. Op geen enkel punt is dat zo duidelijk als op dat van Vestdijks aarzelingen wáar een bepaald gegeven te plaatsen. Ierse nachten is een historische roman. Vestdijk wilde niet alleen een menselijk drama verbeelden, hij moest dat drama ook inbedden in een historische situatie. In een Ierland waarin folklore en overlevering een voorname plaats innamen. Van de talrijke Ierse verhalen die hij bij zijn voorstudie tegengekomen was, moest hij er een aantal in de roman verwerken. Maar welke, en waar? Voor zulke artistieke beslissingen bestaan geen regels. Het is een kwestie van intuïtie. Dus ook één van aarzeling en overweging. Het schema van Ierse nachten toon daarvan een paar mooie voorbeelden. Het aardigste vind ik de overwegingen bij het verhaal van koning Connaught. (Afbeelding 2). Die reisde van de ene onderdaan naar de nadere en vrat ze allemaal kaal; hij ontbeet met twee vette koeien, een varken, dertig eieren, zestig pannekoeken en een vat bier. Deze Ierse Holle Bolle Gijs kon in een roman over honger en armoe niet gemist worden. Maar waar dit volksverhaal in te voegen? Aanvankelijk had Vestdijk het gedacht aan het eind van hoofdstukje 4 van deel I. Hij wilde het in verband brengen met de gulzige vrienden van Robert Farfrae. Maar hij bedacht zich en schreef: ‘in II begin: hongersnood; moeder vertelde hem dit als kind in Tralee’. Met deze situering werd koning Connaught een contrastfiguur: zijn vraatzucht moest de ellende van de hongersnood scherper doen uitkomen. De plaatsing aan het begin van deel II beviel Vestdijk echter ook niet. Hij noteerde: ‘in 2, bij de magere meisjes’, dat wil zeggen: de koning verhuisde van hoofdstukje 1 naar hoofdstukje 2, omdat Vestdijk hem niet met een abstract begrip als ‘hongersnood’ wilde confronteren, maar met ménsen, slachtoffers van de honger: de magere meisjes. Bijna was nu alles rond, alleen de plaats van de inlassing veranderde nog één keer. In het schema staat, als laatste opmerking bij deze kwestie: ‘later, in IV.’ En daar is de koning inderdaad terecht gekomen, als een verhaal dat Roberts moeder hem vertelde toen ze in Tralee woonden en de hondersnood heerste, - terwijl Robert op de gedachte aan dat verhaal komt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar aanleiding van de magere meisjes uit het dorp van zijn jeugd. Men ziet het: het komt terecht, en het komt daar terecht waar de schrijver het wil, en zoals de schrijver het wil. Maar het gaat niet vanzelf. De kwestie rondom de veelvraat Connaught (waar? en in welk verband?) zou men ‘regie-kwesties’ kunnen noemen: ze slaan niet op wát de schrijver moet vertellen, maar hóe hij dat doen zal. Van dergelijke regieaanwijzingen wemelt het schema. Een roman schrijven is niet eenvoudigweg het neerpennen van een reeks gebeurtenissen, het is veeleer en kwestie van uitkienen: dialogen, ruimtebeschrijvingen, karakteranalyses, verslagen van gebeurtenissen, invoegingen van herinneringen, enzovoort en zo verder. Waar moet wat? Het moet gedoseerd aanwezig zijn en het moet allemaal in elkaar grijpen. Er bestaan geen literaire wetten die dit voor de schrijver regelen. Iedere roman stelt zijn eigen eisen. Vandaar notities in het schema als: ‘Beschrijf entourage’ (pag. 1, zie afbeelding 1 midden onder), ‘gelofte, (in IV uitwerken)’ (pag. 2, zie afbeelding 4, midden, rechts), ‘Nu vooral over Peter’ (pag. 4, zie afbeelding 2, tweede regel van boven), ‘Jongens individualiseeren’ (pag. 7), ‘Niet melodram. maken’ (pag.9). Tenslotte: een roman bestaat uit zinnen, hij is, maar het door mij al eerder geciteerde woord van Dresden ‘een wereld in woorden’. Dat lijkt een platitude (misschien is het dat ook wel), maar we zijn al te vaak geneigd deze simpele waarheid te vergeten. (‘We’, dat zijn in dit geval de doorsnee-lezers). We beschouwen de roman dan als het verslag van iets wat gebeurd is, met de nadruk op ‘gebeurd’. Maar er is niets gebeurd, er is alleen geschreven, er zijn zinnen gemaakt. En het zijn de zinnen die indruk maken en blijven hangen. Welke Vestdijkliefhebber kent niet die beroemde laatste zin van Terug tot Ina Damman? Maar zijn voeten raakten zwaar de aarde, zwaar en knarsend op het kiezel alsof zij het alleen hadden te bepalen hoe onwankelbaar trouw hij blijven zou aan iets dat hij verloren had, - aan iets dat hij nooit had bezeten. Jaren geleden, toen ik voor de eerste keer Ierse nachten las, kwam ik een dergelijke zin tegen: beeldend en suggestief, zo'n zin die indruk maakt zonder dat je kunt zeggen waarom dat zo is. Hij staat aan het eind van deel I; hij beschrijft het geluid van de doedelzak. Nog in mijn slaap hoorde ik hem razen; en voor ik in slaap viel hoefde ik niet bang te zijn, of aan de goede lieden te denken, zozeer sterkte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mij die weemoedig dreunende grondtoon, waarvan ik de klank in mijn latere leven, toen ik allang geëmigreerd was, alleen nog teruggevonden heb in de uithoeken van wijde, verlaten havens, waar transatlantische stoomboten vertrekken in de ochtendmist. Tot mijn genoegen ontdekte ik bij de bestudering van het schema dat het hier inderdaad gaat om een zin die Vestdijk zelf als een essentieel element van de roman gezien heeft. Het rudiment ervan staat op pagina 2, als einde van het tweede hoofdstukje (afbeelding 4): Slot: niet bang: doedelzak (Peggie en Maria voor deur): grondtoon, later alleen nog gehoord in misthoorns en verre {fluit} van transatlantische stoomboten. Dat zo'n zin voor Vestdijk uitermate belangrijk was, blijkt niet alleen uit deze notitie (hij wilde voorkomen dat hij zijn inval vergat), maar ook uit de verplaatsing: van het midden van deel I naar het einde van deel I, dat is: van een onopvallende naar een opvallende plaats. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Het schema en de romanEen bijzonder boeiend aspect van het romanschema vormen de verschillen met de uiteindelijke romantekst. Het zijn er niet zoveel. Dat komt omdat Vestdijk de meeste van zijn herzieningen al in het schema zelf noteerde. Maar de enkele die er zijn, geven ons een goed inzicht in Vestdijks roman-opvatting. Ik behandel hier de twee opvallendste afwijkingen. De eerste is de opbouw van het eerste deel. In het overzicht hiernaast heb ik de voornaamste gegevens uit het schema naast die uit de roman gezet waarbij ik ze zo geformuleerd heb, dat duidelijk te zien is hoe de verschillende onderdelen verschoven zijn. Maria is de keukenmeid van de Farfrae's: Biddy is de vrouw van de tuinman, Patsy is haar zoon; Peggie is een vriendin van Maria; Desmond O'Sullivan is de broer van Regan en een vriend van Ulick Mac Carthy. Uit de schemagegevens is met weinig moeite af te leiden wat Vestdijk voor ogen moet hebben gestaan met dit eerste deel. Het hoofdthema (afwezigheid) wilde hij meteen aan de orde stellen. De verhaallijn Peter Mac Carthy moest hier beginnen. [Deze verhaallijn is een belangrijk secundair motief. Peter is gekleed als meisje, raakt daardoor gefrustreerd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vol wraakgevoelens, richt daarom zijn vervloeking op James Farfrae, Roberts vader, die op het dramatische hoogtepunt van de roman inderdaad omkomt]. Bovendien wilde Vestdijk via de doodgevroren Peter Sullivan de sociale wantoestanden aanduiden. De tuinman en zijn vrouw en zoon (die de rol van verklikkers hebben) moesten geïntroduceerd worden. En tenslotte was het noodzakelijk dat één van de verhaallijnen die tot de dramatische ontknoping in het vijfde deel zou leiden in dit eerste deel aan zou vangen, - ik bedoel de verhouding tussen Regan Farfae en Ulick Mac Carthy. Dit laatste punt was ongetwijfeld het belangrijkste. Daarom is in deel I het bezoek van Ulick aan het gezin Farfrae de alles overheersende scène. Alle aandacht moet daarop gericht zijn. Wat gebeurt er nu in het schema? Daar vindt het bezoek al in het tweede hoofdstukje plaats. In feite is het deel daarmee over zijn hoogtepunt heen. Wat erna komt, is herhaling (een gesprek tussen Robert en zijn moeder over Peter Sullivan, zelfs een tweede gesprek tussen de pastoor en Regan over hetzelfde onderwerp), of het aan de orde stellen van een secundair motief (Peter Mac Carthy). De dramatische opbouw van deel I is uiterst zwak, een andere conclusie is niet mogelijk. De uiteindelijke romanversie is een duidelijke verbetering. Ook hier wordt tot drie keer toe over Peter Sullivan gesproken, maar nu in een opgaande lijn; de personen die over hem spreken zijn steeds van meer maatschappelijk gewicht: eerst de keukenmeid, dan Regan, dan de pastoor. Hoofdstuk 3 en 4 behandelen hier één avond, zodat de onderwerpen ervan in elkaar overvloeien. Zo komt het onderwerp ‘Peter Mac Carthy’ als vanzelf aan bod en staat het niet zo apart, als in het schema. Maar de belangrijkste verbetering is natuurlijk de verplaatsing van het bezoek van Ulick en Desmond naar het einde. Nu werkt dit deel zich langzaam naar een hoogtepunt toe en komt ook die gegoten zin over de toon van Ulicks doedelzak op een cruciale plaats: hij wordt de slotzin van een romandeel. Het tweede grote verschil tussen schema en roman betreft het slot van het boek. Het gaat om twee ogenschijnlijk kleine feiten, maar die zwaar zijn van betekenis. De eerste is de afzwakking van de verhouding tussen Regan en Ulick. Sir Percy heeft de rentmeester gesuggereerd, dat Regan overspel heeft gepleegd met Ulick. Als hij weg is vraagt Farfrae daarnaar. Volgens het schema zegt zij dan, dat ze altijd van Ulick gehouden heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens de roman ontkent ze; ze heeft Ulick wel verborgen, maar daar bleef het bij. In beide gevallen neemt Farfrae zijn geweer en stormt in wanhoop naar buiten, waar hij dadelijk wordt doodgeschoten. Maar in de romanversie is de dood van de rentmeester nog zinlozer geworden dan hij al was, - en om die zinloosheid was het Vestdijk te doen. Bovendien is nu Sir Percy, met zijn valse suggestie, veel duidelijker schuldig aan die dood dan wanneer er een spoor van waarheid in zijn onthullingen gestoken had. En hij moest de schuldige zijn, - dat is de kerngedachte van de roman: de afwezige die verantwoordelijk is voor het kwaad. Het tweede feit is de geestestoestand van Regan na de dood van haar man. In het schema lezen we: Slot: moeder overspannen, draagt m.R. lijk n. deur v. kasteel. Dan herinnert ze zich doedelzak. Deur v. kamer op slot, weet niet waar sleutel is. Loopen n. 't raam. Klok stil, en begint ineens te tikken! Moeder beveelt hem Sir P. achterna te gaan en dood te schieten. Geeft hem revolver v. Farfrae mee. De kwestie van de kamer met de klok en (Ulicks) doedelzak laat ik buiten beschouwing. Het gaat er mij hier om dat Vestdijk Regan in het schema ‘overspannen’ noemt. In de roman benoemt hij haar toestand niet (hij vertelt alleen wat ze doet en zegt), maar in zijn brief aan Theun de Vries noemt hij haar ‘krankzinnig’. Haar gedrag laat ook geen andere diagnose toe. Met andere woorden: Vestdijk heeft haar toestand ‘verhevigd’, zij is er veel erger aan toe, dan aanvankelijk in de bedoeling lag. Dat blijkt vooral uit het slot. Volgens het schema beveelt ze haar zoon Sir Percy achterna te gaan en dood te schieten. Dat lijkt me niet ongewoon, daar is ‘in te komen’. Maar in de romanversie wil Regan door middel van een vervloeking Sir Percy dwingen terug te keren. En dat is buitenproportioneel. Robert kan haar dan ook in dit bijgeloof niet volgen. Om drie redenen is dit slot veel gelukkiger dan het eerst voorgenomene. Ten eerste suggereert het de gegroeide afstand tussen moeder en zoon. Ten tweede sluit het aan bij het motief van de vervloekingen uit deel III en deel IV. Bij de nachtwake wilde Regan de vervloeking niet uitspreken (waarop Maureen aan één van de jongens opdroeg het later te doen, - dat werd Peter, die Roberts vader vervloekte), - nu doet ze het dus alsnog. En ten derde krijgt het bijgeloof, toch een belangrijk thema van Ierse nachten, in dit einde een laatste accent. Het slot beantwoordt op deze manier volkomen aan de geheimzinnige sfeer die in de roman steeds aanwezig is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageDe publikatie van alle drieëntwintig bladen van het romanschema is alleen zinvol, als de negentig bladen met aantekeningen en motieven erbij gepubliceerd worden. Dan zou iemand aan de hand van deze openbaarmaking het voorwerk van Ierse nachten kunnen bestuderen. Maar een dergelijke publikatie is op deze plaats ondoenlijk. Daarom heb ik gekozen voor een kleine selectie; die is voldoende om een indruk van het schema te geven. Deze bijlage bevat de vier pagina's van deel V. Vestdijks handschrift laat zich niet gemakkelijk lezen. Bovendien is de inkt na meer dan vijftig jaar verbleekt en missen de foto's daardoor scherpte. Ook het doorstrepen (als vestdijk een gegeven in de roman verwerkt had, streepte hij dat in het schema door) heeft de zaak niet leesbaarder gemaakt. Daarom staat naast iedere pagina een transcriptie. Maar overschrijven betekent in dit geval vaak interpreteren, want het is niet steeds uit te maken wat het aanvankelijk genoteerde was en wat het later erbij geschrevene. Daarbij komt, dat er van alles door elkaar staat: bovenaan het blad, vaak in de kantlijn. De vraag is dan, wat de precieze volgorde is. Ik heb me aan de volgende ‘regels’ gehouden. Alleen wat heel duidelijk bijgeschreven is, heb ik als bijschrijving opgevat. De volgorde van de schemapagina heb ik aangehouden; was die volgorde dubieus, dan heb ik me door de romantekst laten leiden. Om een en ander wat overzichtelijker te maken, heb ik de schematekst in alinea's ingedeeld. De toevoegingen heb ik in de aanvankelijke tekst geplaatst, tussen haken. Als Vestdijk iets doorgekrast en veranderd had, heb ik het eerst geschrevene tussen accolades gezet. Als door het gekras de tekst niet meer te lezen was, staat tussen de accolades een vraagteken. Een enkele keer kon ik een woord niet ontcijferen, in plaats van letters staan er dan punten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V De afwezige (1860). 60 p. 251 [{⑯} ⑮] [N.B. Sir P. komt om de ontruimingen te bevelen! Contrôleeren, dat plan wordt uitgevoerd.] 's Middags. Samenscholingen. [Marktdag: wagens, vee, varkens m. strootouw aan poot. Boeren te paard, ♀ op vrouwenzadel achterop] Geroep. [Overigens weer vrij rustig de laatste maanden; men woont waar men woont en houdt geen rekening met de mogelijkheid dat men zijn grond ooit zal moeten verlaten. De grond is het leven; en met de dood houdt toch ook niemand rekening?] Costuums dames: zie uitknipsel! R. door ieder geschuwd Dorp zie p. 85. Kermis, kramer 25 [30 April: Takken v. bergesch om horens. Hoepels v. takken om. karnvat, tegen stelen v. boter op Meiochtend, voor zonsopgang] Stofwolk: dilig. groote snelh.; niet door J.K. gemend. Beschrijving zie 29, 42, 43. 2 dames, koffers, valies [kussens, paraplu] {100} Oploop kinderen (.........), bedelaars, herbergier, winkeliers, vreemdeling zeldzaam, ook verdacht, eerste 3 dagen v. Mei [Primula's ertegen (n oude vrouw). booze oog.] Houding v. bevolking in Browne Arms; herbergier haalt Robert, licht hem in. [vertelt, dat dames J.K. niet vertouwden; maar Sir P. had veel roekeloozer gereden (van Killarney)] R.n. kasteel. Consternatie. Kasteel gauw in orde. Stof afnemen, hoezen om meubels weg, doeken en kranten om kandelabers en luchters. Oude sjees van Sir W. ingespannen. Gasten gehaald Eten koken. Vreugdevuur in [ijzeren] kooi. (26. Gaat niet door. R. slaat voor 't eerst weer verkeerde laan in! Komen niet voor zaken, maar om kasteel te zien; op doorreis. [Willen in de galerij, niet in de (schoone) staatsiekamer.] M. en B. bedienen. Willen thee m. geroost. brood hebben; brood is er niet, wel haverkoeken, gauw gebakken. Boter, honing, desnoods zoet zeewier v.d. markt. [Vuur aanmaken. Kruien m. turf.] [Maria juist buiïg] [Bordjes m. klaver versierd.] [Bloote voeten van Maria] R. helpt mee met bedienen, en hoort dus een en ander. Dames zeggen, dat de ‘wilde Ieren’ hun naam gestand doen. ‘Het duistere Westen’. Dames willen Angl. school stichten. (zie school, 74) Niet eens behoorlijk Engelsch. Lady E. had op kasteel zullen wonen. Haar zuster beklaagt haar, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alsof ze er 10 jaar gewoond heeft; gemis aan comfort [aanmerkingen op kasteel: ramen kapot, verveloos, bekritiseeren portretten v.d. Browne's, in galerij.] Als ze malle dingen vragen, maakt M. hun wat wijs. Overigens is Lady E. niet dom en heeft v.d. dingen wel eenig verstand. Houding v. Sir P. zeer onderdanig, door zijn moeder de les gelezen. Vraagt n. jacht [fazanten.] Vooral niet over zaken. negeert Regan.
2 {⑫} [⑬] Lawaai voor 't kasteel. [Onder 't eten] [8 uur] Delegatie [Deportatie] Farfrae als ts.persoon Sir P. blijft passief en maakt zelfs een bedeesde indruk [Telkens nog de les gelezen] Ook Ribbonmen. {?} R. ziet Mavourneen. Dames weigeren over zaken te spreken of de delegatie te ontvangen. [Pastoor K. wilkalmeeren; wordt niet door hen ontvangen.] Tenslotte raam ingegooid. [Patsy haalt] Tom H. komt met constables en versterking v. soldaten (.......... rood) en verjaagt troep. [maar blijven in park] Dames zeer opgewonden, willen voor de avond nog weg. Laat weg n. wachthuis, daar overnachten, volg. ochtend n. Killarney en m. trein weg. In droge Meiavond: jongens slaan elkaar en voorbijgangers met brandnetels: verhoogt verwarring! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 {?} [] 1 Mei-ochtend, alle vuren uit. [Klam weer. mist. Vogels.] [Pachters]
Strooien v. primula's op drempel. Boven iedere deur bloeiende bremstruik of goudsbloemen (bij F. vandaan gehaald: aan politiek denkt nu niemand meer!) Hagedoorn bloeit; boomen groen: bruine bladeren Wind: dorre bladeren in park, zie 42 Meisjes komen bij Maria (als ‘wijze vrouw’) [opvolgster v. Peggie Phelan.] voor dauw v. hagedoorn v. kasteel [Zon breekt door] Sir P. terug [te paard 9 uur], juist als meisjes [andere indruk nu dan in IV!] in park zijn. [een van hen ziet hem]. Maakt nu heel andere indruk, kort gebiedend (niet zeggen: om te laten zien dat hij niet bang is; dit blijkt wel!) [Revolver bij zich.] Meisjes verjaagd. [(neen, gaan uit zichzelf weg)] Vuur [klam weer] en eten (ontbijt). Groote verwarring. Eerst op pastoor wachten. [12 uur (pag. 9) ging zelfs zoo ver zijn parochianen te plezieren door geen wierook i.d. kapel te branden, als 1 Mei op een Zondag viel.] Sir P. woedend, wil tenslotte zelf vuur maken, [neen, wacht] eindelijk doet F. het Anderen durven niet. [Dan jacht-schieten. Robert moet geweer dragen onder zijn bekoring tegen R. is Sir P. niet onvriendelijk!] 's Middags op jacht. Juist optocht door park, hoepel en tollen uit schuur van M'C Optocht 46 in rondedans op kasteel [grasveld]: te veel herrie bij jacht. F. moet 't verbieden, maakt hem vooral impopulair. [Thee. En dan 's avonds {8} 7 uur weer volk in 't park, constables ook.] Hier dan ook eerste botsing ts. Sir P. en Regan, die woedend is omdat hij geen notitie van haar neemt. Niet om hàar brieven, maar in 't algemeen over toestanden: menschen door u bedreigd, m. niet eens kleinigheid gunnen. Sir P. verveeld; [even aanduiden: bewondering van Sir P. voor haar!] in Eng. gelooft men niet in I. klachten: goede tooneelspelers Dacht, dat de I. kwestie al opgelost was door hongersnood en emigratie. Begrijpt niet, dat 't volk niet vergeten is, dat hun voorouders 't land bezaten. [Tenslotte beleedigt ze hem: moederszoontje. [clown!] Daarvoor neemt hij wraak.] [misschien dit beter in 4. eenige gesprek ts. P. en R.] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 {?} {⑱} {⑳} Dan roept Sir P.F. en Regan bij zich. R. moet hier ook bij zijn, maar hoe? Of afluisteren? 't Best is, dat Sir P. plotseling bij hen thuis verschijnt! [Sir P. weggegaan om volk in 't park en voor 't kasteel] Telkens kreten buiten; volk nu moeilijk te verjagen: donker, hoewel maan bijna vol is. [(vorige avond ook!)] Sir P. aangekleed voor de reis, gaat weer weg. [(te paard)] [Wil niet dat soldaten hem n. huis begeleiden.] [Nu soldaten bij de constables (lichter rood)] [Roos Snee boven bovenlip (rechts)] Spreekt terloops over veranderingen die doorgevoerd zullen moeten worden, zooals zijn moeder geschreven had. Heeft een onprettige indruk gekregen v.d. bevolking. Vraagt of alle pachter waren opgezegd op 1 Nov.? Beveelt dan, dat geen van hen de pacht mag verlengen of {een} andere {boerderij} grond pachten op zijn gebied. Ontruimingen dadelijk doorzetten. F. bezwaren. Sir P. dwingt hem tot toegeven. [Vrij vriendelijk en redelijk.] [zie vorige pag.] Dan groote scène m. Regan, die haar bezinning kwijtraakt, zij zinspeelt op brieven. Sir P. onderbreekt haar: ontslaat F. op staande voet, omdat zijn vrouw hem een half j. lang lastig gevallen heeft. Bovendien andere bezwaren tegen hem: bijbetalen v. pacht uit eigen zak: bederft de menschen [neen, dit zijn maar bijkomstige bezwaren] en onderdak verleend aan medeplichtige aan moord en vleesch gegeven. Doedelzak in kamer. Dan weg: alleen door de dreigende menigte n. 't dorp. Menigte nu voor huisje; F. scène m. Regan over brieven en vooral Ulick; Regan zegt, dat ze altijd v.U. gehouden heeft; R. roept: niet waar! (gelooft 't ook niet). F. in wanhoop n. buiten m. geweer: dadelijk doodgeschoten, - nu 't niet meer noodig is! (ontslagen immers). [‘Hij heeft mijn niet geloofd’ (over Ulick).] Slot: moeder overspannen, [jaagt menschen en soldaten weg.] draagt m.R. lijk n. deur v. kasteel. Dan herinnert ze zich doedelzak. [wist 't niet] Deur v. kamer op slot, weet niet waar sleutel is. [‘Nu is je vader †, en kunnen we nóg niet in 't kasteel] Loopen n. 't raam. Klok stil, en begint ineens te tikken! [Motregen Maan bleek] [Over rol v. Donoghues (verraad)] Moeder beveelt hem Sir P. achterna te gaan en dood te schieten. Geeft hem revolver v. Farfrae mee. [steken of zoo] |
|