Vestdijkkroniek. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
C.J. Berghout
| |
[pagina 14]
| |
(p. 651), is de mens zelf verantwoordelijk voor zijn doen en laten, maar volgens de eerste zeker niet. Dynamisch is dit slot, omdat de noodlotsleer meestal, de leer der naastenliefde ‘somwijlen’ beleden wordt.Ga naar eindnoot4. Dit archaïsche bijwoord is in mijn interpretatie van het slot van cruciaal belang.Ga naar eindnoot5. Iets verderop schrijft Criellaert in zijn kroniek echter: ‘Niet zelden is het mij alsof ik tegenover Lysbet, juist Lysbet, schromelijk tekortgeschoten ben(...)’ (p. 652). Hier doet zich een probleem voor, want de tijdsaanduidingen ‘somwijlen’ en ‘(n)iet zelden’ verschillen radicaal in betekenis van elkaar. De vraag is: kan hiervoor een verklaring gevonden worden? In de geciteerde zin komt de naam van Lysbet, de zuster van Gerard Criellaert, twee keer voor. Een onderzoek naar haar rol(len) in dit verhaal lijkt mij voor de beantwoording van de bovengestelde vraag zeker noodzakelijk. Voor een beter begrip van deze ideeënroman is zo'n onderzoek zelfs onvermijdelijk, omdat dit mysterieuze personage tal van vragen oproept die tot op heden onvoldoende beantwoord zijn. Ik geef er enkele. Waarom noemt Criellaert in het slot nu juist Lysbet zijn ‘eigenlijke levenstaak, het strenge ideaal’ (p. 653)? Vanwaar die fascinatie voor haar gezicht? Wat heeft het voor zin om haar nu eens als heks, dan weer als lijdende Christus af te beelden? Heeft het woord ‘hoer’, vaak voor haar gebruikt, steeds eenzelfde inhoud? Wie Lysbet wil beschrijven dient met een aantal zaken rekening te houden. De verteller, Gerard Criellaert, is de ik-figuur van deze levensgeschiedenis en wordt als enige van binnenuit beschreven. De andere personages die in zijn kroniek een plaats krijgen toebedeeld, ziet de lezer door zijn ogen. Zo ook zijn zuster Lysbet. Over haar denkbeelden en drijfveren zijn maar weinig gegevens te vinden. Veel vaker beschrijft Gerard haar uiterlijk, haar gedrag en wat zij voor hem betekent. Maar ook wat anderen van Lysbet weten, en hoe zij over haar oordelen, vermeldt hij in zijn verhaal. Een beschrijving en interpretatie van al dat materiaal mag in het onderzoek naar Lysbet niet ontbreken. In een vorige bijdrage (zie noot 2) signaleerde ik een hechte relatie tussen de beleden geloofsopvattingen in het slot enerzijds, de karakterstructuur van de verteller, de figuratie en enkele motieven anderzijds. Om inzicht te krijgen in het functioneren van deze vrouwenfiguur is het van belang na te gaan welke verbindingslijnen er tussen haar en de vier geloofsbeschouwingen van deze roman getrokken kunnen worden. Ik meen dat een dergelijke benaderingswijze mede de organisatie van het betoog ten goede komt, al zullen herhalingen onvermijdelijk zijn. Achtereenvolgens komen aan de orde: 2. ‘Lysbet en de leer der contrare- | |
[pagina 15]
| |
monstranten’, 3. ‘Lysbet en de noodlotsleer’, 4. ‘Lysbet en de leer der naastenliefde’ en 5. ‘Lysbet en de mystiek’. In paragraaf 6 vat ik de voornaamste gegevens samen. Nog een enkele opmerking over mijn werkwijze. Voor mijn interpretatie is de informatie uit de tekst in eerste en laatste instantie doorslaggevend. Vele citaten en parafrases, voorzien van vindplaats, vormen het bewijsmateriaal van mijn lezing en het controlemateriaal voor de lezer. Een enkele maal verwijs ik naar De toekomst der religieGa naar eindnoot6., hetzij ter verduidelijking van bepaalde tekstgedeelten, hetzij ter ondersteuning van een bepaalde interpretatie. | |
2. Lysbet en de leer der contraremonstrantenDe fanatieke belijders van de contraremonstrantse leer, van wie vader Criellaert een prototype is, spreken met voorliefde over theologische zaken (p. 7). Zij aanbidden de wrekende God van het Oude Testament, een almachtige God die alles heeft voorbeschikt (p. 10). Van de calvinist wordt dan ook geen verdraagzaamheid, maar onverzoenlijkheid verwacht (p. 72). Deze leer sluit aan bij hun strijdvaardig karakter. Vader Criellaert voedt zijn drie oudste kinderen, onder wie Lysbet, op met slaag en dreigementen (p. 229). Steeds houdt hij hun de schuld en de zonde in hun vreselijkste omvang voor (p. 229 en 359). De negatieve gevolgen van deze calvinistische opvoeding komen in Lysbets leven tot uiting. Op veertienjarige leeftijd krijgt zij een ongenadig pak slaag als blijkt dat zij in gezelschap van een schilder is geweest (p. 33). Vanaf dat moment wordt zij voorzichtiger; in het vervolg begaat zijn stiekem allerlei overtredingen (p. 34). Vijf jaar later trekt zij zich terug achter ‘een ondoordringbaar pantser van ongereptheid en strenge zeden’, zij is streng als een domineesdochter (p. 34 en 40). De vrouw van de dominee helpt zij met het verzorgen van zieken en fatsoenlijke armen (p. 34 en 35). Dit calvinistische milieu veroorzaakt eerst achterbaksheid en later vroom schijngedrag, waarachter de ware aard verborgen blijft. De verzorging van hulpbehoevenden lijkt positief, totdat zij geplaatst wordt tegenover de remonstrantse hulpverlening. De remonstranten ondersteunen ook behoeftigen die niet tot hun gemeente behoren, de contraremonstranten doen dit niet. (p. 134) Op deze kille omgang met de medemens wijst Vestdijk in De toekomst der religie. | |
[pagina 16]
| |
‘Op zijn minst loopen de betrekkingen tot de “naaste” het gevaar in het teeken van vormendienst en werkvroomheid te komen staan; een zakelijke, koele, niet onwelwillende, maar zeker ook niet als religieus te waardeeren toon heerscht vaak in het sociale leven (...)’Ga naar eindnoot7.. Als gevolg van ‘dit zondedieet’ (p. 359) krijgt Lysbet 's nachts angstdromen over de hel. Duivels knippen haar borsten af (p. 593). Deze pijnlijke amputatie geeft allereerst aan dat haar zonde op het seksuele vlak ligt. ‘Christelijke zonde is vooral zonde van het vleesch, (...) zeer speciaal alles wat met de geslachtsdrift samenhangt, deze “onreinste” aller driften’Ga naar eindnoot8., schrijft Vestdijk. In de tweede plaats verwijst deze verminking naar Lysbets onvermogen om kinderen te koesteren en groot te brengen. Op deze kwestie kom ik in paragraaf 3 nog terug. Opvoeding en dromen vormen voor Gerards zuster een obsessie, die Leiden tot een Hades maakt (p. 358) Reindert noemt haar een slachtoffer van het geraaskal over de zonde. ‘Zij illustreert hoe men erfzonde kan verwekken bij kinderen, zonder dat die erfzonde in werkelijkheid bestaat: alleen maar door ze op hun ziel te komen, - in meer dan éen betekenis’ (p. 597 en 598). Tot zover de gevolgen van de contraremonstrantse opvoeding op Lysbets leven. Hieronder wil ik de schijnwerper richten op vader en moeder Criellaert. Hoe gaan zij met hun dochter om? In hoeverre bepalen hun geloofsopvattingen het gedrag ten aanzien van hun telg? Ik bespreek allereerst de verhouding tussen vader en dochter, omdat die in dit verhaal de meeste aandacht krijgt. Vader Criellaert voedt zijn dochter, zoals gezegd, hardhandig op. Wanneer Lysbet in 1617 met een schilder uit Leiden gevlucht is, verbiedt hij zijn gezinsleden haar naam in huis uit te spreken. Erger nog: de deur is voor haar voorgoed gesloten (p. 61 en 488). Verder spoort hij zijn zonen aan zich op de verleider te wreken (p. 76 - 80). Vele jaren later weigert hij nog steeds zijn dochter te vergeven, omdat God dat ook niet kan (p. 524). Eenmaal ziet hij haar terug. Omdat hij dan op de hoogte is van de kindermoord, barst hij in ijselijke vervloekingen tegen haar uit (p. 614 en 619). Aan dit calvinisme kent Vestdijk een ‘Jahvistische mentaliteit’ toe.Ga naar eindnoot9. Uiteraard komt het leerstuk der predestinatie aan de orde. Wanneer Gerard zijn vader erop wijst, dat Lysbets gedrag door God is voorbeschikt, zet zijn vader hem mat door hem voor te houden dat dit ook geldt voor zijn onvermogen om Lysbet te vergeven (p. 525). Vestdijk schrijft dat de predestienatieleer iets wegneemt van de ernst van de schuld, want indien de wil van de mens onvrij is, is God verantwoordelijk voor onze | |
[pagina 17]
| |
schuld en niet wijzelf.Ga naar eindnoot10. Na deze van onontkoombare logica getuigende constatering merkt Gerard op dat zijn vader hard op weg is naar de goddeloosheid, omdat diens geloof zich nog nauwelijks onderscheidt van de noodlotsleer, die eveneens beweert dat de menselijke wil onvrij is (p. 525). Nog een ander issue uit vaders leer is hier van belang. Het dogma van de erfzonde, het besef dat men, hoe dan ook, altijd schuldig is, staat het ware schuldgevoel in de weg. Gerard verwoordt dat als volgt: ‘U wilt schuldig zijn, zondig zijn, en u meent dit niet beter te kunnen bereiken dan door de schuld op het hoofd van een ander te stapelen, in casu Lysbet. Daardoor voelt u zich des te schuldiger; want zij is uw dochter, dat wast al het water van de zee niet af...’ (p. 620 en 621). Natuurlijk moet vader onbewust van zijn dochter gehouden hebben die net als Gerard op hem lijkt (p. 64). Dat hij aangedaan is door haar vlucht blijkt uit het feit dat hij langer bidt en onrustiger slaapt (p. 63). Zijn geloof schenkt hem weinig troost (p. 108). Erger nog, de laatste consequentie die hij uit de vervloeking van zijn dochter zou kunnen trekken is dat hij ook verdoemd is (p. 487, 488 en 525). Niet alleen de leer bepaalt vaders gedrag, maar ook de gemeenschap, in het bijzonder de geloofsgemeenschap waarvan hij deel uitmaakt. Hij is zeer getroffen door het leedvermaak dat hij in de stad ondervindt van tegenstanders en van geloofsgenoten (p. 62). En wat de buitenwacht zal zeggen weegt voor vader het zwaarst (p. 182). Wanneer Lysbet in 1622 in Leiden terugkeert, wint hij eerst advies in bij zijn predikant, die hem afraadt zich met haar in te laten (p. 539). Het gedrag van de groep staat verzoening in de weg (p. 524). In zijn studie wijst Vestdijk erop dat iemand die opgroeit in een milieu van haat en onverschilligheid, zelf onder de suggestie van deze haat en deze onverschilligheid komt te staan, want wij identificeren ons nu eenmaal met alles wat om ons heen geschiedt.Ga naar eindnoot11. Wat is het oordeel van de Leidenaars over Lysbet? In hun ogen is Criellaerts dochter een hoer, een zondares en dus verdoemd. Zij heeft immers samengeleefd met een man, zonder toestemming van ouders en gemeente (b.v. p. 501, 573 en 586). Het ontvangen van mannen maakt een alleenstaande, ongehuwde vrouw al verdacht (p. 539). Wanneer vader onder zware druk van zijn jongste zoon toestemt in een ontmoeting met Lysbet, stelt hij de eis dat zij met Reindert in ondertrouw moet zijn; hierdoor wordt de schijn van hoererij tenminste vermeden (p. 568). | |
[pagina 18]
| |
Hoe heel anders is de relatie tussen moeder en dochter. Duifje Seeghers komt uit een doopsgezinde familie, waarin offervaardigheid en weerloze zachtmoedigheid overheersen (p. 22). Ook als lid van de calvinistische kerk blijft zij geloven in de liefde van God en het offer van Christus (p. 28). Zij duldt niet dat vader Lysbet een tweede maal zal tuchtigen (p. 34). Na haar verdwijning is zij binnen twee weken grijs van verdriet (p. 63). Zij verzet zich echter tegen de wraak op Lysbets verleider, omdat haar leidsman, Christus, iets anders heeft geleerd (p. 79). Wanneer zij hoort dat haar dochter is teruggekeerd, noemt zij liefkozend haar naam en brengt ze de hand aan haar hart, dat zij, in tegenstelling tot haar man, wel laat spreken (p. 483). Voor mensen als vader, Gerard en Reindert is het menselijk hart, symbool der liefde, een mysterieus en onbegrijpelijk iets (p. 509). Dat moeder haar dochter wel vergeven heeft, blijkt uit het feit dat zij haar opzoekt en financiële ondersteuning aanbiedt (p. 490 en 501). Noch de leer van haar man, noch het oordeel van de groep kunnen de stem van het doperse bloed tot zwijgen brengen (p. 23 en 30). Vestdijk zegt dat het evangelische christendom, dat is de leer van Christus zelf, in het geheel niet karakteristiek is voor het christendom als metafysische religie, dat immers onverenigbaar is met liefde voor de naaste.Ga naar eindnoot12. Lysbet is in deze levensgeschiedenis als slachtoffer van de contraremonstrantse leer afgeschilderd. Maar op een andere wijze is vader evengoed een slachtoffer van Leiden, zoals De Romanesque, de schilder, terecht opmerkt (p. 359). De atheïstische kroniekschrijver geeft een uiterst negatief beeld van het geloof van zijn vader, dat veel wegheeft van de leer van het fatum. Het geloof van moeder, dat lijkt op de leer der naastenliefde, contrasteert daar scherp mee. Onder dwang van haar levensgezel, of misschien uit haat tegen vader, heeft Lysbet zich bekeerd tot het katholicisme, de grootste vijand van het protestantisme (p. 436, 489 en 614). Nog opvallender is het dat zij nergens persoonlijke opvattingen over God ventileert, waardoor zij op een ongelovige lijkt. In de noodlotsleer speelt God dan ook geen rol, Lysbet daarentegen wel. | |
3. Lysbet en de noodlotsleerEr bestaat een zeer hechte relatie tussen de leer van het fatum en verschillende karaktertrekken, eigenschappen en gedragingen van Lysbet. Van deze leer geeft Gerard aan het eind van zijn verhaal een samenvattende beschrijving. In feite gaat het hier om twee grondstellingen. De eerste is | |
[pagina 19]
| |
dat al het leven wordt beheerst door een ‘zinledig samenspel van krachten’ (p. 651), zodat de mens niet zelf verantwoordelijk is voor zijn handelen. Volgens de tweede stelregel wakkeren deze natuurkrachten de geldingsdrang of machtsdrift aan, waardoor de mensheid uiteenvalt in onderdrukkers en degenen die onderdrukt worden. Het is mogelijk dat één persoon afwisselend deze rollen vervult. Evenals vader Criellaert en Gerard heeft Lysbet een gebogen neus, die de strijdvaardigheid symboliseert (p. 32). Uitingen van haar geldingsdrang zijn verspreid over de hele roman te vinden, zoals uit het volgende blijkt. Wanneer vader zijn dochter tuchtigt, bijt zij in zijn hand (p. 362). Haar broers behandelt zij op laatdunkende wijze. Daartoe gaat zij op haar eigen manier te werk. Zij kan wachten en een steek toebrengen, wanneer men daar het minst op verdacht is (p. 32). Net als vader en Gerard kan zij intrigeren en spioneren (p. 34 en 40). De achtenvijftigjarige verteller meent ook nu nog dat zij, als ‘een doodsvijandin’, zich er stelselmatig op toelegde om hem zijn minderheid te doen gevoelen (p. 36). Haar houding in Duitsland noemt hij hooghartig (p. 455 en 456). Zelfs De Romanesque krijgt te horen dat zij niet gediend is van zijn gedrag (p. 419 en 436). Ook laat zij zich niet zonder verzet hypnotiseren door hem (p. 448 en 608). Op de terugweg naar Leiden zegt zij tegen Gerard dat een afwijzing van vader onherstelbaar zou zijn (p. 479). Tijdens een fikse ruzie staat zij tegenover Deliana met gebalde vuisten en verwijt ze Gerard en Reindert hun lafheid (p. 587 en 588). De lang verwachte ontmoeting met vader ontaardt in een geweldige ruzie, waarin zij als furies te keer gaan (p. 614). Tegen Gerard zegt ze tijdens hun laatste gesprek dat het beter was geweest als hij in Duitsland was doodgeschoten (p. 647). Uit deze bloemlezing blijkt overduidelijk dat agressiviteit een actieve karaktertrek van haar is. Veel opvallender dan deze weerbaarheid, is haar weerloosheid, een karaktertrek die afkomstig is van moeder. Dit blijkt vooral uit haar onvermogen tot verzet tegen dominante personages. Met name De Romanesque beïnvloedt haar gedrag in sterke mate. Wanneer zij vóór haar vlucht uit Leiden een vruchtafdrijvende drank vraagt, merkt de vroedvrouw op dat zij niet geheel zichzelf is, en als onder vreemde drang schijnt te handelen (p. 63). In Duitsland vindt Zadko dat zij veel wegheeft van vrouwen die in slaap gebracht kunnen worden door een krachtiger wil dan de hare en die alles met zich laten doen (p. 291). Over zo'n sterke wil beschikt De Romanesque, die haar beschouwt als een deel van zijn wezen (p. 444). Wanneer hij Lysbet hypnotiseert, maakt dat op Gerard de indruk alsof hij haar diep beïnvloedt in haar natuur, ‘dieper dan waar de wil gelegen is’ (p. | |
[pagina 20]
| |
448). Jaren daarvoor had zij onder zijn dwang haar kind gewurgd (p. 451 en 608). Maar zelfs na de dood van de magiër voelt zij zich achtervolgt door machten die haar haat opdringen tegen alles wat De Romanesque niet is (p. 592). Na de moord op deze vreemde sinjeur gedraagt zij zich ten opzichte van haar broer onderdanig, al lijkt haar gedrag soms apathisch (p. 452, 456, 479 en 480). Vader wordt na tegenslag ook apathisch, zodat hij wellicht als donor van deze eigenschap kan gelden (p. 110 en 220). Na de ruzie met Deliana neemt haar lusteloosheid ernstiger vormen aan (p. 589, 590 en 592). Gerard betwijfelt of zijn zuster zichzelf nog wel is (p. 592). Agressie en weerloosheid krijgen onder andere vorm in twee rollen die Lysbet vervult. Eerst de heks. Twee vragen dringen zich op: waaruit blijkt de verwantschap tussen Gerards zuster en de heks, en wat is de functie van de heks in deze roman? Dit leidse meisje vertoont enkele significante overeenkomsten met de toverfeeks, zoals uit het nu volgende blijkt. Een heks zou bij verwondingen niet kunnen bloeden, ook Lysbet bloedt niet (p. 30, 310, 315 en 394). Beiden beschikken over bovennatuurlijke krachten. Zo kent deze Leidse timmermansdochter de gedachten van anderen (p. 40, 57, 457, 593 en 599). Van kinderen heeft zij een afkeer (p. 500, 549 en 567). Het is nota bene De Romanesque, die erop wijst dat de heksen in Heidelberg nog niet van kindermoord zijn beschuldigd (p. 362). Maar Lysbet heeft dan al haar eigen dochtertje gedood en zal later het kind van Gerard wurgen (p. 451, 517, 608, 647 en 652). De heks onderhoudt een band met de duivel. De schilder heeft bepaalde trekjes van dit laatstgenoemde wezen; de verteller typeert immers diens macht als ‘duivels’ en ‘demonisch’ (p. 489 en 525). Het contact tussen Lysbet en de duivel wordt ook op andere plaatsen gesuggereerd. De vaandeldrager draagt zijn vaandel met duivelsfiguur eerst aan de duivel op, later aan Gerards zuster (p. 345 en 346). Zowel in haar jeugddromen als in haar laatste dromen verschijnen duivels (p. 57, 593 en 594). Duivel en heks verwijzen duidelijk naar het noodlot. Hier zijn enkele verbindingslijnen. De noodlotskrachten worden gepersonifieerd door ‘de kille duivel van kracht en tegenkracht’ (p. 651). Wanneer Gerard verneemt dat Lysbet er met zijn dochtertje vandoor is, maakt zich een leeg en onwezenlijk gevoel van hem meester, alsof hij op deze ochtend niets zou kunnen ondernemen ‘wat niet op hetzelfde ogenblik door een of andere afgezant van het noodlot gepareerd werd’ (p. 642). Zo'n afgezant is zijn zuster. Als heks kan zij haar hart niet laten spreken; veelbetekenend is het dan ook dat Gerard zijn pistool op haar hart, op haar borst richt (p. 648). Redene- | |
[pagina 21]
| |
rend vanuit de leer der naastenliefde zal hij op zijn borst wijzen, waarachter een hart schuilgaat waarnaar hij behoort te luisteren (p. 653). Wat haar gelaatskleur betreft, het volgende. Gerard heeft die kleur al eerder vergeleken met de bleekheid van een Hollandse binnenplaats (p. 417), maar op het laatst spreekt hij van ‘haar verfoeilijke bleekheid’ (p. 648). Deze witte kleur kan naar het vernietigende vuur van het noodlot verwijzen (p. 117, 118 en 651). De heks, wier gedrag bepaald wordt door hogere machten (grondregel 1) staat vijandig tegenover de medemens (grondregel 2). De figuur van de legerhoer verbeeldt meer de eerste grondstelling; zij is immers afhankelijk van degene die haar bezit. Waarom duidt Gerard zijn zuster regelmatig als hoer aan? Allereerst uit wraak. Zij heeft immers door haar spionage menig amoureus avontuur van hem vergald (p. 40). In zijn verbeelding ziet hij haar als meisje dat niet afkerig is van mannelijke toenadering (p. 51 en 53). Graag zou hij haar rood zien kleuren; rood is zijn gelaatskleur (p. 52 en 56). En daarmee zou zij te kennen geven dat zij niet zuiver was en zich net als haar broer aan zingenot overgaf. Later brengt Gerard zijn wraakgedachten in praktijk. Wanneer hij zich na de verbreking van zijn verloving met Deliana weer in onkuise avonturen heeft gestort, komt het wel eens in hem op als soldaat dienst te nemen en een legerhoer, bepakt en bezakt, met slagen en stompen door de wereld te drijven (p. 216 en 217). Na de dood van De Romanesque herschept hij zijn zuster tot een afzichtelijke troshoer die aan de Franse ziekte lijdt (p. 455). Lysbet stemt in met alles wat hij doet, alsof zij haar nieuwe heer en meester heeft gevonden (p. 452, 455, 456, 459 en 460). Deze vermomming is zowel een middel om mogelijke belagers af te schrikken als een symbolische straf. In de tweede plaats dient het beeld van Lysbet als hoer ook als tegenwicht voor het geheimzinnige ideaal dat zij vertegenwoordigt. Met andere woorden: vanuit een bepaald deel van zijn wezen beschouwt hij haar als een verachtelijke hoer, vanuit een ander deel als ideaal. De achtenvijftigjarige kroniekschrijver, die zijn zuster in het slot als zijn levenstaak en ideaal aanduidt, herinnert zich tijdens het schrijven nog heel goed dat hij haar een hoer noemde (p. 452). Haar eer laat hem vanuit die negatieve visie koud (p. 388). Hij vreest dat hij haar tot last zal krijgen (p. 393 en 452). Terug in Leiden vraagt hij zich af, of het niet de bestemming van vrouwen als Lysbet is om ‘van de ene hand in de andere te gaan’ (p. 499). | |
[pagina 22]
| |
Tegenover de leer van het fatum staat een menslievende opvatting. Welke relatie bestaat er tussen Lysbet en deze leer? | |
4. Lysbet en de leer der naastenliefdeVolgens de leer der naastenliefde behoort de sterke mens de zwakke te helpen. Deze geloofsopvatting stelt de mens zelf verantwoordelijk voor zijn doen en laten met betrekking tot de naaste. Maar dan moet men wel luisteren naar de stem van het hart, zetel van het geweten. Niet voor niets spreekt Gerard redenerend vanuit deze opvatting over zijn schuld. Hij geeft zelfs een concreet voorbeeld door te wijzen op zijn schuld tegenover Lysbet (p. 652). Alleen wie ontkent dat God of een zinledig samenspel van krachten het leven bepaalt, kan beweren dat zijn geweten verfijnd is (p. 651 en 652). Zijn hart leest hem de les. Lysbet figureert niet alleen als hulpverleenster, maar ook als hulpbehoevende medemens. Eerst wil ik haar tonen in de rol van hulpverleenster. Het calvinisme maakt geen eind aan de hoererij, die in Leiden welig tiert, maar zorgt ervoor dat alles in het geniep gebeurt (p. 36 en 37). Gerard, die tot de ingewijden behoort, durft zich na verloop van tijd niet langer ongeremd aan zijn seksuele genietingen over te geven uit angst voor de Franse ziekte. Deze ziekte komt op hem over als een straf en wekt een zeker schuldgevoel in hem op; vandaar dat hij in dit verband zelfs van een ‘gewetenscrisis’ spreekt (p. 38 en 175). Het gevolg is dat hij voorzichtiger wordt en er steeds voor zorgt de eerste te zijn bij de vrijsters (p. 39). Er is nog een tweede factor die zijn schuldbesef wekt: Lysbet. Zij achtervolgt haar broer als hij een meisje wil versieren en zegt dat hij zich moet schamen (p. 39 en 40). Haar optreden bewerkstelligt ook de beteugeling van zijn driften. Dat haar bemoeienis een zeer diepe indruk op hem heeft gemaakt, blijkt uit het feit dat hij er in zijn verhaal regelmatig op terugkomt (p. 285, 291, 509, 530 en 590). Naar aanleiding van haar spionage zegt zij zelf tegen Gerard, dat zij altijd over hem gewaakt heeft en dat zij slechts de ‘vijandin’ was van de meisjes die hem in verleiding brachten (p. 57). In De toekomst der religie staat over deze driften onder meer: ‘Voor de metaphysische, of gedesintegreerde mensch is de sexualiteit de zonde bij uitnemendheid, omdat vooral de, van de totale erotiek afgesplitste sexualiteit, het is die hem in zijn isolatie houdt en bij hem de liefde voor de menschheid vervangt en verijdelt.’Ga naar eindnoot13. | |
[pagina 23]
| |
Haar hulpverlening blijft verder incidenteel (zie p. 411, 412 en 566). Haar gelaatskleur kan in deze context in verband gebracht worden met het verwarmende en heilbrengende vuur van Cabbeljau (p. 117 en 118). Deze kleur heeft zij gemeen met moeder en met de zachtmoedige predikant Valmaer (p. 24, 32, 167, 207 en 228). De heerszuchtigen hebben daarentegen een rood gezicht (p. 56, 340 en 584). In de tweede plaats wil ik Lysbet in de rol van hulpbehoevende medemens bespreken. Allerlei aspecten daarvan komen hieronder aan de orde. Offervaardigheid, zachtmoedigheid en meegaandheid zijn kenmerkende karaktertrekken van moeders familie, die in een ietwat gewijzigde vorm bij Lysbet zijn terug te vinden(p. 22 en 23). De ‘Doperse meegaandheid’ van haar broer Jasper, heeft zich bij haar ontwikkeld tot een bijzondere vorm van passiviteit die onder andere blijkt uit haar zwijgzaamheid, onderdanigheid en volgzaamheid (p. 23, 40, 48, 456 en 480). Haar onderdanigheid gaat ten slotte over in een beangstigende onverschilligheid en apathie (p. 490, 500, 529, 563, 567 en 573). Zij is het slachtoffer van heerszuchtige naturen en in die zin is er een lijn te trekken naar haar offervaardigheid. Maar er zijn nog andere verwijzingen. Haar broer vindt haar ingetogen als een ‘Doperse martelares’ (p. 53). Er zijn zelfs verwijzingen naar de lijdende Christus, wiens offer door moeder wordt beleden (p. 28). De Romanesque laat drie druppels bloed ‘als een doornenkroon’ op haar hoofd verschijnen (p. 448). Tegen Deliana zegt zij later: ‘Je kunt mij toch altijd verloochenen’, wat doet denken aan Jezus woorden tegen Petrus (p. 586). In een droom heft de vorst der duisternis zijn armen langzaam omhoog, met welk gebaar hij de gekruisigde Christus uitbeeldt (p. 594). De magiër heeft haar laten bloeden en daarmee een begin gemaakt met wat de duivels moeten voleindigen (p. 594). Voor het uitbeelden van de hulpbehoevende medemens zijn twee metaforen gebruikt: de dame en de hoer. Eerst de dame. Als jong meisje toont Lysbet reeds neiging tot opschik en weelde (p. 34). Zij is mooi en niet geschapen voor een leven van ontberingen (p. 51). In Heidelberg draagt zij kostbare kleding en sieraden, zodat zij eruit ziet als ‘een grande dame’ (p. 271 en 417). Gerard vindt haar mooi als een prinses (p. 449). Eenmaal terug in Leiden wenst zij de vergeving van haar vader ‘als heroiek middel’ om haar de beledigingen te doen vergeten (p. 563). Haar broer poogt in zijn rol van ridder de eer van zijn zuster te verdedigen en zich te wreken op haar verleider (p. 77, 227, 262, 264, 388, 406 en 442). Ook later dreigt hij een tweede moord te begaan als iemand haar te na | |
[pagina 24]
| |
komt (p. 508). Na de ruzie tussen Deliana en Lysbet, wandelt Gerard de volgende dag met zijn rijk uitgedoste zuster over straat, bereid om een ieder die haar voor hoer uitscheldt neer te schieten (p.589 en 591). Het hoer-motief is ook binnen de leer der naastenliefde functioneel. Gerard vermomt zijn zuster als afzichtelijke legerhoer, opdat zij uit handen van begerige soldaten zal blijven (p. 459). De overwegingen naar aanleiding van de ridderdienst van Christiaan van Brunswijk tonen expliciet aan dat de hoer een hulpbehoevende medemens is. De liefde van deze legeraanvoerder voor Elisabeth Stuart, - alles voor God en haar -, is geestelijk en onbaatzuchtig (p. 226 en 467). In Gerards ogen zou hij een god geweest zijn, indien hij de meest verachtelijke legerhoer tot zijn inspirerende geliefde had verheven. Hij had dan niet de schijn op zich geladen van beloond te willen worden langs een omweg. ‘Dan was hij geweest zoals wij ons God wensen (...)’ (p. 481). Zo is de contraremonstrantse God niet, maar wel de door moeder aanbeden Zoon van God. Christus, die de naastenliefde verkondigde, behandelde zondaressen, ook hoeren, met erbarmen (p. 524). De jonge Criellaert beweert dat het niet weinig in zijn aard zou hebben gelegen ‘zo'n legerhoer mee te nemen naar Leiden, haar te kleden als een prinses, eerbied voor haar te eisen bij hoog en bij laag, - en dit uitsluitend bij wijze van ridderlijke gril, zonder beloning in het vooruitzicht’ (p. 480). Hoe gaat ridder Gerard in de praktijk te werk? Teruggekeerd in Leiden probeert hij te voorkomen dat zijn zuster door de Leidse gemeenschap voor hoer wordt uitgemaakt. Zo wenst hij geen financiële ondersteuning van Lysbet door Reindert, omdat zij dan in de ogen van de buitenwacht gelijk zou zijn aan een betaalde vriendin (p. 560). Wanneer Deliana op een keer haar schoonzuster verwijt dat zij in onfatsoenlijke kleren rondloopt, neemt Gerard het voor zijn zuster op (p. 588 en 589). De dag daarop maakt hij met zijn fraai uitgedoste zus een wandeling door Leiden; een geladen pistool draagt hij bij zich om zich op beledigers te kunnen wreken (p. 589 en 591). Gerards ridderlijk streven is er niet alleen op gericht haar van alle smetten gezuiverd terug te voeren in het ouderlijk huis, maar haar ook te laten huwen (p. 488, 499 en 500). Beide doelstellingen hangen nauw samen: als vader haar vergeeft is de kans groter dat zij trouwt. Lysbet zal deze voorwaarde, vaders vergeving, zelf stellen (p. 561, 562, 563, 591 en 592). | |
[pagina 25]
| |
Herhaaldelijk probeert Gerard zijn vader onder druk te zetten. Zelfs de leugen schuwt hij niet; ‘de strengste zedenmeester’ zou hem dat niet verwijten, meent hij (p. 489). Dat deze onderneming tot rehabilitatie, nuchter bekeken, de grootst mogelijke dwaasheid is, beseft hij maar al te goed; maar hij zal ermee doorgaan, ook al zou hem dat zijn kop kosten (p. 528). Zolang hij de illusie heeft voor haar eer te strijden tegen de wereld betekent zij wat voor hem. Indien deze illusie verviel, zou zij niets meer voor hem betekenen (p. 560). De ridderlijke gevoelens voor zijn zus verdwijnen wanneer zij er met de kleine Duifje vandoor is gegaan (p. 642). Deze gevoelens horen bij de mens in nood, niet bij de onheilsfiguur van de heks die hier weer ten tonele verschijnt. Wat is het resultaat van Gerards nobele streven? Lysbet meent dat hij er slechts in geslaagd is haar steeds dieper in het slijk te stoten. De wandeling met haar was het hoogste waartoe hij in staat was (p. 592). Gerard heeft herhaaldelijk gefaald. Was hij het niet die meende zijn zuster verraden te hebben, nadat hij Reindert haar adres gegeven had (p. 509 en 510)? Mede door diens toedoen is haar naam in opspraak gebracht (p. 571, 573, 574, 588 en 652). Niet erg verheffend was het voor Lysbet om in het huis van haar broer als dienstbode te werken (p. 566-568). De verteller meent soms dat hij tegenover zijn zuster schuldig is. Een moralist naar zijn hart (p. 652), ‘de superieure moralist’ (p. 653), eerder aangeduid als ‘de strengste zedenmeester’ (p. 489), noemt zijn ridderlijke onderneming half werk (p. 653). Waarom? De ridderlijkheid is een karaktertrek, samengesteld uit twee delen: strijdvaardigheid en zorgzaamheid. De eerste component komt slechts ten dele tot zijn recht, de tweede in het geheel niet. De zorg voor de naaste is niet gegrond op liefde. Gerard beweert herhaaldelijk dat hij niet van haar houdt (p. 32, 279, 499, 528 en 590). Zelf zegt hij het zo: ‘Ik had de Remonstranten gesteund zonder hun geloof te delen, - zoals ik Lysbet had trachten te rehabiliteren zonder haar lief te hebben.’ (p. 640). Een zeer belangrijke vraag is tot dusverre onbeantwoord gebleven: waarom is Gerard zo gefascineerd door het gezicht van zijn zuster? | |
5. Lysbet en de mystiekGerards fascinatie voor Lysbet is een van de meest intrigerende motieven van deze roman. Verrips merkt over de verhouding tussen broer en zus het volgende op: | |
[pagina 26]
| |
| |
[pagina 27]
| |
| |
[pagina 28]
| |
Laatste drie pagina's van het typoscript van De vuuraanbidders.
| |
[pagina 29]
| |
‘Herhaaldelijk bevatten Gerards ontboezemingen aanwijzingen voor de haat-liefde verhouding die tussen zijn iets oudere zuster en hem bestaat, maar een overtuigende opheldering van hun drijfveren weet hij niet te bieden.’Ga naar eindnoot14. En Criellaert weet inderdaad niet waarom zij hem zo boeit. Toch bevat dit boek genoeg aanwijzingen om het mysterie rond deze merkwaardige vrouwenfiguur te ontsluieren. Uit tal van opmerkingen over gedrag en uiterlijk blijkt dat Lysbet een sleutelrol in dit verhaal speelt. Zij is voor Gerard anders dan anderen. In sommige gevallen doet zij vreemd als kwam zij uit een andere wereld (p. 24). Hoewel hij niet van haar houdt, is hij wel altijd onder de bekoring van haar uiterlijk geweest (p. 32). Zij is hem vreemd en ver. Indien hij iets voor haar over heeft, is het niet uit liefde of medelijden, maar uit een soort onpersoonlijke verering (p. 528). Zijn eigen vrouw boeit hem na verloop van tijd minder, terwijl Lysbet hem blijft boeien als een onbekend gevaar (p. 570). Tijdens zijn wandeling met haar door Leiden beseft hij dat hij niet van haar houdt. Daarop volgt een uiterst belangrijke mededeling: ‘Maar ik hield misschien van iets dat achter haar stond, en door haar heenscheen, en waar ik geen naam voor weet’ (p. 590). Wat houdt dat ‘iets’ in? Een moralist naar Gerards hart wijst de weg.Hij zou Gerard kunnen voorhouden: ‘Je mag dan niet van haar hebben gehouden, zij was je eigenlijke levenstaak, het strenge ideaal, dat zich als een spits en bleek kristal in je leven had geboord’ (p. 653). Het ‘iets dat achter haar stond, en door haar heenscheen’, alsof zij zelf van kristal is, blijkt zijn eigenlijke levenstaak, het ‘strenge ideaal’ te zijn. Maar welke inhoud dient aan dit ideaal, waarvan Lysbet het symbool is, te worden toegekend? Haar gezicht kan de lezer dichter bij de oplossing brengen. Gerard schrijft immers: ‘Het lag in haar gezicht zelf, deze liefde, die ik tegen wil en dank in mijn woorden leg’ (p. 279). Over haar gezicht heb ik in de voorgaande paragrafen al het een en ander gezegd, maar nog lang niet alles. Zeer opvallend is haar gelaatskleur. Er staat zelfs dat deze onnatuurlijke witheid aan de verduistering weerstand biedt (p. 515). Eerder zegt Gerard dat haar gezicht doorschijnend bleek is, ‘alsof het flikkerende kaarslicht er niet van buiten overheenspeelde, maar het van binnenuit doorlichtte, als een albasten vaas’ (p. 272). Deze bleekheid verwijst naar zijn ‘levenstaak’, het ‘ideaal’ via de daarbij geplaatste vergelijking ‘als een spits en bleek kristal’ (p. 653). In | |
[pagina 30]
| |
een belangwekkend essay ‘In de ban van het glinsterende’ maakt de schrijfster Hella S. Haasse hierover een interessante opmerking: ‘Het glinsterende (...) vervult een opvallende rol in Vestdijks romans: het is over het algemeen een nadrukkelijk vermeld kenmerk van de fascinerende, aanbeden of gevreesde gestalten van vrouw, vriend en godheid in wie het “onnoembare” zichtbaar wordt.’Ga naar eindnoot15. Dit gaat ook op voor Lysbet. Indirect geeft de kleur van haar gezicht aan wat de inhoud van het ideaal, dit onnoembare, moet zijn. Dokter Reindert merkt naar aanleiding van haar fabuleuze bleekheid op: ‘Een vrouw zonder bloed, denk eens aan; het vochtige element geheel overstemd door vuur en licht’ (p. 507). Het vuur kan verwijzen naar het vernietigende vuur van de noodlotsleer (zie paragraaf 3) of het verwarmende vuur van de leer der naastenliefde (zie paragraaf 4), maar ook naar het vuur van de alchimie of de mystiek. De belangrijkste woordvoerder van deze laatste richting is Jan Zadko, een alchimist die neiging tot mystiek heeft (p. 222). Waar gaat het in de mystiek om? Het vuur symboliseert het doel (p. 147). Dit doel omschrijft Zadko ‘als een groei van de menselijke ziel tot steeds groter volmaaktheid, of volledigheid; dit werd dan wel eens gesymboliseerd door een vereniging van het mannelijke en het vrouwelijke principe; maar ook wel door een vereniging van het goddelijke en het menselijke, van het hogere en het lagere’ (p. 223). Hieruit vloeit voort dat het noodzakelijk is de lagere bestanddelen van de ziel, de dierlijke driften, met een zekere liberaliteit te aanvaarden, niet om erin te blijven steken, maar om ze deel te doen hebben aan het algemene reinigingsproces. Door bepaalde ondeugden angstig te vermijden zou te veel geestkracht verloren gaan om te kunnen stijgen (p. 223). Zo is Jan Zadko door zijn geloofsgenoten de oorlog ingestuurd, omdat zij merkten dat hij een man des vredes was. Alleen wanneer men ervaring heeft opgedaan kan men een evenwichtige keuze maken (p. 224). De gelaatskleur van Lysbet kan dus via het vuur met de leer van de mystiek verbonden worden. | |
[pagina 31]
| |
Er kunnen nog meer lijnen van Lysbet naar de mystiek worden getrokken. Gerard en De Romanesque merken op dat Zadko veel belang in Lysbet stelt (p. 290, 291 en 403). In Gerards dromen komt de relatie tussen de alchimist en zijn zuster eveneens aan de orde (p. 335 en 416). Zadko vertrouwt hem later toe dat hij zich inderdaad sterk tot haar voelt aangetrokken (p. 335). De vrouw die men liefheeft stelt volgens hem alleen maar datgene in de eigen ziel voor waar men naar streeft. In feite heeft het geen zin de geliefde te willen bezitten, ‘(...) want dit bezit was onmogelijk: men beminde slechts een zinnebeeld’ (p. 148). Lysbet is zijn symbool. Op deze plaats wil ik enige toelichtende informatie uit De toekomst der religie tussenvoegen. Ook in deze studie wijst Vestdijk op de verwantschap tussen mystiek en alchimie.Ga naar eindnoot16. Over de mystieke mens schrijft hij het volgende. De mystiek-introspectieve mens streeft er zelf naar de natuurlijk-volmaakte of eeuwige mens te worden.Ga naar eindnoot17. Het begrip natuurlijkvolmaakte mens is een denkbeeldige grootheid die het hoogste geluk aanduidt waar de mens op uit is.Ga naar eindnoot18. Het hoogste geluk ontstaat door een synthese van alle psychische eigenschappen.Ga naar eindnoot19. Dit ideaal is niet iets buiten ons, maar wordt door onszelf verwekt en is in onszelf werkzaam.Ga naar eindnoot20. De mysticus gebruikt symbolen of zinnebeelden die hij op processen of bestrevingen in de eigen geest betrekt.Ga naar eindnoot21. Nog een lijn van Lysbet naar de mystiek. Het gezicht van Gerards zuster beeldt het mystieke ideaal uit: de verzoening van tegenstrijdige eigenschappen. Verschillende delen van haar gelaat, die, afzonderlijk genomen, hogere of lagere psychische vermogens symboliseren, zijn hier een verbintenis aangegaan. Haar witte huid, aanduiding van moederlijke, zorgzame gevoelens jegens de medemens, bedekt de gebogen neus, die het zinnebeeld is van de vaderlijke machts- en vernietigingsdrift. Het wonder van de synthese is in haar ogen het best gerealiseerd. De zwarte kleur van vaders ogen en het blauw van moeders ogen zijn bij haar versmolten tot een blauwgrijze kleur (respectievelijk p. 8, 484 en 32). Lysbets ogen hebben iets mysterieus glimlachends en passen niet bij de fiere heerszuchtige neus (p. 278). Voortdurend zijn zij in beweging, maar tegelijkertijd is er niets zo kalm als deze betoverende kieren (p. 279). En alweer komen twee uitersten samen: activiteit (beweging) die bij vader hoort (zie b.v. p. 15 en 27) en passiviteit (kalm) die moeder kenmerkt (zie b.v. p. 24 en 27). Voor ik een laatste verbindingslijn trek van Criellaerts zuster naar de mystiek wil ik nog even terugkeren naar het essay van Haasse. Daarin legt zij, zoals gezegd, een relatie tussen ‘het glinsterende’ en ‘het onnoem- | |
[pagina 32]
| |
bare’. Dit onnoembare wordt veroorzaakt door een wonderlijke synthese van tegenstellingen. Zij wijst er immers op: ‘(...) dat in de “maten en fragmenten” die Vestdijks oeuvre bepalen, altijd weer dezelfde tonen worden aangeslagen van haat-liefde jegens het absolute en jegens menselijke gestalten, die symbolen schijnen van die raadselachtige versmelting van schoon en huiveringwekkend, goed en slecht’ (...).Ga naar eindnoot22. Wel signaleert deze essayiste terloops dat Lysbet verbonden is met ‘het onzienlijke’Ga naar eindnoot23., maar op het verband tussen Lysbet en de mystiek gaat zij niet in. Mede daardoor blijft het beeld dat zij van dit personage geeft enigszins onbevredigend. Een laatste lijn van Lysbet naar de leer van Jan Zadko. Haar gedrag blijkt verwant met dat van de mysticus. Gerard spreekt van haar superieure zwijgzaamheid en koele ongenaakbaarheid (p. 417 en 432). In zijn ogen blijft zij meisjesachtig, ja kinderlijk: ‘een stil kind, zuiver en onbeschreven, en zeer ondoorgrondelijk’ (p. 549). Heel toepasselijk is Reinderts ‘karakteristicum’ voor haar: ‘dat zij met rust gelaten wenste te worden’ (p. 571). Ook Zadko is zwijgzaam en schijnt nergens naar te streven (p. 115 en 146). Vestdijk schrijft in zijn studie: ‘De mysticus (...) houdt zich wat de essentialia betreft alleen met zichzelf bezig, en sluit de oogen voor al het andere (...).’Ga naar eindnoot24. Verder is er volgens Criellaert sprake van gebrek aan schuldbesef bij Lysbet (p. 529). Wie opgevoed is met het dogma van de erfzonde vindt dit vreemd. De mysticus tracht nu juist in een geestelijke toestand te geraken waarin schuldgevoelens afwezig zijn.Ga naar eindnoot25. Ook haar trots zou bedreigend voor God zijn (p. 529). Deemoed is typerend voor de calvinist, niet voor de alchimist. Volgens de laatste is God er voor de mens en de mens er niet voor God (p. 146). Het mag de lezer nu duidelijk zijn dat Lysbet het zinnebeeld is van het mystieke ideaal, Gerard is zich daarvan niet bewust. Vooral dit laatste feit is van groot belang voor de oplossing van het nu volgende probleem. De tegenstelling tussen de tijdsbepalingen ‘somwijlen’ (p. 651) en ‘Niet zelden’ (p. 652) komt al eerder voor in de roman. Zo kan het bijwoord van tijd in de zin: ‘Soms vraag ik mij af waarom ik mij zoveel moeite geef voor iemand voor wie ik eigenlijk niets voel’ (p. 528) geplaatst worden tegenover de tijdsbepalingen in de volgende twee zinnen: ‘Ik hield niet van haar, maar onder de bekoring van haar uiterlijk was ik altijd geweest’ | |
[pagina 33]
| |
(p. 32) en ‘Haar gezicht had mij immers altijd al geboeid, al had ik nooit van haar gehouden’ (cursiveringen van CJB) (p. 279). De inspanning voor de medemens en de daarbij behorende vraag, waarom doe ik dat, zijn incidenteel. De fascinatie voor haar gezicht is permanent aanwezig, evenals zijn schuldgevoel tegenover haar. In de zinnen met het bijwoord ‘altijd’ verzinnebeeldt het ‘uiterlijk’ en haar ‘gezicht’ het ideaal. Hoe is dat in de zin: ‘Niet zelden is het mij alsof ik tegenover Lysbet (...) tekortgeschoten ben (...)’ (p. 652). Door het gebruik van de constructie ‘is het mij alsof’ is het mogelijk hier niet alleen aan Lysbet als naaste te denken, maar tevens aan Lysbet als ideaal. Dit wordt later door een ‘moralist naar zijn hart’ bevestigd. Omdat Gerard zich niet bewust is van het feit dat Lysbet het mystieke ideaal uitbeeldt, moet zijn voortdurende fascinatie en het daarbij aansluitende schuldgevoel wel voortkomen uit zijn onderbewustzijn. De tegenstelling ‘somwijlen’ versus ‘Niet zelden’ kan slechts opgelost worden als de eerste bepaling aan het bewustzijn, de tweede aan het onderbewustzijn wordt gekoppeld. Vestdijk schrijft in zijn studie, dat de werkzaamheid van ‘de natuurlijke mensch’, in de roman ‘het strenge ideaal’, onbewust is.Ga naar eindnoot26. Hiermee zijn nog niet alle vragen rond deze kwestie beantwoord. Het beeld van de medemens is nog op een andere wijze verbonden met dat van het ideaal. De ‘eigenlijke levenstaak, het strenge ideaal’ (p. 653) is toegelicht met de vergelijking ‘als een spits en bleek kristal’. De twee adjectieven ‘spits’ en ‘bleek’ typeren ook het gezicht van moeder Criellaert (p. 24). Op indirecte wijze is duidelijk gemaakt dat de moederlijke trek onvoldoende in Gerards bewustzijn geïntegreerd is. Daardoor ontbreekt de liefde voor zijn zus. En dit verklaart weer zijn falen tegenover de naaste en tevens tegenover het ideaal, dat de integratie beoogt van alle, dus ook moederlijke, trekken. Het tevergeefs streven naar synthese tussen het mannelijke en het vrouwelijke is tevens zichtbaar gemaakt op het vlak van de figuratie. Ik geef enkele voorbeelden. Gerard poogt zijn strijdbare vader met Lysbet te verzoenen: ‘Neem haar aan, en laat alles goed zijn’ (p. 442). Van dit voornemen brengt hij niets terecht. Een blijvende verbintenis tussen haar en strijdbare naturen als De Romanesque en Reindert is niet mogelijk. Zelfs het hoer-motief is hier functioneel. Van Lysbets gezicht gaat volgens Gerard ‘een duister zinnelijke bekoring uit’ (p. 35). Niemand minder dan zijn zuster wordt in Duitsland zijn legerhoer. Jaren daarna maken zij samen een wandeling door de Leidse straten. Even vóór de wandeling slaat hij tegenover haar dezelfde toon aan als toen zij vermomd was als | |
[pagina 34]
| |
hoer. Tijdens de wandeltocht denkt hij terug aan zijn vroegere vrijages; nu wandelt hij alleen met haar en voor haar. Lysbet is zeer opvallend gekleed; zij is ‘verblindend van snoeren en diamanten op het met goud- en zilverdraad bestikt wit atlas’ (p. 590). En wie denkt nu niet aan het ‘spits en bleek kristal’ dat het ideaal uitbeeldt! Maar deze wandeling is het hoogste waartoe hij in staat is (p.592). Vereniging met haar kán en mag niet geschieden. Het verloop van Gerards huwelijk laat ook zien dat het ideaal van de mystiek onmogelijk is. Alleen de strijdvaardige huisvader blijft in leven. Zijn dochtertje Duifje, het vredelievend evenbeeld van moeder Criellaert, wordt gewurgd (p. 564 en 647). In 1625 sterft zijn zorgzame vrouw Deliana aan de pest (p. 649). Tot slot is ook het lot van de alchimisten in deze roman veelzeggend. De hemelse bruiloft van onverzoenbare antagonisten speelt zich alleen in het hoofd van Cabbeljau af; in de praktijk kan hij het buskruit en de stilte niet verenigen (p. 118). De voornaamste woordvoerder van de mystieke boodschap wordt doodgeschoten, evenals Lysbet, het symbool van die leer (p. 411 en 648). | |
6. SamenvattingHet vertellend-ik, Gerard Criellaert, laat tal van vragen die zijn zuster oproept onbeantwoord. Toch bevat de roman aanwijzingen genoeg voor de lezer om deze vragen op te lossen, en om tevens een verklaring te geven voor Gerards onvermogen in dezen. Daarvoor is het in de eerste plaats noodzakelijk om de relatie te onderzoeken tussen Lysbet en de vier geloofsopvattingen in dit boek. In de tweede plaats moet er rekening gehouden worden met de psyche van de hoofdfiguren. Alleen wie beide punten in zijn onderzoek betrekt, kan ‘de laatste waarheden’ van De vuuraanbidders achterhalen. Eerst Lysbet en de vier geloofsopvattingen. Welke band bestaat er tussen Lysbet en de leer der con-traremonstranten? Slechts korte tijd lijkt zij een voorbeeldige gelovige. Meestal figureert zij als slachtoffer van deze opvatting. Het gepraat over erfzonde en voorbeschikking, in combinatie met een hardhandige opvoeding, brengt een verkeerd schuldgevoel teweeg. Volgens de aanhangers van deze overtuiging heeft God de mensen verdeeld in twee onverzoenlijke groepen: verdoemden en uitverkorenen. In hun ogen behoort Lysbet tot de eerste groep, omdat zij als ongehuwde vrouw contacten met mannen onderhoudt. Het oordeel van de samenle- | |
[pagina 35]
| |
ving heeft eveneens een negatieve invloed op het geweten van het individu. De onverzoenlijkheid van vader jegens zijn dochter is religieus en sociaal gemotiveerd. Heel anders is de geloofsovertuiging van moeder. Niet de opinie van de groep, niet de leer van haar man, maar de stem van het hart, een stem vol mededogen met de naaste, bepaalt haar gedrag tegenover Lysbet. Vaders geloof vindt zijn parallel in de noodlotsleer, het geloof van moeder in de leer der naastenliefde (paragraaf 2). Vervolgens staat Lysbet model voor de mens van de noodlotsleer, die onderworpen is aan blinde natuurkrachten. De mensheid kan opnieuw verdeeld worden in twee contrasterende categorieën: sterken en zwakken; de eersten overheersen of vernietigen de zwakken. In haar rol van heks geeft Lysbet gestalte aan de onderdrukker, in haar rol van hoer komt meer de onderworpenheid van de zwakke mens tot uiting. Omdat de mens eenmaal als onmens geschapen is, is hij niet schuldig aan de gruweldaden die hij verricht (paragraaf 3). De leer der naastenliefde kent ook een verdeling van mensen in sterken en zwakken. Maar van onverzoenlijkheid tussen beide groepen is geen sprake, want de sterken zijn hulpverleners en de zwakken zijn degenen die hulp behoeven. Een enkele maal behoort Gerards zuster als zedenmeesteres tot de eerste categorie, als ‘hoer’ en ‘dame’ maakt zij deel uit van de tweede groep. Schuldbesef ontbreekt hier niet, omdat de mens zelf verantwoordelijk is voor zijn doen en laten met betrekking tot de naaste. Hier luistert men naar de stem van het hart (paragraaf 4). De mystiek of alchimie richt zich op het individu en leert hem te streven naar de vereniging van de hogere en de lagere bestanddelen van zijn ziel. Lysbets uiterlijk en gedrag symboliseren het mystieke ideaal (paragraaf 5). De relatie tussen de geloofsovertuigingen en het onderzochte personage is vanzelfsprekend wederkerig. Bepaalde gedragingen, uitspraken en uiterlijkheden zijn pas functioneel in het licht van een van deze opvattingen. Andersom concretiseren bepaalde rollen van Lysbet elementen van de verschillende levensvisies. In de loop van de paragrafen is duidelijk geworden dat het woord ‘hoer’ niet steeds eenzelfde inhoud heeft. Het hoer-motief krijgt vanuit de vier opvattingen telkens een andere invulling. De calvinist beschouwt en behandelt de hoer als een verachtelijk en verdoemd wezen. Gezien vanuit de leer van het fatum is zij het symbool van onderworpenheid. Wie een medemenselijk standpunt inneemt ziet in haar een gevallen vrouw die opgericht moet worden. Maar zij is ook de verlokkende vrouw, met wie | |
[pagina 36]
| |
vereniging niet mogelijk is: het onbereikbaar ideaal. Andere motieven, bijvoorbeeld die van de kleur wit, hebben eveneens een wisselende betekenis. Om de tegenstrijdige uitspraken van Gerard over Lysbet te begrijpen is kennis van de psyche der personages belangrijk. De tegenstelling tussen de tijdsbepalingen ‘somwijlen’ en ‘Niet zelden’ vloeit voort uit de tegenstelling tussen bewuste en onbewuste activiteiten. Eerder stelde ik vast dat Gerards karakter verwant is met dat van de gedesintegreerde mens.Ga naar eindnoot27. Afwisselend wordt zijn bewustzijn beheerst door tegengestelde karaktertrekken. Zijn natuur is zo ingericht dat hij van het ene uiterste in het andere vervalt (p. 133). Een dergelijke antithetische karakterstructuur bezit Lysbet eveneens. Dopers geduld, afkomstig van moeder, en vaders agressiviteit komen afwisselend aan bod, al is de eerste trek dominant. Door deze karakterbouw kan zij binnen iedere geloofsopvatting minstens twee verschillende rollen uitbeelden. Maar het verklaart ook dat zij de dood van De Romanesque kan bejubelen en betreuren (p. 451 en 593). Dat Gerard in het slot van zijn kroniek twee atheïstische opvattingen belijdt, meestal de noodlotsleer, soms de leer der naastenliefde, hangt samen met de karaktertrek die op dat moment zijn bewustzijn domineert. De tegenstrijdige opmerkingen over Lysbet zijn hiermee voor een groot deel ook verklaarbaar. Haar gelaat heeft hem echter altijd geboeid; die fascinatie komt voort uit zijn onderbewustzijn. Nu is het ook duidelijk waarom Gerard niet, maar de lezer wel in staat is de mysterieuze rol die Lysbet speelt te doorgronden. Gerards karakterstructuur laat maar twee visies op zijn zuster toe. Aan de ene kant beschouwt hij haar als een verachtelijk wezen dat onderdrukt of gedood moet worden. Maar aan de andere kant beschouwt hij haar soms als een medemens aan wie men hulp moet geven. Bij de gedachte dat zijn hulppogingen mislukken, voelt hij een steek in het hart; het hart, symbool van de liefde, is de zetel van de moralist die hem soms toespreekt (p. 490 en 653). Redenerend vanuit zijn verdrongen moederlijke gevoelens beseft hij dat zijn zuster het ideaal is, waartegenover hij voortdurend tekortschiet. De inhoud hiervan is hij zich niet bewust. Vestdijk wijst erop, ‘dat de norm, die de Eeuwige Mensch vertegenwoordigt, ons vaak als iets “vreemds” tegemoettreedt, als een eisch, een imperatief, waarmee ons bewustzijn niets gemeen schijnt te hebben en waartegen het zich dan ook niet zelden met hand en tand verzet.’Ga naar eindnoot28. | |
[pagina 37]
| |
De lezer die terugbladert en analyseert, in tegenstelling tot de verteller, die zoveel mogelijk vermijdt deze aantekeningen over te lezen (p. 315), beschikt over meer perspectieven. En daardoor is hij wel in staat de betekenis van de symbolen uit het onderbewustzijn te achterhalen. Gewapend met al die extra kennis kan hij ook de tegenstelling tussen de tijdsbepalingen in het slot verklaren. Uit dit onderzoek is ook gebleken dat Vestdijk de uiterlijke kenmerken van zijn personages gekoppeld heeft aan karaktertrekken en de daarbij aansluitende geloofsbeschouwingen. Het is zeer belangrijk dat de lezer met dit gegeven rekening houdt bij zijn interpretatie. De onbereikbaarheid van het mystieke ideaal, het onvermogen om een synthese tot stand te brengen tussen tegengestelde karaktereigenschappen, heeft mede op het vlak van de figuratie vom gekregen. Mannelijke, strijdvaardige personages zijn niet in staat een heilzame relatie tot stand te brengen met zorgzame, vrouwlijke personages. Nu ik de functies van Lysbet besproken heb, wil ik opnieuw ‘de laatste waarheden’ (zie citaat T. Anbeek in paragraaf 1) van deze roman formuleren. De twee contrasterende geloofsopvattingen in het slot wijzen het geloof in God af. De noodlotsleer domineert meestal over de leer der naastenliefde; er is sprake van een voortdurende strijd tussen beide. De vrede, het mystieke ideaal, de opheffing van tegenstellingen, wordt nooit bereikt. Hoe zou dat ook kunnen, als de oorlog je leermeester is! |
|