Vestdijkkroniek. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||
[Nummer 77]Tini Booij
| ||||||
[pagina 2]
| ||||||
waar Caroli volgens hem de hand in heeft gehad; hij koopt een pistool om hem te vermoorden. Een antiquair raadt zijn voornemen en stuurt hem naar Hammerstein. Die plaatst hem in een rustig huis op het platteland, waar een varken naast zijn bed komt liggen. Buiten kamperen Kozakken en hangen de jongens die zich aan de verkrachting schuldig gemaakt hebben in de bomen te jammeren. Af en toe ziet hij het nichtje van een huisgenote, ene Geertje, die een kind heeft, misschien van de zoon van Caroli. Een bezoek aan Hammerstein verloopt voor Olivier bepaald niet naar wens. Een fluittoon waarschuwt hem voor een brand en hij gaat proberen Geertje en haar kind te redden. Niet alleen Frederik en Tonia, ook zijn vrouw komt hem bijstaan. De volgende morgen vermoedt hij dat hij heeft gedroomd, hoewel er inderdaad een klein brandje in de buurt geweest moet zijn. Hij gaat alles uitpraten met Caroli en denkt genezen te zijn, maar als hij wegloopt ziet hij vader en zoon Caroli in gevecht, omringd door duiveltjes.
Olivier heeft visioenen en hallucinaties die niet onderdoen voor die in De redding van Fré Bolderhey. Evenals bij Eddie Wesseling kunnen we ons afvragen, wat de oorzaak van de waanbeelden is. In tegenstelling tot Eddie, die zijn neefje Fré wil redden, heeft Olivier zeker geen bewuste wil tot krankzinnig worden; wie zou hij daarmee kunnen redden? De krankzinnigheid overvalt hem voor zijn gevoel van buitenaf; zijn neiging om in geheel willekeurige buitenstaanders de duivel te zien krijgt zelfs de allure van een vervolgingswaanzin. Maar natuurlijk ligt ook hier de oorzaak in de hoofdpersoon zelf, en niet alleen in zijn gezondheidstoestand. Het ligt voor de hand te denken aan ‘physiologische Vorbedingungen’ voor zijn hallucinaties. Een beetje overspannen, denkt dokter Caroli in het laatste hoofdstuk. Slechte hersenfunctie door een lichte beroerte, zou Olivier of de lezer kunnen denken. Vertraagde reactie op de dood van zijn vrouw, zou een psychiater kunnen zeggen; nergens in het boek blijkt, dat hij zich een behoorlijk rouwproces heeft gegund: zijn vrouw overleed, hij betreurde haar diep en ging naar de kroeg om een vrouw voor de nacht op te scharrelen. Door het drinken en vrijen kon hij het verdriet wel verdringen, maar niet kwijtraken. Zijn onderbewuste zou wraak kunnen nemen door hem alles te laten zien wat hij nu zo deerlijk mist: vrouwen die hem echt liefhebben, en vooral kinderen. Ik geloof dat alle geopperde oorzaken niet de juiste zijn. Er is met Olivier heel wat meer aan de hand. Een belangrijk argument daarvoor is, dat het eerste visioen zich aan hem voordeed voordat hij teveel ging drinken, | ||||||
[pagina 3]
| ||||||
voordat hij die lichte beroerte kreeg en voordat zijn vrouw overleed. Dat was een jaar eerder in het berijpte bos. De zachte fluittoon die hij toen hoorde is het hele boek door de aankondiging van de komst van hallucinaties, als een klop op de deur. Die hallucinaties worden na het overmatige drankgebruik, de attaque en de dood van zijn vrouw wel erger, maar ze kunnen er niet door veroorzaakt zijn. Als het eerste deel begint, is zijn situatie als volgt: hij is weduwnaar en kinderloos. Hij doet werk dat zijn hart niet heeft en waar hij zijn hoofd niet bij kan houden. Zijn huis is kaal en leeg; wat zich er in bevindt is door zijn vrouw aangeschaft. Alleen het zolderkamertje is van hem; daar trekt hij zich van tijd tot tijd terug om te lezen en tot zichzelf te komen. Maar wie is hijzelf? Door een leven te leiden dat door anderen bepaald en ingevuld wordt, is hij er lange tijd in geslaagd niet te hoeven zien wie en wat hij werkelijk is. In feite wordt zijn leven bepaald door personen en gebeurtenissen buiten hem; zelf heeft hij over zijn levensloop weinig te zeggen gehad. Het enige wat hij zelf beslist heeft, is de kinderloosheid, en juist deze begint hij als een gemis te voelen. In het eerste deel van Een moderne Antonius wordt Olivier op dit gemis gewezen. Hij ziet een klein meisje, dat er helemaal niet is. Een toevallige opmerking over een bos brengt hem een voorval in de herinnering dat hij zeker een jaar heeft verdrongen: een vrouw achter een berk keek hem uitnodigend aan. Nu dit beeld bij hem is teruggekeerd, voldoet zijn leven van drank en vrouwen niet meer; hij voelt zich schuldig omdat hij denkt dat zijn vrouw hem misschien wel had willen uitnodigen haar een kind te geven. Op dit onuitgesproken verzoek is hij nooit ingegaan. Hoe simpel dat geweest zou zijn, toont hem het visioen van Frederik en Tonia: je hoeft alleen maar te vrijen zonder voorzorgsmaatregelen te nemen. Welke maatregelen Olivier gewoon was te gebruiken, wordt niet geheel duidelijk. Hij heeft er ook nooit met zijn vrouw over gesproken. Uit ‘tenslotte meende hij het wel op een godsoordeel te kunnen laten aankomen’ maak ik op dat ze periodieke onthouding toepasten; uit ‘maar anders werd dit, wanneer de handelingen van de man in hun vuur en doeltreffendheid er zelf in werden betrokken’ (p. 25)Ga naar eindnoot1. concludeer ik tot coïtus interruptus. Van de kinderloosheid van zijn vrouw zegt hij later tegen Hammerstein, dat hij niet weet ‘of het opzet van mij was’ (p. 170). De schuldgevoelens over zijn vermeende ‘opzet’ bij het voorkomen van zwangerschap heeft hij natuurlijk verdrongen. Dat ze de kop opsteken na de dood van zijn vrouw is zeer onaangenaam voor iemand die er altijd in is geslaagd ze te verdringen, dus het spreekt vanzelf dat hij van deze gevoelens niet wil erkennen dat ze | ||||||
[pagina 4]
| ||||||
uit hemzelf voortkomen. Dat is de eigenlijke oorzaak van zijn labiliteit. Dat Olivier na de dood van zijn vrouw, kennelijk zijn enige houvast, labiel is, ligt voor de hand. Maar niet iedereen krijgt in zo'n situatie hallucinaties. Olivier wel, en aangezien deze niet veel met zijn huwelijk te maken hebben, mag men aannemen dat het sterfgeval slechts de katalysator is geweest in een proces dat al gaande was. De leegheid van Oliviers bestaan, het besef dat hij net als zijn broer ‘werk en een grote liefde’ zou moeten hebben en zijn behoefte aan alcohol en vrouwen, tekenen hem als een doorsnee-Vestdijkpersonage: een gedesintegreerde. Doordat Olivier zijn onbewuste verlangens en behoeften lange tijd heeft onderdrukt, is er geen band meer tussen bewustzijn en onderbewuste. De onwil om kinderen te krijgen is slechts het uiterlijke symbool van de desintegratie. Een symbool dat voor de hand ligt, omdat het kind - volgens Vestdijk in De toekomst der religie - van nature geïntegreerd is. Zowel de desintegratie als het symbool ervoor deelt Olivier overigens met personages als Anton Wachter en Meneer Visser. Iedere hallucinatie (afgezien van de hallucinaties waarin uitsluitend duivelse figuren optreden) toont hem kinderen, in alle mogelijke leeftijdsfasen, met alle voor- en nadelen van het ouderschap. Hij neemt een baby op schoot, ziet een meisje met een kinderwagen, wordt door klaarovertjes de straat over geholpen, wordt aangeklampt door scholiertjes met een goed doel, ziet tieners en nozems in hun doelloze bestaan, moet aanzien hoe een jong meisje verkracht wordt. De belangrijkste hallucinatie hierover heeft hij vóór zijn complete breakdown. Tijdens het concert ziet hij de criticus Rutman en diens meisje op het balkon zitten. Nadat de criticus door de groene duiveltjes is mishandeld en uitgeschakeld, wordt zijn meisje in bijna ontklede staat weggedragen: zonder bril, het attribuut van de intellectuele, en zonder het breiwerk dat ze meestal bij zich heet te hebben en dat aan komend moederschap doet denken. Een suppoost die haar met zijn jas wil bedekken wordt weggewerkt door vier heren die zonder enige twijfel geen behoefte hebben aan moreel toezicht. Het visioen probeert Olivier ervan te overtuigen dat hij de vrouw teveel ziet als sexueel object en niet als mogelijkheid tot nieuw leven, als vruchtbare medemens. Olivier zou eruit kunnen gaan begrijpen wat er met zijn houding ten opzichte van vrouwen en moederschap mis is - niet in morele zin, maar uit eigenbelang: als mogelijke wegen naar de integratie. Maar hij begrijpt het niet. In het eerste deel van het boek is Olivier nog betrekkelijk normaal; wat hij meemaakt kan hij zelf goed onderscheiden in ‘echt’ en ‘onecht’, al kost | ||||||
[pagina 5]
| ||||||
het hem moeite voor dat ‘onechte’ een oorzaak te vinden. Oliviers eigenlijke inzinking begint tijdens het concert, waarvoor hij kaartjes heeft gekregen van Caroli. Daar ziet hij hoe groene duiveltjes opklimmen tot bij de criticus, die niet toevallig op het balkon zit: het kritische vermogen van de mens is één van zijn hogere gaven. Dit vermogen wordt in Oliviers geval uitgeschakeld; de criticus wordt gestompt en mishandeld. Wanneer we deze gebeurtenis vergelijken met Oliviers toestand, valt een parallel op: zoals de zaal in rep en roer raakt door de uitschakeling van de criticus, zo raakt Olivier stuurloos door het verdwijnen van Rutman. Ik zou zeggen: Rutman is Oliviers kritische vermogen, hij is degene die Oliviers leven richting gaf (Rutman = Truman?). Nu Olivier geen Rutman meer heeft, oftewel een verminderd kritisch vermogen heeft, kan hij niet langer labiel genoemd worden. De weegschaal is doorgeslagen naar één kant: de negatieve. Zijn geest wordt nu dermate onbetrouwbaar, dat zijn lichaam wel moet volgen: van het concert thuisgekomen krijgt hij een lichte attaque die hem tijdelijk uitschakelt en die zijn onderbewuste de mogelijkheid biedt om van zich te doen horen. Dat gebeurt dan ook; in allerlei vormen dringt het zich aan hem op, met waandenkbeelden die hij aanvankelijk ook wel - zij het met enige moeite en altijd achteraf- als zodanig herkent. Wanneer het tot hem doordringt dat hij niet, zoals hij dacht, de koning van het buurtfeest is geweest maar in werkelijkheid bij een goedkope hoer was, gaat hij begrijpen dat hij niet normaal is. Maar zijn poging een psychiater te raadplegen leidt nergens toe; een arts die Caroli aanbeveelt vertrouwt hij niet, en met de arts die zichzelf ‘Rutman’ noemt krijgt hij geen contact. Dat deze pogingen mislukken, spreekt vanzelf: Olivier wil alleen de hallucinaties zelf ter discussie stellen, niet de oorzaken ervan. Het gevolg daarvan is, dat hij voorlopig niet uit het dal zal geraken. Na zijn ineenstorting krijgt hij, op weg van Italië naar Nederland, zijn engeltjesvisioen. Alle wolken die hij vanuit het vliegtuig ziet, zitten vol kindertjes. Olivier krijgt er van een stewardess één op schoot. Dit visioen confronteert hem met wat hij zijn vrouw - en zichzelf- heeft aangedaan: hij heeft iedere maand ‘abortus gepleegd’ door zijn vrouw geen kinderen te gunnen. Wat hij altijd gedaan en goedgepraat heeft: een kind nog even uitstellen, onthult zich hier opeens als een misdrijf. In plaats van de gemeenschap met zijn vrouw normaal tot zwangerschap te laten leiden, heeft hij slechts ‘engeltjes gemaakt’. Zijn onbewuste vertelt hem in het vliegtuig, dat één zo'n kindje op schoot nemen niet eens zo onaangenaam | ||||||
[pagina 6]
| ||||||
is en dat hij zijn verantwoordelijkheid voor de kinderloosheid moet aanvaarden.
Iedereen die hij in de loop van het boek ontmoet, herinnert hem op de een of andere manier aan zijn gemis of aan zijn eigen schuld daaraan. Daarom is het zeer de vraag, of de personen met wie hij te maken krijgt ‘echt’ zijn. Van figuren als Frederik, Tonia en de anonieme broer mogen we aannemen dat ze bestaan. Evengoed treden ze in zijn hallucinaties op: de twee gedienstigen vrijen zonder enige twijfel niet echt met elkaar, en de broer zal niet echt melaats zijn. Moeilijker ligt het met mensen als Caroli, Hammerstein en Greetje of Geertje. Een dokter Caroli kan echt in het landhuis wonen en zijn geld op de bank van de Oliviers zetten, maar het is even goed mogelijk dat de Caroli uit het landhuis door Olivier verzonnen wordt. Bij ieder bezoek valt het hem namelijk op, dat de tuin er zo onverzorgd bijligt, net als een verwilderde tuin bij een onbewoond huis. Bovendien is alles wat hij met de dokter bespreekt altijd toevallig toepasbaar op zijn eigen situatie en weet de dokter veel van Olivier af wat niet langs normale kanalen tot hem doorgedrongen kan zijn. Hammerstein is veel duidelijker een verzinsel: hij wordt in steeds wisselende gedaante door Olivier waargenomen. Dat geldt voor het meisje Geertje niet, maar zij blijkt al maanden niet meer in het dorp te wonen en wordt door geen enkele ‘echt’ bestaande kennis van Olivier (Frederik, Tonia, de broer) waargenomen. Misschien speelt niets van wat er verhaald wordt zich in het ‘echt’ af en vinden alle gebeurtenissen alleen maar plaats binnen Olivier zelf. In dat geval zijn alle personen in het boek, ook de reëel bestaande, een facet van Olivier zelf, net zoals de criticus Rutman: hun optreden gaat zozeer samen met Oliviers geestesgesteldheid, dat je zou kunnen zeggen dat ze een innerlijke kant van Olivier symboliseren. Dit is met dokter Caroli zeer zeker het geval. Deze man, die afweet van zijn wandeling in een berijpt bos en hem artikelen toestuurt die op zijn geval slaan: de polydiagnostiek en de Heilige Antonius, kan niets anders zijn dan een afspiegeling van Olivier zelf. In de eerste plaats is daar zijn naam, die precies het omgekeerde is van Oli/vier: Quart/oli; in de tweede plaats komt hij in denken en doen precies overeen met Olivier. Caroli jr vertelt over hem; ‘Zijn praktijk ging niet, en toen probeerde hij het met abortus. (...)’ ‘Hij oefende zich op mijn moeder, iedere maand. Wat een schoft, hè? Zwanger of niet zwanger: iedere maand. Hij beweerde, dat een vrouw tijdens de menstruatie een klein beetje zwanger was, en dat dat verholpen moest worden. De schoft.’ (p. 117). | ||||||
[pagina 7]
| ||||||
Is dat niet precies hetzelfde wat Olivier altijd gedaan heeft: zijn vrouw niet zwanger maken, iedere maand opnieuw? Voor Oliviers onbewuste is het verschil tussen welbewust geen kind maken en abortus plegen kennelijk niet erg groot. Maar het kwade zit hem niet zozeer in het letterlijk voorkomen van zwangerschap: hij heeft figuurlijk steeds opnieuw ‘abortus gepleegd’ op Oliviers integratie; de zich geregeld opnieuw voordoende kans om met zichzelf in het reine te komen heeft hij keer op keer niet waargenomen. Misschien noemt Caroli jr hem daarom gewoon de duivel. Duidelijk is, dat Caroli sr een kwade kant van Olivier vertegenwoordigt; maar hij is ook degene die Olivier op het hogere wijst: hij stuurt hem de uitnodiging voor het concert, dat gewoonlijk staat voor het hogere, intellectuele, en hij laat hem kennis maken met een persoon die hij ‘God’ noemt en die, ook al staat Olivier er niet voor open, natuurlijk ook het hogere belichaamt. Caroli jr is een ander facet van Olivier: het ongecompliceerde driftleven. Wanneer Caroli sr Olivier vertelt dat jr een slecht mens is, die alleen maar wil ‘zuipen en hoereren’, is dat in feite een omschrijving van Oliviers bezigheden sinds de dood van zijn vrouw: drank en vrouwen. Nadat Caroli jr Olivier heeft ingelicht over de abortussen van sr, voegt hij eraan toe: ‘En ik moest hem erbij helpen.’ Olivier heeft immers in de zin der wet geen abortus gepleegd, hij heeft alleen zijn driftleven geweld aan moeten doen om zwangerschap te voorkomen. Ook de overige dingen die sr aan Olivier vertelt over jr kunnen gezien worden als symbolen van Oliviers toestand. Volgens vader schrijft zoon een dissertatie over de negatieve materie, volgens de zoon betreft het eenvoudig de benzolkern. Het eerste wijst op Oliviers desintegratie: positieve tegenover negatieve krachten, en van die krachten moet je maar afwachten of ze werkelijk bestaan; zoals Caroli jr ook opmerkt over de duivel: ‘Het doet er helemaal niet toe, of hij bestaat (..), dacht je, dat de stof bestaat, de elektronen, de atoomkern? Als ze maar wèrken, dat is de hoofdzaak’ (p. 117). De benzolkern, waar het proefschrift ook over zou kunnen gaan, verwijst naar het alcoholprobleem van zowel Olivier als Caroli jr. Uiteindelijk blijkt Caroli jr de vader te zijn van Oliviers kind, dat het streven naar integratie symboliseert: zonder driftleven geen kinderen; het gaat er niet om, dat men een driftleven heeft, maar hoe men het gebruikt. Vandaar dat Caroli jr een steeds positiever rol in het verhaal speelt: Olivier leert zijn driftleven steeds beter beheersen, hij slaagt erin het te integreren in zijn totale persoonlijkheid. | ||||||
[pagina 8]
| ||||||
Op vergelijkbare manier spelen de minder belangrijke personen in het boek een rol als facet van Olivier. Het zijn niet voor niets gedienstigen van Olivier die hem de vrijscène laten zien; Frederik en Tonia zijn figuren die zijn huis dagelijks of wekelijks vullen en zijn dus zeer geschikt om er ten behoeve van hun werkgever nieuwe inhoud aan te geven: een kind. De volgens Olivier homoseksuele Frederik vertegenwoordigt het ideale vaderschap: hij ‘verwekt’ en ‘verzorgt’ het kind; Tonia, die al vijf kinderen heeft, ‘ontvangt’ het in haar schoot. De broer die Olivier altijd het goede voorhoudt, hetzelfde werk doet als hij en een keurige huisvader lijkt te zijn, heeft niet voor niets geen naam: hij is wat Olivier had moeten worden, het ideaalbeeld dat alleen als zodanig een rol speelt en wiens eigenlijke bestaan niet van belang is.
Langzamerhand gaat Olivier beseffen dat de personen om hem heen opvallend op hemzelf toepasbaar gedrag vertonen. Wanneer hij getuige is van een - door Caroli georganiseerde? - verkrachting van een jong meisje in het park, is het moment gekomen om met dit inzicht iets te gaan doen. Wanneer het tot Olivier doordringt dat hij in Caroli te maken heeft met de personificatie van het kwaad - zijn kwaad -, besluit hij met hem af te rekenen. Hoewel de verkrachting volgens Olivier heel goed een hallucinatie zou kunnen zijn, staat het verslag ervan de volgende dag in de krant. Daardoor wordt Olivier zo kwaad op Caroli, dat hij een revolver koopt om hem te doden. Hij brengt dit voornemen niet ten uitvoer: het kwade in jezelf kun je niet elimineren; je kunt het hooguit onder controle krijgen. De kans daarop wordt hem geboden door een antiquair, die hem doorstuurt naar Hammerstein; een soort Kennisse en Biechte. Na deze ontmoeting leert Olivier het kwade onderscheiden, beteugelen en onder de knie krijgen. Dat is een lang en moeizaam proces, waarin hij nog vele hallucinaties voorgeschoteld krijgt. Hammerstein met zijn huis vol kunstvoorwerpen staat voor het ‘hogere’ waar Olivier naar moet streven. Maar Olivier heeft niets aan hem, omdat hij alleen maar aanbeden wil worden; hij moet op eigen kracht zijn doel bereiken. Dagelijks wordt hij geconfronteerd met het lage in zich: het varken dat in zijn kamer ligt, en met de mogelijkheid om het ‘lage’ te straffen: de Kozakken. Hij ziet in dat het lage straf verdient: de jongens die het meisje hebben verkracht hangen in de bomen. Maar een kans op genezen heeft hij pas als hij naast het uitbannen van het kwaad ook streeft naar het goede. Zelfs onbewust heeft Olivier in de gaten dat hij het goede niet moet zoeken in Hammerstein. Zodra hij ziet dat deze slechts een ijdeltuit is die | ||||||
[pagina 9]
| ||||||
hoe dan ook aanbeden wil worden, zoekt hij het goede elders. Van Hammersteins boosheid is hij dan ook niet onder de indruk: hij ziet nu geen verschil meer tussen hem en Caroli. Maar wanneer hij aan hen beiden wil ontvluchten, merkt hij dat dat niet kan: hij loopt tegen de spiegel op. Wanneer hij inziet dat hij niet aan Caroli en Hammerstein wilde ontvluchten, maar aan zichzelf, haat hij zichzelf zo dat hij de spiegel losrukt en stukslaat. Tijdens zijn herstelperiode droomt hij dat hij een nieuw leven moet beginnen, met het meisje en het kind. Het meisje uit de snackbar, de belangrijkste verhaalfiguur naast Olivier in het derde deel van de roman, is zijn volkomen spiegelbeeld: zij heeft een kind om voor te zorgen. Hoezeer zij ook belasterd wordt, hoe weinig steun ze ook krijgt van de natuurlijke vader, de verantwoordelijkheid voor haar kind gaat ze niet uit de weg. Ze vormt daarmee het grootst mogelijke contrast met Olivier, die geld, tijd en liefde zat had, en toch geen kind wilde hebben. In werkelijkheid nooit of hooguit maar één keer aanschouwd, wordt ze voor Olivier het symbool van de reddende macht: zij belichaamt de integratie. Dit meisje, het goede in hemzelf, helpt hem de duiveltjes en de opperduivel te verslaan. Hij weet nu, dat hij op de goede weg is. In dat laatste grote visioen, dat ook voor Olivier duidelijk niet reëel, een droom is, maakt hij goed wat hij altijd heeft verzuimd: hij neemt de zorgen voor haar kind op zich, door het uit een brandend huis te redden. Daar komt hij tot het inzicht, dat hij zijn tedere, zorgende kant veel meer ruimte had moeten geven: zijn bediende Frederik geeft het kind eten. Vrouw, kind, Frederik en Tonia vormen een gelukkig huisgezin. Met een kind in huis zou het daar veel minder ongezellig geweest zijn. Oliviers huis, dat na de dood van zijn - naamloze - vrouw zo leeg was en vanwaar hij geen direct contact met de buitenwereld had, is een perfecte afspiegeling van zijn geest. Beneden kaal en leeg, boven een heel klein stukje van hemzelf: de zolder met boeken die zijn onderbewuste belichaamt; een perfect symbool van zijn desintegratie. Zoals het huis in werkelijkheid opgeleefd zou zijn door een kind, zou zijn desintegratie verjaagd zijn door de integratie. Nu hij dat heeft ingezien, kan het meisje van Rutman terugkeren, ditmaal als dame gekleed en compleet met bril. Dit lijkt te wijzen op een goede afloop: Oliviers onderbewuste is erin geslaagd hem te laten zien wat zijn verantwoordelijkheid was voor zijn lege bestaan. En dat niet alleen: dat hij het eertijds naakte meisje nu zelfs onderbewust ziet als dame, geeft aan dat hij een ander mens is geworden die niet langer voor zichzelf hoeft te vluchten in lagere driften. | ||||||
[pagina 10]
| ||||||
Nu hij het lagere in zichzelf heeft leren kennen, en ingezien heeft wat hij verkeerd heeft gedaan, kan voor Olivier een nieuwe levensfase beginnen. Helemaal compleet is hij nog niet: wel het meisje van de criticus Rutman, maar niet Rutman zelf gaat mee. Pas bij een latere gelegenheid zal deze komen, oftewel Olivier moet nog even wachten tot zijn kritische vermogen terugkeert. Op de laatste bladzijde is dat zeker nog niet gebeurd: daar ziet hij de duiveltjes nog één keer. Maar het gaat al beter: het varken is weg, de jongens hangen niet meer in de bomen. Het kwaad in zichzelf heeft hij bestreden, of liever: hij heeft begrepen dat het niet buiten, maar binnen hem zit. ‘In zekere zin is ieder mens zelf de duivel,’ zegt dokter Caroli in het laatste gesprek (p. 243). Nadat hij afscheid van de dokter genomen heeft, ziet Olivier duidelijk dat Caroli de duivel is: een damp van zwavel en pek komt uit zijn mond. Deze laatste scène geeft aan, dat het nog lang kan duren voor Rutman terugkomt. Want hoewel Olivier al heeft begrepen dat het kwade niet buiten hem, maar in hem aanwezig is, moet hij dat van het goede nog leren inzien. Het meisje bestaat niet, is althans in maanden niet in het dorp geweest. Olivier heeft haar dus niet gekend, zij heeft hem niet geholpen: hij zal helemaal alleen verder moeten leven, op eigen kracht moeten streven naar zijn geestelijke evenwicht. Maar hij heeft er een nieuwe helper bijgekregen: nu hij de jonge Caroli heeft leren zien als een deel van zichzelf, heeft deze in ieder geval zijn demonische kracht verloren. Zijn eigen driftleven zal zich niet meer tegen hem keren. Dat is voor iemand die zo in zijn onbewuste verstrikt zat als Olivier al heel wat. Is Olivier in het laatste hoofdstuk nu genezen of niet? Daarvóór pleit, dat hij opeens geen varken, Kozakken en in bomen hangende jongens meer ziet. Daartegen, dat hij Caroli sr nog steeds ziet als een buiten hem staand wezen en niet als deel van hemzelf. Bovendien heeft zijn opoffering alleen maar plaats gevonden in een droom; in de werkelijkheid heeft hij niets ondernomen om te integreren. Hij is dus te vergelijken met meneer Visser, die zich ook opoffert in een droom en na ontwaken niet eens meer weet wat er gebeurd is. Genezen zou Olivier pas zijn als hij de draad van zijn leven weer op kon nemen, als hij zijn functie weer kon uitoefenen; en daar wordt niets over meegedeeld. Eerder dan ‘genezen’ zou ik van Olivier zeggen: zijn desintegratie is niet langer een vorm van gekte, maar een deel van hemzelf geworden. Net als bij Eddie Wesseling zijn bij Olivier de waanvoorstellingen voor anderen niet meer te zien, alleen nog maar voor hemzelf. Je zou kunnen zeggen: hij is nog steeds even gedesintegreerd, maar niemand merkt het meer. En aangezien de wereld vol ge- | ||||||
[pagina 11]
| ||||||
desintegreerden is die door niemand gek worden genoemd, is Olivier in dat opzicht misschien wel ‘normaal’ geworden. Maar voor een ware integratie zijn andere dingen nodig.
Niet alleen de genoemde personages spelen een rol binnen Oliviers geest; alle personen die hij ontmoet zijn drager van een angst of verlangen uit zijn onderbewuste. Ze hebben een functie in Oliviers groeiende besef van zijn gemis, ze hebben een voorbeeldfunctie voor hem of ze spelen een rol als wegwijzers: de taxichauffeur is degene die hem naar zijn ‘onderbewuste’ brengt, een nieuw en praktisch onontgonnen gebied dat de leegte in Oliviers geest weerspiegelt; de procuratiehouder brengt hem in contact met Caroli (door een brief die naar zijn huisadres gezonden is in plaats van naar kantoor) en kan dus heel goed een onbewuste drang tot integratie belichamen, net zoals zijn vrouw: die had Olivier al lang vóór zijn instorting naar de plaats gestuurd waar hij zijn onbewuste kon leren kennen. Welke boodschap wil zijn onderbewuste hem dan geven? Deze: ‘Je hebt er verkeerd aan gedaanje driftleven onbekommerd zijn gang te laten gaan zonder het op een normale manier te laten leiden tot zwangerschap, en zo lang je dat niet inziet ben je geen compleet mens.’ Alle personen die Olivier ontmoet, hebben een functie in de ontdekking daarvan. Zij zijn geen objectief, buiten hem bestaande wezens, maar komen alle uit zijn eigen brein voort. Net als Elckerlijc denkt Olivier omringd te zijn door verschillende personages, terwijl deze in werkelijkheid allemaal facetten van hemzelf zijn. Een moderne Antonius kan dus op twee niveaus gelezen worden: het is enerzijds het verslag van een man die gaat begrijpen dat zijn leven niet leeg is door het gemis van een vrouw, maar door het gemis van een kind. Anderzijds vertelt het op typisch Vestdijkiaanse manier over de ‘condition humaine’. De boodschap die zijn onderbewuste hem in al zijn visioenen geeft, is niet alleen letterlijk bedoeld maar ook figuurlijk: zolang je niet inziet dat zowel het kwade als het goede in jezelf huizen en je deze machten op anderen blijft projecteren, ben je geen compleet mens. Alleen kan hier niet gesproken worden van ‘enerzijds’ en ‘anderzijds’: letterlijk en figuurlijk lopen hier door elkaar. ‘Het kind’ moet in deze roman gezien worden als kind èn als idee tegelijkertijd. Omdat de idee van Een moderne Antonius niet aan het verhaal is toegevoegd of ermee is vervlochten, maar er een integrerend bestanddeel van vormt, is de keuze van een hoofdpersoon voor wie werkelijkheid en visioen ineenvloeien zo meesterlijk: vorm en inhoud vormen een geheel. | ||||||
[pagina 12]
| ||||||
Geraadpleegde literatuur:
|
|