[Nummer 72/73]
Max Nord
Verantwoording
Op 4 mei 1942 werd Simon Vestdijk door de bezetters opgepakt en via Scheveningen als gijzelaar naar St. Michielsgestel gebracht, waar het seminarie Beekvliet voor dit doel was ingericht. Opnieuw via de gevangenis in Scheveningen kwam hij vrijdag 27 februari '43 weer in Doorn terug. De publikatie van zijn brieven aan Ans Koster gedurende zijn gijzelaarschap brengt geen nieuwe feiten of onthullingen, zij legt zijn preoccupaties vast, zijn bezigheden in het kamp, zijn angsten en zijn zorgen, speciaal die om zijn vrijlating en zijn door hem daaraan verbonden toetreding tot de Kultuurkamer. Wel geven die brieven, meen ik, voor het eerst een inzicht in dat wonderlijke ‘dubbelleven’ van hem: de zorg om boter, vlees, jam, sigaren en de was, om de honden en de katten - daar tegenover de vanzelfsprekendheid van zijn werk, ook daar, ook onder die omstandigheden, zijn poëzie, zijn essays, zijn vertalingen, waarmee we al vertrouwd denken te zijn en die niets van dat andere, gewone, burgerlijke, doen vermoeden. Alleen al om die onverwachte ontmoeting met deze ons aller zorgen in die tijd delende Vestdijk verheugt de redactie zich deze brieven te kunnen publiceren.
Dat dit niet eerder gebeurde, was, naar uit een gesprek met A.C.M. Vestdijk-Van der Hoeven bleek, eraan te wijten dat de brieven van Ans Koster niet publiceerbaar werden geacht. Zij zouden haar kunnen blootstellen aan kritiek, die onwenselijk is, en die eveneens degenen zouden treffen die tot openbaarmaking waren overgaan. Met mijn voorstel om van deze brieven zakelijk de inhoud weer te geven, zodat de lezer de uitwisseling van vragen en gedachten kan volgen, heeft mevrouw Vestdijk tot onze voldoening ingestemd. Wij zijn haar dan ook dankbaar voor het ter beschikking stellen van de door haar uitgetikte brieven en de hulp die zij gaf bij de annotaties, die dikwijls noodzakelijk bleken voor het vaststellen van de identiteit van in de brieven voorkomende personen en dieren, en van toespelingen op bijzondere situaties.
De samenvatting van de brieven van Ans Koster -de eerste heb ik onaangetast gelaten- en de annotaties, die ik zo kort en zakelijk mogelijk heb gehouden, zijn dus geheel voor rekening van ondergetekende. Van commentaar of bespiegeling over deze in literair opzicht zeer vruchtbare periode, die tegelijk zo beslissend is geweest voor Vestdijks houding tegenover de bezetter, heb ik mij uiteraard onthouden. De verschijning van Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie, deel 3B S. Vestdijk door Adriaan Venema, in de herfst van dit jaar, zal daartoe voldoende aanleiding geven.