Vestdijkkroniek. Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Lopende receptie - 10Vestdijks structuur of die van Kralt? Stem en tegenstemPiet Kralts Stem en tegenstem, met als ondertitel ‘de structuur van de bundel Verzen van S. Vestdijk’, roept door de gekozen benaderingswijze herinneringen op aan een beschouwing van Paul Claes van enkele jaren geleden (‘Simon Vestdijk en zijn “Twaalf vertaalde gedichten”’, Vestdijkkroniek, nr. 57). Waarom? In genoemd artikel probeert Claes aannemelijk te maken dat de ‘Twaalf vertaalde gedichten’, opgenomen in Thanatos aan banden, niet ‘zomaar’ naast elkaar staan, maar in een bepaalde, door Vestdijk bewust gewilde, structuur zijn opgenomen. Claes beroept zich onder meer op het belang dat Vestdijk kennelijk hechtte aan het magische getal ‘twaalf’. Hij wijst er dan op dat de twaalf dierentekens in diens gehele werk een niet onaanzienlijke rol spelen (o.m. in De kellner en de levenden), dat ‘Grieksche sonnetten’ uit Gestelsche Liederen vier maal twaalf gedichten telt, dat in Vrouwendienst de eerste twee cycli uit twaalf gedichten bestaan, de cycli VII en VIII in Klimmende legenden eveneens. Niet onverwacht bij een dergelijk uitgangspunt is, dat Claes vervolgens voor zijn ‘structurele’ zienswijze steun zoekt bij Vestdijks opvattingen, verwoord in Albert Verwey en de Idee. In dit werk immers legt Vestdijk op buitengewoon vernuftige wijze de samenhang van Verwey's gedichten bloot. ‘Ofwel klikken de gedichten in elkaar als schakels van een ketting, ofwel staan ze als antithese haaks op elkaar’, in de woorden van Claes. Met een bijna aan dat van Vestdijk grenzend vernuft stelt Claes in het vervolg van zijn artikel een soortgelijke constructie in ‘Twaalf vertaalde gedichten’ vast. Enerzijds was ik - net als bij Vestdijk overigens - geïmponeerd door dit vernuft, anderzijds bleef bij mij toch de vraag hangen: ligt die ‘structurele’ intentie er werkelijk aan ten grondslag? Eenzelfde (lees)ervaring heb ik bij de studie van Kralt over Vestdijks debuutbundel Verzen. En in zijn geval ligt het, meen ik, nog weer iets gecompliceerder. Claes had twaalf door Vestdijk zelf bij elkaar geplaatste gedichten voor zich, die later niet in andere bundels in een ander verband opnieuw gepubliceerd zijn. Verzen daarentegen bevat gedichten, die later, | |
[pagina 61]
| |
in een andere volgorde, opnieuw gebundeld zijn. Dat lijkt me een niet onbelangrijk verschil. Heel essentieel in dit verband is Kralts tweede zin uit zijn inleidende hoofdstuk: ‘Het doel van deze studie is een onderzoek naar en een beschrijving van de structuur van de bundel Verzen van S. Vestdijk. Ik ga er daarbij vanuit dat het boek een structuur héeft.’ Gezegd moet worden, dat hij vervolgens wel zelf aangeeft, dat dat laatste niet zó vanzelfsprekend is, omdat de bundel geen onderverdeling (i.e. een structurering) kent en hij vermeldt tevens de complicatie die ik hierboven memoreerde. Hij spreekt zelfs over Verzen als een soort ‘bloemlezingvooraf’. Ook had Kralt geen documenten (brieven, schema's) tot zijn beschikking, waaruit zou blijken dat Vestdijk de gedichten in Verzen rangschikte volgens bijvoorbeeld de ‘intern-antithetische methode’, zoals dat bij ‘De Schuttersmaaltijd’ wel het geval is (vgl. T. van Deel, ‘Vestdijknotities’, Vestdijkkroniek 55, p. 15-30). Eerder is er sprake van het tegendeel, waar Vestdijk in zijn correspondentie met Van Wessem schrijft: ‘Overigens laat ik (...) de volgorde geheel aan u en v. V(riesland) over.’ Voldoende reden, zou men zeggen, om uiterst terughoudend te zijn de bundel een structuur toe te kennen in Vestdijkiaanse (d.w.z. à la Albert Verwey en de Idee)Ga naar eind1. zin. Wat zijn de argumenten op basis waarvan Kralt het toch aandurft de bundel als een bewust gecomponeerd geheel te lezen? Bij een iets nauwkeuriger toezien dan de eerste oppervlakkige blik, zegt hij, blijkt dat zoiets als een stramien aanwezig zou kunnen zijn: ‘Het boekt telt vierendertig gedichten. Van die vierendertig houden de eerste drie zich op de een of andere manier bezig met het dichterschap. Precies op de helft, dus vanaf gedicht 18 (...), komen er drie gedichten die geschreven zijn naar aanleiding van een schilderij. Zoiets geeft te denken. Dat denken leidde in dit geval tot de ontdekking van enige organisatievormen die in de bundel zijn toegepast.’ Kralt zou er m.i. verstandiger aan gedaan hebben zijn bewering iets modaler te formuleren, ‘zouden kunnen zijn toegepast’ bijvoorbeeld, omdat zo het hypothetische karakter van zijn zienswijze duidelijker wordt aangegeven. Later in zijn studie is hij ook voorzichtiger (geworden?). Op pagina 18 lezen we na een opmerking als ‘de parallellie (...) springt duidelijk in het oog’: ‘Die duidelijkheid wordt overigens veroorzaakt door mijn formulering. In de bundel zelf is de indeling min of meer verborgen’. En in een ander zinnetje zie ik de door mij gewenste voorzichtigheid beter verwoord: ‘Daarachter (ik verheel het niet) schuilt enige moedwil van de interpretator.’ Aan het slot van zijn studie is Kralt in dit opzicht nog iets explicieter: ‘Uit mijn samenvattingen (van zijn be- | |
[pagina 62]
| |
vindingen, H.B.), die van een zekere eenzijdigheid niet vrij te pleiten zijn, - ik weet het..’ Dit soort relativerende opmerkingen komen naar mijn mening iets te weinig voor in Kralts presentatie van zijn bevindingen. Uit het voorgaande valt derhalve af te leiden dat ik niet geheel en al overtuigd ben geraakt van een geïntendeerde aanwezigheid van de door Kralt aan de bundel Verzen toegeschreven structuur. Het is Kralts structuur waarmee we geconfronteerd worden, niet die van Vestdijk. Het een en ander neemt niet weg dat Kralt met zijn studie een knappe bijdrage heeft geleverd aan het Vestdijk-onderzoek, juist waar het diens poëzie betreft, nog altijd een stiefkind, ondanks de Vestdijkkroniek-special enige nummers terug. Daarin werd immers eerder aandacht geschonken aan afzonderlijke gedichten dan dat men Vestdijks bundels als bundels interpreteerde. De opzet van de studie is als volgt. In het eerste hoofdstuk geeft Kralt de geschiedenis en de ‘uiterlijke’ ordening van de bundel. Terecht is ‘uiterlijk’ van aanhalingstekens voorzien, omdat het een ordening van de interpretator betreft, niet die van de dichter. In het tweede tot en met het vijfde hoofdstuk onderzoekt hij hoe de gedichten thematisch op elkaar inwerken: welke ‘waarheid’ (dus boven de ‘waarheid’ van elk afzonderlijk gedicht uitstijgend) ontstaat er door de ordening? ‘Waarheid’ dient zo verstaan te worden: ‘Ordenen heeft alleen zin als de ordening iets uitdrukt. Structuur is een zinvol verband tussen afzonderlijke gedichten. Ze is daarom alleen aanwezig als gedichten thematisch met elkaar verbonden zijn. De verzen moeten elkaar in dat opzicht aanvullen en spiegelen. Pas dan ontstaat er een nieuwe waarheid.’ (mijn cursivering). Kralt ziet op thematische gronden deze onderverdeling als een (‘mogelijk’ ben ik geneigd er aan toe te voegen) door Vestdijk geïntendeerde: A. de kunstgedichten, die hij weer onderverdeelt in ‘de poëticale gedichten’ (met o.m. ‘De dichter’ en ‘Het sonnet’) en ‘de picturale gedichten’ (o.a. ‘De ontkleeding Christi’ en ‘Allegorische muziek’); B. de portretgedichten, die geordend worden in een reeks ‘gedichten voor vrienden’ (o.a. ‘De oudste vrienden’, ‘De afwezige’) en in ‘gedichten voor magiërs’ (met o.m. ‘Fakir’ en ‘De heks’); C. de relatiegedichten, onderverdeeld in ‘de liefdesgedichten’ (als ‘Het amortje’, ‘Herinnering’, ‘De meid’) en ‘de destructiegedichten’ (o.a. ‘Oude Prent’, ‘Horlepijp 1808’, ‘Port Said’); D. onder de tijdgedichten vallen ‘de historiegedichten’ (met ‘Christiane's huwelijk’, ‘Lodewijk XIII’) en ‘de jeugdgedichten’ (waaronder ‘De poppenkast’, ‘De caroussel’). In een afsluitend zesde hoofdstuk formuleert Kralt een aantal conclusies van meer algemene aard. In zijn visie bevat Verzen twee | |
[pagina 63]
| |
grondthema's, beide (voor de Vestdijkkenners niet onverwacht) antithetisch van aard: liefde versus destructie en werkelijkheid versus verbeelding (vgl. de indeling in subcategorieën hiervoor). ‘Deze thema's’, zegt Kralt, ‘roepen, van welke kant ook benaderd, steeds dezelfde ideeën op: betovering, tijd, afwezigheid, dreiging, versmelting, enzovoort. Die ideeën doen zich in wisselende, maar bijna altijd polaire combinaties voor: tijd-eeuwigheid, kindertijd-volwassenheid, betovering-aanwezigheid, betovering-dreiging. (...). Staan de gedichten bij elkaar, dan werken die ideeën, hoe dan ook, op elkaar in. Er ontstaat een fluctuerend geheel, een gistende beweging die het wezenlijke van de bundel is, - de structuur.’ Door zozeer de nadruk te leggen op die beweging verwijst Kralt impliciet naar het voor Vestdijks poëtica zo belangrijke essay ‘Rilke als barokkunstenaar’ in Lier en Lancet, waar de door Vestdijk zo bewonderde gedichten uit Neue Gedichte omschreven worden als ‘de poëzie van de beweging’, waarmee hij tegelijkertijd zijn eigen streven naar een soortgelijke poëzie uitsprak. De kracht van Stem en tegenstem is vooral hierin gelegen, dat Kralt veel meer geeft dan hij in zijn ondertitel belooft. Immers, niet alleen wordt de (nogmaals, ‘mogelijke’) structuur uit de doeken gedaan, er worden tevens uitstapjes gepleegd naar andere bundels en hun structuur. Kralt kent het werk van Vestdijk als geen ander, ook buiten diens poëtisch oeuvre. Ik wijs, ten overvloede wellicht, op zijn studie over de Ierse romans (Door nacht en ontijd) en die over Vestdijks historische romans en verhalen (De toverbron). Vanuit de analyse van één enkel gedicht (bijvoorbeeld naar aanleiding van ‘De roof’) weet Kralt soms buitengewoon interessante verbanden te leggen. Zo doet hij ons de suggestie aan de hand, waarschijnlijk mede op grond van een recent artikel van Els Schrover (‘Taal en Liefde: Anton Wachter en Ina Damman’, Vestdijkkroniek 64/65), om het Ina Damman-motief niet alleen biografisch te verklaren, maar ook poëticaal. Ook de in de meeste gevallen overtuigende interpretatieve suggesties ten aanzien van de afzonderlijke gedichten maken de studie zeer lezenswaard. En dit alles gepresenteerd op de bekende Kralt-manier, die ik voor mezelf meestal karakteriseer als die van de ouderwetse leraar: degelijk, betrouwbaar, evenwichtig en vooral buitengewoon zorgvuldig gedocumenteerd (geen secundaire publicatie is aan zijn aandacht ontsnapt). Kralt: de Greve onder de Vestdijkologen! | |
[pagina 64]
| |
(P. Kralt: Stem en tegenstem, de structuur van de bundel Verzen van S. Vestdijk, een uitgave van de stichting Dimensie (Leidse opstellen 11), Leiden 1991)
Harry Bekkering |
|