Vestdijkkroniek. Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |||||||
Harmen Holwerda
| |||||||
GeledingVestdijk heeft met behulp van witregels de volgende geleding in de novelle aangebrachtGa naar eind1.:
| |||||||
[pagina 37]
| |||||||
Bij nadere beschouwing blijkt er een opvallende parallellie te bestaan tussen enerzijds de episoden A en B, en anderzijds D en E. De tekst geeft die parallellie op woordniveau zelf aan: ‘En weer ontwaakte hij [...], weer was het eerste wat hij aanschouwde [...] en weer viel er een schaduw [...]’ (p. 210). Zowel A als D beschrijven een situatie aan boord van een schip, meestentijds vanuit het perspectief van Thalthybius. In beide gevallen nemen diens bespiegelingen over de godenwereld een belangrijke plaats in, terwijl hij op beide boten de positie van een buitenstaander inneemt. Dergelijke parallellen zijn ook tussen de episoden B en E aan te wijzen. Beide zijn vooral verhalend van aard, beide beschrijven een aankomst aan land en in beide gevallen wacht de bemanning aan land iets opwindends - hoe verschillend ook.
De constatering dat er tussen AB en DE parallellie aan te wijzen is, nodigt uit om de aldaar beschreven werelden met elkaar te vergelijken. Voorts zal de positie van episode C - tussen AB en DE - aparte aandacht moeten krijgen. | |||||||
Een motiefWanneer we letten op de manier waarop het verhaal verteld wordt, blijkt dat de gebeurtenissen voor het grootste deel vanuit Thalthybius beschreven worden. Over zijn doen en laten wordt in de derde persoon verteld en slechts een enkele maal wordt de lezer op de hoogte gebracht van de gedachten en overwegingen van anderen. Toch is het niet zo dat de vertelinstantie van de blik van Thalthybius afhankelijk is. Want ook als hij slaapt of niet aanspreekbaar is wordt er doorverteld. Sterker nog, op sommige momenten wordt duidelijk afstand van Thalthybius genomen. | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
Dat de vertelinstantie enige afstand neemt op momenten dat Thalthybius zichzelf niet de baas is (als hij wee en duizelig is bij aankomst op het eiland of als hij bij Homerus in vervoering zijn reisverslag doet) is niet zo verwonderlijk. Merkwaardiger is het als hij onverwacht het perspectief van de overige bemanningsleden kiest als het gaat om de afkomst van Thalthybius: ‘Hij was een barbaar, een slavenkind misschien uit Illyrië, Thessalië?’, en: ‘hij [...] aanbad waarschijnlijk stenen [...]’ (p. 201, cursivering van mij, HH). Hier wordt, met een verteltechnisch middel, de raadselachtigheid van Thalthybius ten opzichte van zijn omgeving benadrukt, een raadselachtigheid die hem tot een buitenstaander maakt. Eenmaal aldus op dit motief geattendeerd, blijkt men het overal in de novelle aan te kunnen wijzen, op sommige plaatsen zeer expliciet. Zoals op p. 203 (aan boord van het Phoenicische schip): ‘Maar Thalthybius, [...] had al veel eerder kunnen weten hoezeer hij in dit opzicht verschilde van zijn makkers.’ En op p. 211 (aan boord van het Ionische schip): ‘daar hij zich zo slecht uit te drukken wist, lieten ze hem spoedig aan zijn lot over [...].’, zoals ook op p. 214 (op Chios): ‘Had hij nog een rol van belang te spelen in die geestelijke verhoudingen waar hij zo ver buiten stond?’.
De bevindingen tot nu toe bieden voldoende argumenten om de relatie van Thalthybius tot zijn (steeds wisselende) omgeving te thematiseren. Voorlopig vat ik Thalthybius' persoonlijkheid dan ook op als een eigen wereld die zich ontwikkelt in wisselwerking en confrontatie met diverse andere werelden, zonder (vooralsnog) van die werelden een deel te worden. In het vervolg zal ik de in de novelle voorkomende werelden toelichten en onderling vergelijken. | |||||||
Episode ABDe wereld van de Phoeniciërs en Grieken (p. 200-209)De verschillen tussen de Griekse en de Phoenicische bemanningsleden treden regelmatig op de voorgrond. De Grieken zijn wat voorzichtiger, de Phoeniciërs wat ruwer en roekelozer. Maar de verschillen vallen welhaast in het niet wanneer hun gezamenlijke wereld komt te staan tegenover die van Thalthybius. Vooral hun godsdienstigheid staat haaks op diens (kinderlijke) denkbeelden: hun twistgesprekken over de goden staan hem tegen, evenals de werktuiglijkheid waarmee ze hun religieuze plichten vervullen. De | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
godennamen worden bij hen verbonden met aardse zaken als geld, krachttermen en vooral: sexualiteit. Het is met name in de verhitte gesprekken over tempelprostitutie dat ze elkaar vinden en op het moment dat ze op het eiland de vrouwen ontwaren gaan zowel de Grieken als de Phoeniciërs dansend aan land, Thalthybius aan boord achterlatend. | |||||||
De wereld van thalthybius (p. 200-209)De afkomst van Thalthybius is onduidelijk. Hij is jong, onschuldig en onbezoedeld. Hij heeft niet veel met mensen verkeerd, kan niet goed uit zijn woorden komen en schaamt zich voor zijn naaktheid. Hij kent de goden niet en komt uit een primitieve beschaving, ‘...aanbad waarschijnlijk stenen, zonder priesters erbij..’. Concluderend: een edel oertype, in zekere zin een onbeschreven bladGa naar eind2.. Al gauw echter raakt hij vertrouwd met de godennamen, die hij met grote verbeeldingskrachtGa naar eind3. alle een realiteit verschaft, even werkelijk als de wolken boven de zee. In korte tijd bouwt hij een rijke belevingswereld op; werkelijkheid en godenwereld vermengen zich moeiteloos en tegenstrijdigheden ervaart hij niet. Deze ondogmatische wereld, die hem met dankbaarheid en verrukking vervult, staat in groot contrast met de banale praat van de overige bemanningsleden, maar wordt er vooralsnog niet door aangetast. De eerste scheur in deze verbeelde en harmonieuze wereld wordt veroorzaakt door de gesprekken over de maagdendienst, de in zijn ogen beschamende verhalen over een godendienst van bloed en lust. Hij (‘die nog nooit in zijn leven een vrouw had beroerd’) raakt geboeid en verward tegelijk, doet een uiterste poging om deze opkomende tegenstrijdigheden in het wezen van de goden te verzoenen (zie p. 204), maar zonder succes: hij hoort de verhalen doodsbleek aan en ze vervolgen hem tot in zijn dromen. Deze ‘trend’ zet zich in episode B voort: de verwarring en angstreacties bereiken een hoogtepunt als het schip op het eiland afvaart: de mannen noemen de vrouwen godinnen, maar Thalthybius vindt ze afzichtelijk en dierlijk. Bij het aanleggen vergaat hij bijna van angst en verliest op een haar na het bewustzijn. | |||||||
Episode C (p. 209-210)De door de schrijver aangebrachte geleding in de novelle, gevoegd bij de reeds aangetoonde parallellie tussen de episoden AB en DE doet de | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
vraag rijzen naar de betekenis van episode C. De gebeurtenissen die in deze passage beschreven worden lijken Thalthybius' innerlijk conflict - de botsing tussen diverse werelden - op de spits te drijven.
Nadat de mannen van boord zijn gegaan zit Thalthybius welbewust met zijn rug naar het eiland. Vóór hem heerst stilte en harmonie. Achter hem is het ook stil. Maar daar geldt het een onheilspellende stilte, die hem angstig maakt en hem op een gegeven moment dwingt zich om te keren. Er is een wereld voor hem, er is een wereld achter hem en opeens draait hij zich om. Vanuit deze gedachte, die aansluit bij de betooglijn tot nu toe, lijkt het zinvol de situatie op de boot voor het eiland verder te onderzoeken en te interpreteren als een scharnierpunt in het verhaal. Mede omdat de passage zo beeldend beschreven is zal ik trachten om een en ander visueel te verduidelijken:Bij aankomst op het eiland neemt in eerste instantie de angst toe. Thalthybius vertoont allerlei afweerreactiesGa naar eind4. - hij verbergt zich, onttrekt zich aan de beproeving, blijft uiteindelijk alleen achter op de boot en gaat met zijn rug naar het eiland zitten. De rust keert weer. Hij keert de wereld van de dierlijke driften, aards genot en bloedige godendienst - de wereld van de Grieken en Phoeniciërs - de rug toe en staart over de zee, die een toonbeeld van harmonie is. Het water is helder en verkoelend. De wereld onder water is in harmonie met de wereld boven water, vredigheid en stilte alomGa naar eind5.. De violette wolken duiden (voor Thalthybius, zie p. 204) op de aanwezigheid van Aphrodite, de liefdesgodin, die hij hiermee ‘annexeert’ voor zíjn wereld en impli- | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
ciet achter zijn rug afwezig acht. Kortom: hij herstelt hier zijn eigen mythische idylle van vóór de verwarring, en het maakt hem gelukkig. De wereld die hem angst bezorgt, wordt verdrongen. Het verlangen naar de vroegere staat van onschuld, de wereld zonder tegenspraak en bedreiging wint het - zij het niet voor lang. Want de angst opgemerkt te worden doet hem na een kwartier omkijken. Dit lijkt mij in deze fase van het verhaal en in het geheel van de novelle een belangwekkend moment. In de centrale episode (C) en, opmerkelijk genoeg, exact in het midden van de novelle keert Thalthybius zich om. Na de confrontatie met de voor hem zo bedreigende wereld van de sexualiteit houdt zijn persoonlijke idylle geen stand. Hij keert zich om en ziet de bedreiging onder ogen. Vervolgens reageert hij adequaat en maakt zich uit de voeten. De eerste stap om niet (hier: letterlijk) het slachtoffer te worden van zijn angst voor sexualiteit is gezet. Thalthybius komt, noodgedwongen, tot het inzicht dat er een oplossing voor zijn innerlijke verwardheid en desintegratie gevonden moet worden omdat verdringing en dromerij, als zou de werkelijkheid zuiver en harmonisch zijn, geen soelaas bieden. Thalthybius ruilt hier zijn jeugdige idylle in, ziet het gevaar onder ogen, vlucht er tijdig voor weg en blijft er zoals in de volgende episodes duidelijk wordt, in gedachten en dromen mee bezig. Totdat hij weer een nieuwe wereld opgebouwd heeft, waarin hij, mét alles wat hij meegemaakt heeft, gereïntegreerd leven kan. | |||||||
Episode DEDe wereld van de Ioniërs (p. 210-218)De enige overeenkomst tussen het Ionische schip uit de episode DE en het Phoenicische uit AB is dat het allebei schepen zijn. Voor het overige staan deze werelden volledig in oppositie tot elkaar. De Ioniërs zijn op pleziervaart, ze dragen lauwerkransen, linnen tunieken en purperen mantels en gedragen zich allervriendelijkst tegenover Thalthybius. Ze dragen geen wapens, glimlachen doorlopend en stralen een goddelijke schoonheid uit, gladgeschoren over hun hele lichaam. Op de voorsteven prijkt de dolfijn, afbeelding van Apollo, de god van de kunsten, en overdag houden ze zich onledig met het reciteren van gedichten op de statige maat der golven en spreken ze over Homerus en de goden - zelden echter over Aphrodites liefdedienst. Het contrast met de Phoeniciërs is duidelijk. Deze mannen zijn overge- | |||||||
[pagina 42]
| |||||||
cultiveerd te noemen (‘een boot vol Narcissussen’, in de woorden van Kees FensGa naar eind6.). Hun goden zijn hoog boven de aarde verheven en de aardse liefde is zelden onderwerp van gesprek. Hun wereld is een wereld van gelijkmatigheid en perfectie, de wereld van de klassieke kunst. Geen heftige emoties of spanningen - en de boot vaart alleen uit ná de stormtijd. | |||||||
De wereld van Thalthybius (p. 210-218)Opvallend genoeg vindt Thalthybius ook bij deze wereld geen aansluiting. Allereerst is dat een probleem van de taal: hij drukt zich slecht uit. Daarom laten ze hem aan zijn lot over, hem af en toe vriendelijk toeknikkend - want op zich willen ze hem graag laten delen in wat hun geest vervult. Maar onderling contact is er niet wezenlijk. Thalthybius blijft leven in zijn eigen wereld, die in groot contrast blijft staan met die van hen: hun wereld van verfijndheid en gelijkmatigheid kan hem niet helpen. Zijn geest is onrustig, iedere nacht verschijnen de verschrikkingen van het eiland in zijn dromen. De verwarring en ambivalentie blijven en nemen zelfs de vorm aan van ‘schizofrenie’: 's nachts vallen de schimmen van de vermoorde zeelui hem lastig, overdag zijn zijn gedachten bij de vrouwen op het eiland, wier gestalte hij allengs vervormt. Ze worden plechtig en onaanraakbaar, en steeds heiliger. Voortdurend wisselen ze van gedaante. Hoewel Thalthybius niet langer meer vlucht in de wolken vindt hij nog steeds geen rust in zijn gedachten; de tegenstrijdigheden vinden nog geen synthese. Op de boot wordt zijn isolement versterkt en zo blijft hij hangen tussen droom en werkelijkheid, bestormd door mogelijkheden en nog steeds niet bij machte om de juiste woorden te vinden. | |||||||
Thalthybius in de wereld van Homerus (p. 213-218)De aankomst op het eiland Chios brengt daarin geen verandering. Opnieuw is Thalthybius een buitenstaander, en ook als hij bij Homerus binnentreedt voelt hij zich vreemd en verlegen. De grote dichter zit achter zijn tafel en tikt steeds zesmaal op het blad - het zesvoetige vers waarin hij zijn epen schreef. Homerus blijkt ook om woorden verlegen te zitten, in zijn geval vanwege het feit dat ‘alles in deze tijden reeds ontdekt scheen te zijn.’ Tot nu toe is de scheiding der werelden nog intact. Homerus bevindt zich tot op dat moment in dezelfde wereld als de Ioniërs van het schip. Dit verandert op het moment dat Homerus Thalthybius uitno- | |||||||
[pagina 43]
| |||||||
digt te spreken. Hij noemt hem ‘mijn zoon’ en blijkt hem te kunnen verstaan. Opnieuw is er sprake van een kantelpunt in het verhaal, een passage die de climax - de synthese tussen Thalthybius' wereld en die van zijn omgeving - inluidt. Homerus' uitnodigende vragen, zijn precieze verwoording van wat Thalthybius slechts kon voelen, krijgen hem aan het praten. Dat is tot dusver nog niemand gelukt. Thalthybius spreekt, zij het onzeker en ongearticuleerd. Maar dit verandert op het moment dat het woord ‘Odysseus’ valt en alles wat hij meegemaakt heeft bovenkomt en woorden krijgt. Vrijuit komt de woordenstroom los: ‘Nu kon hij zijn hart uitstorten, zijn bewustzijn aan elkaar hechten en het in handen geven van de blinde grijsaard, die daar alleen was voor hém.’ (p. 216) Volgt zijn reisverslag, waarin de gebeurtenissen mythische proporties aannemen en de spontane woordenvloed bijna niet te stuiten is. Tenslotte leggen Thalthybius en Homerus elkaar de handen op. | |||||||
De ontmoeting met HomerusDe rijke veelheid van motieven en mogelijkhedenGa naar eind7. die in het meeslepend geschreven slot van de novelle samenkomen, noopt tot een keuze. Ik wil er enkele uitlichten die in de lijn van de interpretatie die tot nu toe gevolgd is, van belang zijn. In het kader van het buitenstaander-motief moet geconstateerd worden dat Homerus als enige in staat blijkt om Thalthybius' isolatie te doorbreken en van hem een ‘insider’ te maken. Allereerst doordat hij hem uitnodigt verslag te doen en doordat hij zijn taal blijkt te spreken, vervolgens doordat hij de woorden aanreikt die Thalthybius' ervaringen een naam geven en tenslotte door hem ‘mijn zoon’ te ‘dopen’, bezegeld in de handoplegging (tevens het enige lichamelijke en wezenlijke contact voor Thalthybius in de novelle). Welke implicaties heeft dat voor hem? Op psychologisch niveau krijgt Thalthybius, wiens afkomst onduidelijk was, een vader, bij wie hij zijn hart uitstorten kan en die hem woorden leent. Op sociaal-religieus niveau wordt hij deel van een volk, een gemeenschap met een cultuur waarin hij zich kan voegen. Met name de Odysseus-mythe en alle vragen die de omstaande kunstenaars hem vanuit hun cultuurgoed stellen (‘Of het dan Sirenen waren geweest [...]’, ‘[...] dochters van Phorcys? vissestaarten? het voorgebergte Pelorum? het eiland van Circe? [...]’) helpen hem op weg zijn particuliere ervaringen, die hem zo | |||||||
[pagina 44]
| |||||||
in verwarring hadden gebracht, te kunnen duiden en benoemen. Het Griekse cultuurgoed vervult hier voor hem de functie van een soort ‘intertext’, iets wat hij voordien miste.
Homerus als genezer dus, en in zekere zin als opvoeder. De opvoeder die het kind Thalthybius helpt om volwassen te wordenGa naar eind8.. De genezer die zijn verscheurde bewustzijn weer aaneen hecht en de synthese van zijn eigen wereld en zijn omgeving totstandbrengt. Deelname aan Homerus' wereld leidt voor Thalthybius tot een heilzame en leefbare herdefiniëring van datgene waar hij zo bang voor is: sexualiteit, de vrouw en de dood. Halverwege de novelle komt hij tot het inzicht dat hij datgene wat hem angst inboezemt onder ogen moet zien. Hier, aan het slot, lukt het hem zich met hulp van Homerus c.s. van zijn kwelgeesten te verlossen door zich over hen uit te spreken, door ze mythische proporties aan te laten nemen en ze te plaatsen binnen de Griekse cultuur. Met andere woorden, de angst voor het concrete wordt bezworen met behulp van mythologische sublimatie. Of, nog meer in de sfeer van deze novelle, Apollo schiet te hulp daar waar het leven met Dionysus problemen geeft. | |||||||
Homerus fecitDe kunst, in de persoon van Homerus, biedt zo de mogelijkheid allerlei ervaringen, innerlijke spanningen en tegenstrijdigheden, kortom het leven zelf, te verwerken, te synthetiseren, tot integratie te brengen. Blijkens de titel is Homerus' rol in dezen van zulk groot belang dat hij zelfs als de uiteindelijke auteur van Thalthybius' verhaal aangemerkt dient te worden. ‘Fecit’ betekent namelijk: ‘heeft het gemaakt’ - het is (was) een gebruikelijke manier voor kunstenaars om hun schilderijen te signeren. Wanneer op p. 217 van Thalthybius' verhaal gezegd wordt dat het ‘misschien nooit meer terug zou keren dan uit het brein van de man die het nu in ontvangst nam’ dan valt de gedachte te overwegen dat het relaas van Thalthybius hier een plaats krijgt temidden van alle bestaande volksverhalen op basis waarvan Homerus uiteindelijk de Odyssee geschreven heeft (Thalthybius' belevenissen vertonen nogal wat overeenkomsten met die van Odysseus). Maar wellicht is dit te speculatief. In ieder geval is het zo dat Thalthybius zich pas kan uitspreken nadat | |||||||
[pagina 45]
| |||||||
hij door Homerus c.s. op weg geholpen is, of, anders gezegd, nadat hij zich aan hun cultuur gespiegeld heeft. Deze passage valt daarom in verband te brengen met die in de boot aan het strand en met de titel van de bundelGa naar eind9.. In de boot spiegelt Thalthybius zichzelf in het waterGa naar eind10. en gaat op in de idyllische wereld die hij tot dan toe opgebouwd heeft - het wordt hem bijna noodlottig. Vervolgens gaat hij de confrontatie met het aardse leven aan (zoals de Narcissus die het gewone leven instapt, dat wil zeggen: ‘op vrijersvoeten’ gaat). Om die confrontatie aan te kunnen vindt hij zijn heil in een andersoortige reflectie: bij Homerus spiegelt hij zich immers aan de cultuur van de Griekse dichters en hij herkent zich erin, zodanig dat hij zichzelf verlossen kan. Overigens is het goed mogelijk Thalthybius' persoonlijkheid narcistisch te noemen: geneigd tot zelfliefde is hij niet in staat zich aan anderen te geven. Waarmee tevens een diepere grond voor zijn angst voor sexualiteit gegeven is.
Keren we nog eenmaal terug naar de slotscène. Thalthybius' woordenvloed is nauwelijks te stoppen. Hij doet zijn verhaal met vuur, ongearticuleerd, zonder de Muzen aan te roepen, het hart op de tong. Homerus daarentegen is de vakman, hij kent de traditie, tikt het metrum op de tafel. Hij is de man met de ervaring, hij leert Thalthybius het ‘verlossende woord’ te spreken. Dit is wat hij de jongen te bieden heeft wanneer (in de laatste zin van de novelle) zij elkaar de handen opleggen. Andersom zit Homerus ook verlegen om woorden, nieuwe woorden, nieuwe stof, nieuw vuur. En dit is hetgeen Thalthybius hém te bieden heeft. En zo is deze laatste scène te lezen als een pleidooi voor een kunstenaarschap dat de spontane, spanningsvolle expressie combineert met vakmanschap en gevoel voor traditie. |
|