Vestdijkkroniek. Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wilbert Smulders en Wendy van der Steen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OpzetWie zo'n vraag stelt bij het werk van een auteur als Vestdijk, ziet zich voor grote praktische moeilijkheden geplaatst. Niet alleen is het aantal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zijn essays dat aan prozakwesties is gewijd, nogal groot, ook zijn scheppend werk kent een ontmoedigend aantal titels. Een kunstgreep was dus noodzakelijk. Wat betreft de essays hebben wij een selectie gemaakt. We hebben ons beperkt tot de belangrijkste essays over het proza uit De Poolse ruiter, Lier en lancet, Essays in duodecimo en De leugen is onze moeder en tot de studies Het wezen van de angst en De toekomst der religie. Wat betreft het scheppend werk hebben wij ons beperkt tot de novellen. De laatste beperking - die tot de novellen - was gebaseerd op de vooronderstelling dat Vestdijks novellistische werk zijn proza-oeuvre ‘in klein bestek’ bevat. Sterker nog: dat de novellen het oeuvre ‘in optima forma’ bevatten. Deze vooronderstelling - of moet men zeggen: dit ‘vooroordeel’? - was het produkt van overlevering. Zo schreef bijvoorbeeld P.H. Dubois in 1958: ‘[...] men [komt] van al het proza dat hij schreef in zijn verhalen gemakkelijker bepaalde karakteristieken van Vestdijk op het spoor dan elders.’ En: ‘Vestdijk heeft in de vier bundels novellen, die er van zijn hand verschenen zijn [...], dezelfde absolute en relatieve kwaliteiten gedemonstreerd als in al zijn andere werk.’ En: [...] het is waarschijnlijk dat juist de novellen en verhalen van Vestdijk, die als het ware in raccourci of gecondenseerd, zijn problematiek, zijn verhouding tot de wereld en tot het leven weerspiegelen, gemakkelijker de sleutel kunnen geven tot de structuur van het schrijversfenomeen dat Vestdijk is.’Ga naar eind2. Ook G. Stuiveling heeft zich in die zin uitgelaten: ‘[...] voor mijn gevoel [ligt] Vestdijks hoogste prestatie in zijn novellen.’Ga naar eind3. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WerkwijzeAllereerst hebben wij de essays grondig gelezen. Bij nader inzien bleek het voornamelijk aan de poëzie gewijde opstel ‘Rilke als barokkunstenaar’ voor ons van zoveel belang te zijn, dat wij ook dit essay bij de gedachtenwisseling betrokken hebben. Als tussenstap werden er twee inventarisaties verricht. Behalve een bibliografie van de bestaande secundaire literatuur over Vestdijks novellen werd er tevens een tabel vervaardigd waaraan de mogelijke relaties tussen de ontstaansdata van de genoemde essays en van de novellen kunnen worden afgelezen. Tenslotte hebben we alle novellen in chronologische volgorde geïnterpreteerd. Daarbij werd speciaal gelet op de eventuele literaire | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘doorwerking’ van reeds gepubliceerde essays of op de eventuele fictionele ‘voortekenen’ van wat in later gepubliceerde essays betoogd wordt. Tevens werd gepoogd een open oog te houden voor eventuele samenhang van de verhalen per bundel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De relatie novellen/oeuvreZoals zo vaak het geval is, liep ook dit onderzoek anders dan was verwacht. Tijdens het interpreteren groeide snel twijfel aan de vooronderstelling - of: het vooroordeel - die onder andere door Dubois en Stuiveling naar voren was gebracht, namelijk dat het novellistische werk het gehele oeuvre in klein bestek en zelfs in optima forma bevatte. Latere beschouwingen over het novellistische werk - zoals die van OversteegenGa naar eind4. en MooijGa naar eind5. - bevestigden, noch ontkenden deze vooronderstelling overigens. Oversteegen richtte zich in zijn beschouwing op een specifieke vraag van min of meer theoretische aard (Hoe weten wij wanneer een korte tekst de samenhang van een verhaal vertoont?) en toetste daaraan op beknopte wijze alle novellen. Mooij neemt in feite drie afzonderlijke novellen onder de loep. Gaandeweg de moeizame arbeid van het interpreteren drong zich steeds sterker het idee op dat er veel meer samenhang tussen de verhalen per bundel was dan wij verwacht hadden. Tijdens het interpreteren ontstond de indruk dat elke novellenbundel veeleer één welbepaald thema bevat, dan dat de bundels, min of meer willekeurig samengesteld, elk het veelkleurig palet van héél Vestdijks schrijverschap bevatten. De novellenbundels, zo is de slotsom, kan men dan ook beter beschouwen als gehelen van relatief korte teksten die thematisch een samenhang vertonen welke vergelijkbaar is met die tussen hoofdstukken van Vestdijks afzonderlijke romans. Toch was de aanvankelijke vooronderstelling zo gek nog niet. Bij verschillende andere auteurs is dit uitgangspunt immers wel gerechtvaardigd. Zo kan men bij een auteur als Hermans staande houden dat de bundels Moedwil en Misverstand, Paranoia, Een landingspoging op Newfoundland, Een wonderkind of een total loss ‘de hele Hermans’ bevatten. Men kan zelfs stellen dat met name de eerste drie bundels elk ‘de hele Hermans’ in een notedop bevat. Hetzelfde geldt voor de novellen van een auteur als Van Oudshoorn. Maar, eenmaal geconfronteerd met de vaststelling dat dit voor Vestdijk niet geldt, zijn bij nader inzien meer voorbeelden te geven van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijvers in wier novellistische werk juist datgene ontbreekt wat voor hun werk als geheel kenmerkend is. Zo zal men Reve maar zeer eenzijdig leren kennen wanneer men zich beperkt tot de lektuur van Tien vrolijke verhalen en Vier wintervertellingen. Ook de kern van Couperus' werk of van Van Schendels werk vindt in de novellen van deze schrijvers bepaald geen volledige afspiegeling. Bij een auteur als Bordewijk ligt de zaak weer geheel anders. Bordewijks werk vertoont een permanente afwisseling van stijlen en thematische accenten. Voor een auteur als Bordewijk lijkt dus veeleer het ontbreken van een bundel waarin zoiets als ‘het oeuvre in klein bestek’ wordt afgespiegeld, karakteristiek. De relatie van het novellistische werk tot het oeuvre als geheel dient men dus per auteur te bezien. Intussen blijft onverlet dat Vestdijks novellen uit hoofde van de diversiteit aan genres en stijlen, wel degelijk het hele ‘register’ van deze auteur tonen. Maar deze divergentie is ondergeschikt gemaakt aan de thematische convergentie per bundel. Onze stelling is dat Vestdijk in elke bundel één ‘onderwerp’ langs zoveel mogelijk literaire routes heeft willen ‘benaderen’. Het feit dat vroege verhalen pas in latere bundels een plaats krijgen, ondersteunt deze gedachte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De relatie novellen/essaysDe relatie van de essays met de novellen - het vermeende ‘oeuvre in het klein’ - blijft vooralsnog ondoorzichtig. Wat hierover te zeggen valt laat zich het best bespreken aan de hand van de volgende tabelGa naar eind6., waarin de ontstaansdata van de essays en de novellen zijn opgenomen. De verhalen staan links, de essays rechts. (De gegevens zijn ontleend aan: ‘Register op de werken van S. Vestdijk’ In: M. Hartkamp, Identificatie en isolement. Amsterdam, 1988, p. 290-316). De gebruikte afkortingen ter aanduiding van de bundels zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1932
1933
1934
1935
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1936
1937
1938
1939
1940
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1941
1942
1943
1947
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1948
1953
1955
1956
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1959
1960
1961
Behalve voor de verhalen uit De fantasia en andere verhalen geldt voor de verhalen dat zij bepaald niet ‘bundelsgewijs’ ontstaan zijn. In 1932 ontstaan bij voorbeeld vier verhalen die in drie bundels terecht zijn gekomen welke in 1935, 1938 en 1947 verschijnen. Bij herhaling is opgemerkt dat De fantasia, vergeleken met de andere bundels, de minste samenhang vertoont. Toch blijkt uit de tabel dat juist deze bundel de enige is die ‘in één ruk’ geschreven is en wel in de tijd van twee maanden (februari-maart 1947). Opmerkelijk is bovendien dat De fantasia als enige bundel een duidelijk voorbeeld is van de literaire ‘doorwerking’ van een essay, namelijk van De toekomst der religie, dat in september-november 1943 werd geschreven. Dit onderstreept nog eens de aparte positie die deze bundel inneemt ten opzichte van De dood betrapt, Narcissus op vrijersvoeten en Stomme getuigen. Van directe ‘doorwerking’ van de essays op de novellen is maar in enkele gevallen sprake. Zo verschijnt ‘Een twee drie vier vijf’, een verhaal dat als een stream of consciousness is vormgegeven, in het jaar waarin Vestdijk zijn eerste essay over Joyce's Ulysses publiceert. Van een vergelijkbare relatie zou ook wel eens sprake kunnen zijn bij de novellenproduktie uit 1939, dat wil zeggen bij vier verhalen die later in Stomme getuigen zullen worden opgenomen en die alle duidelijk surre- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alistische trekken vertonen. Het is niet onaannemelijk dat de compositie van deze verhalen beïnvloed is door Vestdijks poging zich rekenschap te geven van het werk van Kafka, uitmondend in het essay ‘De realiteit bij Kafka’, dat het jaar ervóór geschreven werd. Opmerkelijk is verder dat in 1937 de verhalen uit De dood betrapt en uit Narcissus op vrijersvoeten alle reeds geschreven zijn, terwijl de auteur dan nog pas enkele essays over prozakwesties gepubliceerd heeft. Nog opmerkelijker is dat de produktie van novellen definitief staakt nadat Vestdijk Het wezen van de angst heeft geschreven. Met dit boek geeft Vestdijk op uitvoerige wijze expliciet gestalte aan zijn centrale ideeëncomplex. Men zou uit deze volgorde kunnen afleiden dat het schrijven van novellen de wordingsgeschiedenis van deze studie heeft ‘begeleid’. Maar ook zou men eruit kunnen afleiden dat het schrijven van de novellen zijn functie had vervuld, toen Het wezen van de angst ‘eruit was’. Deze laatste veronderstelling ondersteunt hetgeen R.Th. van der Paardt eens beweerd heeftGa naar eind7., namelijk dat De dood betrapt, Narcissus op vrijersvoeten en Stomme getuigen (maar niet: De fantasia) tegen de achtergrond van Vestdijks theorie over de psychologie van de angst geïnterpreteerd dienen te worden, al geldt dit ons inziens vooral voor Narcissus op vrijervoeten. Op een andere plaatsGa naar eind8. heeft Van der Paardt de ontstaansgeschiedenis van de ideeën uit Het wezen van de angst getraceerd. Hij constateert dat Vestdijk in het essay ‘Het wezen van de paradox’, geschreven in 1942/1943, tot de ontwikkeling komt van de grondparadox ‘dat het Ik en het Andere elkaar logisch buitensluiten en desalniettemin realiter de twee voornaamste aspecten van ons leven vertegenwoordigen, die voortdurend in elkaar overvloeien, elkaar wederzijds doordringen, en niet van elkaar te onderscheiden zijn.’Ga naar eind9. Gezien onze bevindingen kan dat tijdstip (1942/1943) vervroegd worden. Daarop wijst ook de observatie dat Vestdijk reeds bij de bespreking van Bordewijks novelle IJzeren agaven (1935) de centrale begrippen uit Het wezen van de angst (contractie en expansie) hanteertGa naar eind10.. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samenhang per bundelDe bundels hebben elk een thema. Hieronder volgen omschrijvingen van de thematiek in de verschillende bundels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De dood betraptZoals de bundeltitel al doet vermoeden, speelt de dood als centraal the- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ma in de verhalen uit De dood betrapt een belangrijke rol. Menno ter Braak schreef hierover in Het vaderland: ‘De dood nadert de menschen, maar zij naderen al levende den dood niet; daarom moet de schrijver de dood “betrappen” waar hij zich heimelijk aandient’Ga naar eind11.. Ter Braak heeft het hier over slechts één betekenis van de bundeltitel, namelijk de dood als object, de dood die zich ‘betrappen’ laat. In alle novellen is de dood in deze betekenis te vinden. Soms leidt dit tot een ‘ontmaskering’ van de dood: in ‘Parc-aux-Cerfs’ wordt d'Eon als de dood ontmaskerd en in ‘Het veer’ wordt de dood ‘ontdekt’ als iets dat noch goddelijk, noch duivels is. In andere novellen wordt de dood, doordat hij betrapt wordt, ‘ongedaan’ gemaakt: in ‘Het stenen gezicht’ gebeurt dit door het levend houden van herinneringen, in ‘Barioni en Peter’ geschiedt dit door de poging om erfelijke familie-eigenschappen in stand te houden. Weer een andere vorm van ‘betrappen’ treffen we aan in ‘Ars moriendi’, de ‘kunst van het sterven’, waar het om een minutieuze beschrijving van het stervensproces gaat. In de constructie ‘De dood betrapt’ kan de dood echter ook subject zijn: de dood als ‘betrapper’. In deze betekenis figureert de dood in ‘Het veer’, waar de ik als de zwarte dood zijn medepassagiers betrapt, en in ‘Drie van Tilly’, waarin de soldaten betrapt worden bij het doodmartelen van de boer. Dit ‘betrappen’ door de dood heeft in beide verhalen bovendien tot gevolg dat de personages in hun ware gedaante geopenbaard worden. Mogelijk valt deze dubbele betekenis van ‘de dood’ te begrijpen, wanneer we Vestdijks houding tegenover de dood in aanmerking nemen. Deze wordt wel tweeslachtig genoemd. Zo merkt Albert Helman op dat er in het ‘betrappen’ een zelfkwelling ligt waaraan tevens een lustmoment niet vreemd is.Ga naar eind12. In ‘Parc-aux-Cerfs’ komt dit duidelijk naar voren, wanneer in verband met Lodewijk gezegd wordt: ‘[...] de dood die hij vergeten wil en de dood die hem lokt, en misschien is gelokt worden en vergeten hetzelfde...’ (p. 66) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Narcissus op vrijersvoetenIn alle verhalen is er sprake van een mannelijke hoofdpersoon die in een problematische - of tenminste ambivalente - verhouding staat tot het ‘zinnelijke’ leven, in het bijzonder de erotische liefde. Enerzijds zijn de hoofdpersonen in hoge mate geboeid door het leven van ‘drank, vrouwen, gappen’ (citaat uit ‘De bruine vriend’), anderzijds lukt het hun niet aan dat leven deel te nemen. Ze kunnen het niet en ze durven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het niet - in de meeste gevallen is de rol van de angst evident. Ze weten vaak ook niet of ze het wel echt willen. Deze houding leidt ertoe dat de personages in hun omgeving die wel zinnelijk leven (de meer dionysische types), voorwerp worden van jaloezie en idealisering. Het hoofdpersonage spiegelt zich in zijn directe omgeving of in iemand uit zijn directe omgeving, waarbij de vrouw als spiegel fungeert. Maar zoals het Narcissus niet lukt zijn spiegelbeeld te bereiken - als hij het water probeert aan te raken, rimpelt het -, zo lukt het ook de hoofdfiguur niet zich met zijn ideaal te identificeren. Sterker nog, het mag hem niet lukken. Totale identificatie veroorzaakt het verlies van de eigen identiteit en brengt dus de dood met zich mee. In ieder verhaal van de bundel zoekt het hoofdpersonage dan ook een antwoord op de vragen: ‘Hoe verhoud ik mij tot het dionysische leven en hoe behoud ik bij dit alles mijn eigen identiteit?’ Wat die laatste vraag betreft biedt de bundel een grote verscheidenheid aan ‘antwoorden’: van eenvoudige verdringing (‘Pijpen’) tot sublimering in de kunst (‘Homerus fecit’) tot moord op de tegenspeler ('s Konings poppen’). Het aanwijzen van deze rode draad laat alle bijkomende motieven en variaties onbesproken. Maar het toont wel duidelijk hoe sterk de verhalen uit deze bundel met elkaar samenhangen en hoe treffend de titel gekozen is. Immers, zowel het motief van de spiegeling (‘Narcissus’) als dat van het dionysische leven (‘op vrijersvoeten’) verbindt de verhalen onderling. Duidelijk wordt ook dat het laatste verhaal, ‘Een twee drie vier vijf’, het minst in de bundel past. Hoewel de sexualiteit ook in dit verhaal een belangrijke rol speelt, is er toch geen sprake van een conflict met de dionysische levenswijze. Hetzelfde geldt voor de spiegeling in dit verhaal. De ik-figuur spiegelt zich wel, in de dood namelijk, maar niet in een ideale ander, die hem tot ‘voorbeeld’ is in de omgang met vrouwen. Op grond van de thematiek lijkt de novelle ‘Een twee drie vier vijf’ eerder te passen in de bundel De dood betrapt. Hiermee geven we Du Perron gelijk, die op 23 maart 1935 aan Vestdijk schreef (hij heeft het dan over De dood betrapt): ‘Je bundel verhalen. Ik begrijp daar niets van. Waarom kan dat korte verhaal van “1,2,3,4,5” er ook niet in? Het is een van je beste, en voor je “ontwikkelingsgang” lijkt mij maar één ding eerlijk: de verhalen te verzamelen in de volgorde waarin ze zijn ontstaan; althans zooveel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogelijk. Dat je “De oubliette’ eruit houdt, is tot daaraan toe, maar ‘1,2,3,4,5” weglaten of zonder andere reden dan “omvang” in een andere bundel pooten lijkt me bepaald onjuist.’Ga naar eind13. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stomme getuigenHet centrale thema in Stomme getuigen is de droom. Een aantal verhalen heeft een droomachtig karakter (‘Gummivingers’ ‘De verdwenen horlogemaker’ en ‘Het vliegfeest’), in andere verhalen speelt de droom een grote rol (‘De oubliette’ en ‘De gestolen droom’). Wie droomt is volgens Vestdijk tevens toeschouwer. ‘De droom is een geschenk. Niet wij dromen - niet ons actieve ik -, maar “iets in ons droomt”.’Ga naar eind14. Tijdens de droom is degene die droomt dus een ‘stomme getuige’. Hij is stom in de betekenis van ‘hij kan niet spreken’ en hij is getuige in de betekenis van ‘hij is aanwezig bij een gebeurtenis’. In het essay ‘De droom als symbool’ beklemtoont Vestdijk dat het voor iemand die gedroomd heeft onmogelijk is de droom opnieuw te beleven, zodanig dat hij zich geheel met de nachtelijke ervaring kan vereenzelvigen: ‘[...] en ieder weet hoe zelden dit voorkomt, en hoe snel wij dromen, of onderdelen ervan, plegen te vergeten.’Ga naar eind15. Hierin is een tweede betekenis van de bundeltitel gelegen: iemand die van zijn droombeleving wil getuigen, moet stom blijven, omdat hij de droom helemaal of voor het merendeel vergeten is. Vestdijk heeft dus nogal wat reserves ten aanzien van de droom als literair bruikbaar materiaal. Toch speelt de droom in deze bundel een belangrijke rol. Dit komt doordat Vestdijk uitgaat van wat hij ‘de sfeer van de droom’ noemt. In zijn essay ‘Kunst en droom’ geeft hij aan dat dit voor een kunstenaar de enige vruchtbare manier is om dromen in het werk te gebruiken. In de novellenbundel Stomme getuigen, die surrealistische trekken vertoont, illustreert hij deze zienswijze. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De fantasiaVan de vier bundels kost het bij De fantasia de meeste moeite om een centraal thema te ontdekken. De verhalen zijn op het eerste gezicht zeer verschillend, zowel van vorm als van inhoud. Er blijkt echter wel een tweedeling in aan te brengen: sommige verhalen zijn illustraties van bepaalde ideeën uit De toekomst der religie, andere lijken vooral poeticaal geïnterpreteerd te moeten worden. Tot de eerste groep behoren bijvoorbeeld ‘De kluizenaar en de duivel’ en ‘De ongelovige pharaoh’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tweede categorie bevat onder andere ‘Fantoches’ ‘De strenge winter’ en ‘De winde in de storm’. Dat Vestdijk deze verhalen in een betrekkelijk korte periode schreef, doet echter vermoeden dat ze meer met elkaar gemeen hebben. Het titelverhaal ‘De fantasia’ geeft aan dat dat inderdaad het geval is, en dat de auteur in deze bundel het religieuze en het poeticale met elkaar verbindt. Bovendien betekent het woord ‘fantasia’ naast ‘schijngevecht te paard’ ook ‘muzikale variaties op een thema’. Delafitte, de hoofdpersoon van ‘De fantasia’ is in termen van De toekomst der religie een gedesintegreerde persoonlijkheid. Hij heeft zich in de loop van zijn leven teveel naar buiten toe gekeerd en is van de essentie van zijn leven, de woestijn, afgedwaald. Tijdens een tocht door de woestijn gaat Delafitte dit om verschillende redenen onder ogen zien. En zo blijkt de reis, die Delafitte in eerste instantie als een vervelende verplichting beschouwt, voor hem een louteringstocht te zijn. Hij besluit om zich de rest van zijn leven in de woestijn terug te trekken en wordt zo als het ware opnieuw geïntegreerd. In de bundel staat het dubbele thema van de terugkeer enerzijds tot de kern van het leven en anderzijds tot de kern van het schrijverschap centraal. In het schrijverschap ligt voor Vestdijk de religieuze integratie. Vestdijk past in De fantasia de introspectieve methode, ook een begrip uit De toekomst der religie, toe om het diepste wezen van zijn schrijverschap te achterhalen. Zoals de rijkdom aan beelden bij ijsvorming op de ruiten in ‘Een strenge winter’ voortkomt uit één fenomeen, de kou, zo wordt een oeuvre geboren wanneer de schrijver zich beperkt tot het schrijven en afstand doet van alles wat hem daarvan afleidt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Keuze van de interpretatiesBij de keuze van de interpretaties hebben we twee criteria gehanteerd. De te kiezen novellen moesten het thema van de betreffende bundel duidelijk representeren en het moesten novellen zijn waarover nog niet (of nauwelijks) was geschreven. De interpretaties betreffen zeven novellen: twee uit De dood betrapt (‘Drie van Tilly’ en ‘Het stenen gezicht’); twee uit Narcissus op vrijersvoeten (‘Homerus fecit’ en ‘Doge en Cicisbeo’); één uit Stomme getuigen (‘De gestolen droom’) en twee uit De fantasia (‘De winde in de storm’ en ‘Een strenge winter’) De dood betrapt: ‘Drie van Tilly’ en ‘Het stenen gezicht’ representeren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op uiteenlopende wijze het thema van de bundel, dat door het ambigue ‘de dood betrapt’ wordt aangeduid. ‘Drie van Tilly’ is een historisch verhaal dat halverwege van karakter verandert en zichzelf in zekere zin verdubbelt; ‘Het stenen gezicht’ is een cryptisch verhaal met symbolistische inslag, waarin de ‘levenwekkende’ kracht van het schrijven op metaforische wijze wordt geëvoceerd. Narcissus op vrijersvoeten: ‘Homerus fecit’ is een antiek verhaal waarin het narcissusthema via verdubbelingen op tal van niveaus wordt uitgedrukt; ‘Doge en cisisbeo’ is een historisch verhaal, dat zich in de waterstad Venetië afspeelt en waarin Vestdijk refereert aan de dubbelzinnige, historische figuur van de Italiaanse dichter Ugo Foscolo.
Stomme getuigen: ‘De gestolen droom’ is een verhaal dat het thema van de autonomie van het droomleven uitbeeldt, een thema dat door de titel van de bundel wordt uitgedrukt. De fantasia: ‘De winde in de storm’ en ‘Een strenge winter’ vormen ons inziens een tweeluik en worden daarom in onderlinge samenhang geïnterpreteerd. Beide novellen zijn representatief voor de vier laatste novellen van deze bundel, die alle nogal hermetisch zijn. Deze verhalen vertonen overeenkomsten met de ‘nagekomen’ novelle ‘Deernis met de wegen’ de enige van Vestdijks novellen die niet in een bundel terecht is gekomen, maar die ons inziens goed achterin De fantasia had kunnen passen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BibliografieGa naar eind16.Tot slot volgt hieronder een overzicht van secundaire literatuur over Vestdijks novellen. Opgenomen zijn in de eerste plaats artikelen over de afzonderlijke verhalen en over Vestdijk als novellist, in de tweede plaats relevante passages uit andere werken. Bij de samenstelling is wat de artikelen betreft naar volledigheid gestreefd.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|