[Nummer 68/69: Vestdijk als dichter]
Ten geleide
De poëzie van Vestdijk mag zich, na een vrij lange periode van veronachtzaming, op het ogenblik in een relatief grote belangstelling verheugen. De heruitgave van de Verzamelde gedichten, de verschijning van de Nagelaten gedichten en een duidelijke toename in de produktie van essays en studies over die poëzie vormen er het bewijs van.
Het leek de redactie dan ook een goed moment om met een dubbeldik themanummer ‘Vestdijk als dichter’ te komen, waaraan, behalve erkende Vestdijk-apologeten, ook anderen, bij voorbeeld wat gereserveerder tegenover deze poëzie staande critici, hun medewerking zouden verlenen. Het verheugt ons bijzonder, dat vrijwel alle uitgenodigden aan ons verzoek een artikel bij te dragen hebben voldaan; wij kunnen daardoor een staalkaart van opinies over Vestdijks poëtisch oeuvre presenteren, die absoluut uniek mag heten.
De terzake kundige lezer zal direct bemerken dat dit nummer opent met twee essays, die al heel lang geleden voor het eerst zijn gepubliceerd. Maar in de eerste plaats betreft het hier stukken uit bundels die geruime tijd zijn uitverkocht en niet eenvoudig meer te bemachtigen zijn. In de tweede plaats leek het ons niet ondienstig ook de wat minder ingewijde lezer middels deze ‘klassieke’ essays tot Vestdijks doorgaans moeilijke poëzie een inleiding te bieden.
Rudi van der Paardt