Vestdijkkroniek. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
R. Henrard
| |
[pagina 3]
| |
verwoordde. Het jaar daarop kwam het tijdschrift De Vrije Bladen van de grond, waarvan hij spoedig een toonaangevend redacteur werd; het zette de actie voort van Het Getij (1916-1924), eveneens in de oorlogsjaren het tijdschrift van de jonge, op vernieuwing bedachte letterkundigen als C. van Wessem, H. van den Bergh en J. Slauerhoff. In 1923 maakte Marsman kennis met de elf jaar oudere J. Greshoff (1888-1971), die toen dweepte met de poëzie van V. Larbaud, van wiens Barnabooth hij, net als velen in de naoorlogse generatie, zijn literair idool had gemaakt. In 1927 woonde Greshoff, die de zoon was van een technisch officier bij de Nederlandse Marine en zelf een wereldreiziger, te Brussel, waar hij regelmatig de boekhandel van Raoul Simonson bezocht, die onder zijn geestdriftigste en vrijgevigste afnemers Ed. du Perron (1899-1940) telde. Deze bleek immers niet voor het geld hoeven te zorgen en kocht zomaar alle boeken die zijn belangstelling trokken. Door bemiddeling van die boekverkoper kwamen Greshoff en Du Perron met elkaar in contact; spoedig raakten zij bevriend; die vriendschap berustte o.a. op hun gemeenschappelijke voorliefde voor de Franse letterkunde, inzonderheid voor Larbaud, A. Gide en Stendhal. Toen correspondeerde Du Perron al met Van Wessem en kende hij persoonlijk P. van Ostaijen en G. Burssens, de leidende figuren van het organisch expressionisme in Vlaanderen; door Greshoffs tussenkomst maakte hij kennis met R. Minne en R. Herreman, de bescheiden dichters van 't Fonteintje, met J. van Nijlen en de romanschrijver M. Roelants. Du Perron was nu eens en voorgoed in de literaire wereld geïntroduceerd en kon dankzij Greshoff en diens vele kennissen in die wereld opstellen en recensies plaatsen in Den gulden Winckel, waarvan Greshoff hoofdredacteur was, in Groot Nederland en De Gids. De begaafde en geapprecieerde criticus die hij met de jaren was geworden, las met sympathiserende belangstelling de opstellen van de aankomende M. ter Braak (1902-1940) en schreef er met lovende woorden over, hetgeen aanleiding gaf tot een vrij drukke briefwisseling, die in 1930 uitliep op een eerste ontmoeting in Rotterdam, waar Ter Braak leraar was en samen met zijn zuster Truida woonde, die later met een zekere Varangot zou trouwen, de middelmatige auteur van Virginia, de novelle die het tijdschrift Forum de doodslag zou geven. Als wij Greshoffs weduwe mogen vertrouwen,Ga naar eind1. werden er rond die tijd tussen Du Perron en Greshoff eindeloze gesprekken gevoerd over de oprichting van een eigen tijdschrift, aangezien De Vrije Bladen, waarin zij nochtans goede vrienden telden als Marsman en Slauerhoff en die hun bovendien ruime publikatiemogelijkheden boden, | |
[pagina 4]
| |
in hun ogen al te zeer de vormschoonheid aanprezen. Ter Braak, die intussen in 1931 door Du Perron met Greshoff in contact was gebracht en sinds zijn universiteitsjaren met Marsman bevriend was, werd voor het idee gewonnen. Een der eerste redactievergaderingen van Forum werd te Brussel gehouden ten huize van Greshoff. S. Vestdijk (1898-1971) kende vanaf zijn hbs-jaren Slauerhoff en beschouwde hem toen als zijn idool, met gevolg dat zijn eerste gedichten diens invloed duidelijk vertonen. Precies op aanraden van Slauerhoff legde hij in 1931 zijn eerste gedichten aan Du Perron voor. Het duurde niet lang of hij kreeg onverwachts het bezoek van Du Perron, die sindsdien voor hem een ‘meester’ werd, ‘superieur aan iedereen’ die hij gekend had en ook ‘een der amusantste mensen, een van de levendigste en stimulerendste praters’Ga naar eind2. die hij mocht ontmoeten. Kort daarna werd Vestdijk door Du Perron aan Ter Braak voorgesteld; hoewel deze bij de eerste ontmoeting ‘op het onvriendelijke af gereserveerd was’, werden zij, aldus Vestdijk, ‘grote, zij het geen intieme vrienden’,Ga naar eind3. wat trouwens door Ter Braak wordt bevestigd.Ga naar eind4. Ter Braak is het ditmaal die hem eind 1933 of begin 1934 met Marsman in aanraking bracht, die hem dadelijk bekoorde door zijn ‘warmte, levendigheid en frisheid’.Ga naar eind5. Weldra zou Marsman hem uitnodigen om samen een roman in brieven te schrijven; van hun samenwerking zegt Vestdijk dat ze ‘buitengewoon plezierig en stimulerend’ was.Ga naar eind6. Het is niet onze bedoeling alle in dit bondige historisch overzicht vermelde figuren bij deze studie te betrekken. Beperking is vereist en is overigens hierdoor verantwoord dat zij geen school vormen met een welomschreven program, maar er vooral op uit zijn hun strict eigen identiteit te bevestigen. Ofschoon Greshoff, Marsman, Du Perron, Ter Braak en Vestdijk zeker niet op dezelfde leest mogen worden geschoeid, worden zij door een diepe vriendschap met elkaar verbonden, die ons o.i. het recht geeft het wezen van de Forum-beweging aan die vijf vrienden te toetsen. Dat het tijdschrift Forum een beweging kristalliseert wordt door Ter Braak zelf bevestigd in een brief aan Du Perron enige tijd voor de opheffing van het tijdschrift: ‘Ik geloof nu zeer positief, dat het tijd is weg te gaan uit “de beweging”. Wat wij te bewegen hadden, hebben wij gedaan in Forum 1932; ik bedoel, wat wij in de literatuur te bewegen hadden. Jij had Coster te vermoorden (...) en ik had iets over de estheten te zeggen’.Ga naar eind7. | |
[pagina 5]
| |
Hoewel Ter Braak op zijn welbekende aforistische manier de problematiek schematiseert, is het niettemin een feit dat het idealisme, zowel het ethische als het esthetische, de prikkel is geweest die een aantal geloofsafvallige jongeren in beweging bracht. Forum 1932 is weliswaar het toppunt van de beweging geweest, die vanzelfsprekend over meer dan een enkel jaar gespreid was. In het interbellum staan grosso modo twee levensbeschouwingen tegenover elkaar. Allereerst de idealistische, volgens welke aan het historisch verloop een verborgen zin ten grondslag ligt, die hoe dan ook gevat (wetenschappelijk of intuïtief) op alle gebieden richtinggevend dient te zijn; telkens wordt de fenomenale wereld aan een bovenzinnelijke instantie ondergeschikt: de Idee (A. Verwey en P.N. van Eyck), de persoonlijke God (het christendom), de klassenloze maatschappij (het marxisme), de mythe van bloed en bodem (het nationaal-socialisme). Tegenover de veelsoortige idealisten, die de overgrote meerderheid vormen en de steun genieten van het institutioneel apparaat (staat, kerken, massa media, universiteiten, culturele instellingen), staat een minderheid vrijzinnigen, die in het voetspoor van Nietzsche en in Nederland C. van Bruggen aan een immanente Totaliteit blijven geloven, hieraan echter elke doelgerichte zin ontzeggen; het Volstrekte is een geheimzinnige, rationeel onuitputtelijke Eenheid, of beter gezegd een Tweeëenheid, die zowel het ware als het onware, het goede als het kwade, het lelijke als het schone, het goddelijke als het duivelse omvat. Zij gaan dan ook te keer tegen de dogmatici, de theoretici en de formalisten van alle slag, die bij de Waarheid zweren en die menen vastgelegd te krijgen in een mooi afgerond denksysteem en bijgevolg het abstracte boven het concrete verkiezen, de voorstelling boven de werkelijkheid, in feite de fictie boven de ...waarheid; zij hekelen dan ook hun huichelarij: hun daad verraadt hun woord, zij houden zich aan de letter en verloochenen de geest, zij staren zich blind op de normen en verliezen de waarden uit het oog; het zijn in de grond behoudzuchtigen, die hoofdzakelijk bedacht zijn op het behoud van het verworven bezit, zowel geestelijk als materieel, en zodoende de beweging remmen, terwijl het leven wezenlijk beweging is. Die vrijzinnigen koppelen de geest los van de zgn. hogere waarden en laten hem aansluiten bij het louter biologische, zodat hij ‘gedesidealiseerd’ wordt en in dienst wordt gesteld van het eigenbelang; de enkele levende mens krijgt de voorkeur boven ‘de mens’: ‘De mens bestaat niet, een mens soms’,Ga naar eind8. schrijft b.v. Greshoff; de subjectiviteit haalt het op de objectiviteit, het ik op de collectiviteit. Als wij die twee antithetische levensvisies onpartijdig bekijken, dan | |
[pagina 6]
| |
stellen wij vast, dat aan beide een gevaar verbonden is. Wie een geestelijke waarde verabsoluteert, zoals b.v. Plato het doet met de Schoonheid, wordt er vanzelf toe gebracht het heil van de gemeenschap met de volledige adhesie aan het Volstrekte te vereenzelvigen, de moraal met het recht, de vrijheid met de onderwerping aan het transcendente; Plato's Republiek is feitelijk een dictatuur, waar eugenese en doodstraf met slavernij gepaard gaan. De verabsolutering van het geestelijke loopt uit op de negatie hiervan, nl. machtsuitoefening; hiervan levert de geschiedenis overvloedige voorbeelden, zoals o.a. Ter Braak duidelijk aantoont in Van oude en nieuwe christenen. Wie daarentegen, als b.v. M. Stirner en Nietzsche, het nihilisme consequent doorvoert en het ik verabsoluteert, offert de gemeenschap aan zijn eigen belang op en opent de weg ofwel naar de heerschappij van een machtselite ofwel naar de anarchie. Multatuli was bereid zijn Max Havelaar in alle mogelijke talen te vertalen en aldus de hele wereld in opspraak te brengen omwille van zijn probleem, nl. zíjn eerherstel en de bescherming van de mishandelde en misbruikte Oostindische bevolking; niet voor niets werd hij geestdriftig verdedigd door Du Perron (cf. De man van Lebak), wiens stellingen evenals bij Multatuli bepaald werden door zijn wisselvallige gemoedsaandoeningen; bij beiden was de geest nauw aangesloten bij het instinct, zodat het ik primeerde en er geen ruimte was voor het compromis, dat het sociaal leven mogelijk maakt. Die a-sociale houding wordt door een kernachtig aforisme van Greshoff weergegeven: ‘“Wij”, zei de ingebeelde gek; “ik” zei de bescheiden wijze’.Ga naar eind9. De intellectuelen uit de groep, nl. Ter Braak en Vestdijk, hebben het alternatief duidelijk onder de ogen gezien: de geest of de macht, de gemeenschap of het ik. Ter Braak helt over naar de macht in Politicus zonder partij en naar de geest in zijn laatste geschriften; in haast alle romans van Vestdijk treft men machtsfiguren naast mystiekgezinden aan. Beiden hebben dan ook naar een tussenoplossing gezocht, die de individuele vrijheid beveiligt, zonder evenwel de enkeling van de samenleving te vervreemden. Ter Braak komt op voor het principieel opportunisme, het schipperen tussen individualisme en collectivisme, het beamen van het geestelijke met de daad (het ‘penser avec les mains’ van de Zwitserse personalist D. de Rougemont) en het negeren ervan met het woord. Vestdijk ziet het heil van het individu in de overwinning van angst en ressentiment door de universele liefde, die de allesbeheersende polen van ons | |
[pagina 7]
| |
driftleven, nl. de machtsdrift en de erotische drift verenigt; die allesomvattende liefde, welke gepaard gaat met het inzicht in de onderlinge saamhorigheid binnen de Totaliteit, brengt er vanzelf de mens toe de naaste naar dezelfde volmaaktheid op te voeden, d.i. zijn sociale taak te vervullen. In beide gevallen gaat het om een noodoplossing, die eerder het individu dan de maatschappij begunstigt. Niet zonder reden brengt A.F. van OudvorstGa naar eind10. Ter Braak thuis onder de ‘conservatieve critici’, terwijl H.A. Gomperts er terecht op wijst dat er bij de oprichters van Forum geen sprake was van maatschappelijk engagement.Ga naar eind11. Dit opportunistisch sociaal besef, althans voor zover het aanwezig is,Ga naar eind12. hangt nauw samen met hun fors individualisme, doch heeft ook, ten minste wat Greshoff, Ter Braak en Vestdijk betreft, een psychologische grond: zij waren mensenschuw, gesloten, terughoudend, weinig mededeelzaam, behalve in een vriendenkring. Vooral voor de massa, waarvan zij de bijzondere psychologie doorhadden,Ga naar eind13. waren zij bevreesd, nu ze met de invoering van het algemeen stemrecht na Wereldoorlog I een niet onaanzienlijke machtsfactor was geworden. De eerste verkondigers van de democratische gedachte, nl. Spinoza en de XVIIIde-eeuwse verlichters stelden vertrouwen in 's mensen redelijkheid, of althans de mogelijkheid om door een geschikte opleiding de mens tot redelijkheid te brengen, opdat hij op oordeelkundige wijze een politieke keuze zou kunnen doen. In de XIXde eeuw verflauwde dit geloof aan het Cartesiaanse rationalisme, terwijl de nadruk hoe langer hoe sterker op de onbewuste driften werd gelegd. Precies op het irrationele (instincten, hartstochten, gevoelens en ‘wenselijkheden’), en niet op de rede spelen de moderne politici in, en wel door middel van inhoudloze, doch bedwelmende clichés en slogans, om het grootst mogelijke aantal kiezers aan te lokken. Want daar gaat het om: de meerderheid te behalen om gezag uit te kunnen oefenen. Vooral Ter Braak, die bedacht was op het statuut van de partijloze intellectueel in een samenleving beheerst door de op macht gerichte partijpolitiek, had een scherp oog op de implicaties van de massaficatie en zag op, net als Ortega y Gasset, tegen een mogelijke ‘opstand der horden’; hij stelde immers vast, hoe de naïeve menigte zich gemakkelijk liet paaien met mooie, doch hol klinkende woorden en valse beloften, en achtte het niet ondenkbaar dat ze zich zou laten meeslepen door de eerste de beste gewetenloze volksmenner, die, eenmaal aan de macht gekomen, korte metten zou maken met de democratische vrijheid en de eerlijke intellectueel buiten spel zou zetten. Die vrees deed hem uitzien naar een paradoxale ‘democratische dictator’, d.i. een charismatische leider, die zich de de- | |
[pagina 8]
| |
mocratische beginselen niet al te ernstig aantrekt en er niet voor terugschrikt autoritair op te treden om de ‘geest’ en niet ‘de letter’ van de democratie, m.a.w. om de democratische ‘praxis’ te verdedigen. Hieraan moet echter worden toegevoegd, dat in het interbellum haast overal in Europa die behoefte aan een sterke leider zich deed gelden. Laten wij b.v. niet vergeten dat Mussolini zijn eerste politieke ervaringen in een linkse partij opdeed, en teleurgesteld door de ondoeltreffendheid van het democratisch ‘Gerede’ (het woord is van M. Heidegger) de dictatoriale koers uitging, met de welbekende nare gevolgen vandien. Wat de kunstenaars uit de Forumgroep betreft, dweepte Greshoff een tiental jaren met de Franse nationalist Ch. Maurras, liet zich Marsman een tijdlang verleiden door het fascisme en keek Du Perron, onder invloed van A. Malraux, een korte tijd uit naar het Russisch communisme. Voor zijn part heeft Vestdijk zich stelselmatig onthouden van politieke stellingnamen; in het laatste hoofdstuk van zijn Toekomst der religie spreekt hij zich echter uit over de voorwaarden van een wenselijke psychologisch-religieuze opvoeding, die zou moeten berusten op tucht en op een hiërarchische verhouding meester-leerling, waarbij de meester uitsluitend door zijn persoonlijkheid en zijn voorbeeld gezag zou afdwingen. Koestert hij aldus niet hetzelfde ideaal op het pedagogisch vlak als Ter Braak op het politieke? In een boeiend opstel merkt Van Oudvorst op, dat er in Nederland, in tegenstelling tot b.v. Frankrijk, ‘even onzichtbare als doeltreffende scheidslijnen tussen literatuur en maatschappij’ bestaan, en het Nederlands ‘de enige moderne taal (is) waarin het gebruik van het woord “intellectuelen” niet gepaard gaat met een connotatie van engagement’.Ga naar eind14. Opvallend is in dit verband, dat onder de Forumianen Ter Braak de enige is die, ondanks zijn partijloosheid, echt belang stelde in het politiek bedrijf en het nationaal-socialisme, dat de menselijke waardigheid waarop hij hartstochtelijk gesteld was met voeten trad, eerst met het woord dapper bestreed, later, toen het gevaar ernstiger dreigde, met de daad. Du Perron werd in de laatste vooroorlogse jaren een fel medestrijder, doch, zoals Greshoff opmerkt, ‘sproot zijn vurig partijkiezen niet voort uit de natuur van een partijganger, maar was onvermijdelijk geworden door bedreiging van alle kanten’.Ga naar eind15. Wat precies Greshoff betreft, hij neemt kordaat stelling tegen de ‘littérature engagée’ na de Tweede Wereldoorlog door J.-P. Sartre en diens schrijfgenoten voorgestaan: ‘Eerlijk gezegd geloof ik niet aan schrijvers die hun schrijverschap als een politiek bijproduct opvatten en er verschonend, ietwat al te luchtigjes, ove redekavelen’.Ga naar eind16. | |
[pagina 9]
| |
In 1939 nam Greshoff veiligheidshalve de wijk naar Zuid-Afrika, waar hij in de omstreek van Kaapstad een villa liet bouwen. Hij spoorde er Marsman en Ter Braak toe aan zijn voorbeeld te volgen. Hoewel Ter Braak de redelijkheid van die oplossing erkende, kon en wilde hij zijn vaderland niet verlaten, wat hem als een verraad voorkwam. Marsman, die al enige tijd in Frankrijk verbleef, gaf wèl gevolg aan Greshoffs voorstel, doch kwam tragisch om tijdens de overvaart naar Engeland, waar hij vandaan de zeereis naar Zuid-Afrika moest voortzetten. Voor zijn part voelde Vestdijk weinig voor politiek; dit geeft hij zelf toe;Ga naar eind17. de briefwisseling tussen Ter Braak en Du Perron bevestigt dit gebrek aan belangstelling; wij beperken ons tot een voorbeeld van zijn a-politieke gezindheid: als redacteur van Forum wilde hij een voortreffelijk artikel van J. Romein over de dialectiek van de vooruitgang afwijzen om de eenvoudige reden dat het ‘niet onder het hoofd “letteren en kunst” viel’.Ga naar eind18. Zijn niet-geïnteresseerdheid in politieke aangelegenheden verklaart misschien waarom echte haat van het nazisme hem vreemd was; terwijl Ter Braak en Du Perron hun venijnige pijlen afschieten op Hitler, de pure bruut, de machtswellusteling, de ressentimentsmens bij uitstek, de revolutionaire nihilist, maakt Vestdijk zich van hem af met een nuchtere opmerking en een humoristische pointe: ‘Natuurlijk was de persoon Hitler geen echte schizofreen. Ik houd hem zelfs niet voor een “hystericus”. Hij was alleen maar grotesk, en wel in groteske afmetingen. De natuur had zich zéér veel veroorloofd, met Hitler’.Ga naar eind19. Op Ter Braak na, die in zijn studiejaren evenzeer door intellectuelen als door kunstenaars werd aangetrokken en aan geen van beiden de voorkeur kon geven, later van het compromis tussen wetenschap en kunst, begrip en beeld, macht en geest zijn dogma maakte, waren de Forumianen rasechte kunstenaars. Dit geldt vooral voor Vestdijk, die zich dagenlang, afgezonderd van de buitenwereld en hiertegenover volkomen onverschillig, in zijn romanwereld kon opsluiten. Hierop zinspeelt Ter Braak meer dan eens in zijn correspondentie, afwisselend zijn bewondering uitsprekend over Vestdijks buitengewone werkkracht, dan weer zijn vrees uitdrukkend voor diens psychische gezondheid. Ter illustratie van Vestdijks vermogen om een muur op te trekken tussen zijn droomwereld en de buitenwereld haal ik een uittreksel uit een brief van Du Perron aan Ter Braak aan, geschreven kort na het overlijden van Du Perrons moeder: | |
[pagina 10]
| |
‘Ik kreeg van Vestdijk een door-en-door-literaire brief in antwoord op het bericht van het overlijden van mijn moeder en mijn situatie; de man denkt blijkbaar aan niets meer dan aan zijn eigen productie, wat overigens de ware artiest verraadt’.Ga naar eind20. Zo Du Perron begrip opbrengt voor de psychologie van de kunstenaar en diens egocentrisme, ergert Ter Braak er zich aan. In 1933 schrijft hij aan Du Perron: ‘Die man (= Vestdijk) barst momenteel van de literatuur (...); zijn isolement wordt langzamerhand te dwaas, te ...literair ook’.Ga naar eind21. Het volgende jaar komt hij terug op het verband tussen kluizenaar en kunstenaar bij de vriend van wie hij zich geleidelijk voelt vervreemden: ‘Hij (= Vestdijk) is nl. absoluut litterator in veel opzichten, wat misschien met zijn kluizenaar-leefwijze verband houdt’.Ga naar eind22. Weer een jaar later merkt Ter Braak op n.a.v. de discussies over de al dan niet plaatsing van Virginia in Forum en Vestdijks houding ter zake: ‘Hij (= Vestdijk) is meer literator dan ooit’; en hij preciseert t.b.v. Du Perron: ‘Vestdijk trekt zich van jullie brieven alleen iets aan voorzover ze de literaire kant betreffen’.Ga naar eind23. Ten slotte een uitspraak van Ter Braak uit 1936: ‘Vestdijk was laatst even hier (...). Ik heb geschikt met hem gepraat, maar voortdurend met het gevoel, dat hij eigenlijk niet meer bestaat. Hij is een litterator, zij het dan ook van de interessantste soort, en ik ben het nu eenmaal per se niet’.Ga naar eind24. De mens Vestdijk gaat geheel op in zijn werk; bij Ter Braak wordt dit vermogen tot zelfovergave tegengewerkt door zijn scherp kritische kijk, die hem de afstand helpt bewaren tussen het waarnemende ik en de buitenwereld. Vestdijk is alleen doorzichtig in zijn letterkundig werk, terwijl bij Ter Braak het werk de mens tevens onthult en verraadt; daarom waarschuwt hij herhaaldelijk voor de misverstanden waartoe het woord aanleiding kan geven. Hoe de Forumianen zich als kunstenaars tot de werkelijkheid ook mogen verhouden, één ding staat vast: de literatuur is hun roeping, de zin van hun leven. Het treffendst heeft dit Greshoff geformuleerd: ‘Ik zou niet anders willen wezen dan schrijver. Ik leef om te schrijven. In schrijven vind ik de enige rechtvaardiging mijns levens’.Ga naar eind25. | |
[pagina 11]
| |
Dit zijn geen ijdele woorden: vanaf zijn negentiende jaar zat Greshoff in de journalistiek; aan veertien Hollandse en buitenlandse dagbladen en zeven Hollandse weekbladen heeft hij meegewerkt; eind 1932 werd hij, als opvolger van C. Buysse, in de redactie van Groot Nederland opgenomen, waarvan hij, na het overlijden van Fr. Coenen, het redactiesecretariaat waarnam; zoals reeds vermeld, was hij nauw betrokken bij de oprichting van Forum; zijn verzameld werk omvat gedichten, aforismen, kritisch en essayistisch proza, vertalingen, bloemlezingen en nog allerlei geschriften, als brieven en een dagboek, die nog niet uitgegeven zijn. Het is bekend dat echte artiesten op school vaak geen flink figuur slaan; dit is nl. het geval met Greshoff en Du Perron geweest: op school waren zij beslist geen uitblinkers, men kan zelfs in beide gevallen van een mislukking gewagen; zij waren geroepen om zelfstandig te scheppen, en niet om slaafs naar een schoolmeester te luisteren. Vooral Du Perron, een verwend kind, kon geen dwang verdragen, wilde alleen maar doen wat hem beviel en was dan ook geenszins bereid zich aan een discipline te onderwerpen met gevolg dat hij zich onmogelijk kon schikken naar de eisen van het redactiebestuur van een tijdschrift, en aan zijn behoefte aan onbeperkte vrijheid alleen maar in eigen tijdschriften kon voldoen. Als aankomend schrijver stichtte hij in 1925 De Driehoek en in 1928 Avontuur, waarin hij zijn eigen gedichten en novellen uitgaf onder de schuilnaam Duco Perkens. In 1931 zette hij Ter Braak ertoe aan met hem de leiding van Forum te nemen. In 1939, kort voor zijn terugkeer naar Europa, vraagt hij aan Ter Braak of het niet mogelijk zou zijn met hem en Vestdijk een eigen blad op te richten: ‘Wat zou het verrukkelijk zijn als jij (= Ter Braak), Vestdijk en ik een eigen blad konden oprichten. Kàn dat niet?’Ga naar eind26. Een paar dagen later komt hij hierop terug met ditmaal een weekblad op het oog: ‘Kunnen jij (= Ter Braak), Vestdijk en ik niet samen een weekblad oprichten in het land waar de NSB alleen gecureerd kan worden door de Morele Herbewapening, die àlle oude hypocrieten en filisters verzamelt en met levenelixirs inspuit?’Ga naar eind27. Terug in Nederland dringt hij opnieuw aan op de stichting van een nieuw tijdschrift, nog steeds met Vestdijk en Ter Braak in de redactie, ditmaal aangevuld door De Kadt en Tas voor de politiek, - de internationale | |
[pagina 12]
| |
toestand en de steeds meer manifeste machtsdrift van Hitler en zijn trawanten maken de noodzaak van een krachtig verweer steeds dringender! Uit de kontekstGa naar eind28. blijkt dat de socialistische volksvertegenwoordiger De Kadt niet vreemd is aan Du Perrons voorstel. In tegenstelling tot Greshoff en Du Perron, die van jongs af voorbestemd waren om uitsluitend de letteren te dienen, dachten Marsman, Ter Braak en Vestdijk, ondanks hun aangeboren aanleg voor de literatuur, eerst aan een beroep dat hun een vast sociaal statuut zou verlenen; zij bezochten alle drie de universiteit te Amsterdam, resp. in de faculteit rechten, letteren en geneeskunde. Na afloop van hun studies maakten zij dadelijk dankbaar gebruik van hun diploma: Marsman vestigde zich als advocaat te Utrecht, Ter Braak trad in het gymnasiaal onderwijs, Vestdijk oefende de praktijk als plaatsvervangend arts uit. Na enkele jaren ondervonden zij evenwel, dat hun beroepsbezigheid hun de verwachte voldoening niet schonk en in feite niet beantwoordde aan hun innerlijke drang. Om hun wezenlijke natuur trouw te blijven, dus eerlijkheidshalve gaven zij hun winstgevende betrekking op om zich volledig aan de letteren te wijden, met alle financiële risico's aan het literair bedrijf verbonden. Al in 1932 liet Vestdijk de praktijk varen, het jaar daarop ruilde Ter Braak het leraarschap voor de journalistiek, kort daarna verliet Marsman de juridische wereld. Als redacteur kunst en letteren bij het Haagse blad Het Vaderland had Ter Braak een vast inkomen, - gelukkig voor hem, want de verkoop van zijn essays bracht bitter weinig op; - hij blijkt niet om geld te geven en klaagt alleszins nooit over geldgebrek, evenmin als Marsman die, volgens Greshoff, vaak ‘als een kluizenaar in schamele hutten’ leefde en zich ontberingen getroostte ‘alleen om zich onafhankelijk te maken van de wereld en de macht die de wereld uitoefent door middel van het geld. Hij zocht maar één weelde: de vrijheid!’.Ga naar eind29. Du Perron, die van een adellijk geslacht stamde, kon jarenlang in de waan verkeren onbekommerd van zijn eigen inkomen te leven; na het overlijden van zijn moeder raakte hij onverwacht in financiële moeilijkheden, waaruit hij zich dankzij zijn buitengewoon aanpassingsvermogen kon redden. Wat Vestdijk betreft, hij schijnt het aanvankelijk financieel niet gemakkelijk te hebben gehad; meer dan eens rechtvaardigt Ter Braak diens hinderlijk gedrag op grond van zijn geldnood en/of zijn geldzucht; dit is o.a. het geval wanneer Vestdijk, tot grote ergernis van Du Perron, het lidmaatschap van de Forum onvriendelijk gezinde Maatschappij der Nederlandse Letterkunde aanvaardt met het oog op de toekenning van de ‘duizendguldenprijs’; ‘Vestdijk is voor mij’, schrijft een verontwaardigde | |
[pagina 13]
| |
Du Perron, een ‘karakterloos stuk stront’.Ga naar eind30. De plooibaarder en inschikkelijker Ter Braak tracht Vestdijk te ‘begrijpen’ en raadt Du Perron aan Vestdijk te aanvaarden zoals hij is, d.i. een ‘door en door handelsman (...) met een onmiskenbare voorliefde voor de trucs als zodanig!’Ga naar eind31. Wij haalden zoëven Greshoffs uitspraak aan dat Marsman maar één weelde kende: ‘de vrijheid’. Dit is voor alle Forumianen geldig; zij strijden om de vrijheid bedreigd door het Stalinistische en het Hitleriaanse totalitarisme, zij komen op voor de enkele persoon tegen de massamens, zij verdedigen de zelfverantwoordelijke vrijheidsmens tegen de aan een ideologie verslaafde ‘kuddemens’. Had het woord in de mond van E. Mounier, D. de Rougemont e.c. geen christelijke connotatie, wij zouden ze onder de personalisten thuisbrengen inzoverre zij de bewust levende, vrije mens centraal stellen. Naar die levende enkeling, dat mengsel van vlees en geest, naar de verborgen roerselen van zijn woorden en daden gaat hun belangstelling; daarom hechten zij meer belang aan ‘het tweede gezicht’ dan aan zijn vermomming, die uiteraard bedriegt. De meester in het peilen van de psychische diepten is ongetwijfeld Vestdijk, die in al zijn romans blijk geeft van een verfijnd gevoel voor de veelsoortige driften die in de mens om de almacht strijden. Hoe zij zich tot de ander verhouden wordt dan ook niet bepaald door de intellectuele vaardigheid, de sociale standing, de ideologie of het lichamelijk voorkomen, maar berust op een onverklaarbaar, intuïtief gevoel van meerder- of minderwaardigheid; laten wij bij wijze van voorbeeld Vestdijk aan het woord: ‘Al bij onze eerste ontmoeting had ik het duidelijke gevoel van een bepaalde krachtsverhouding. Marsman is de enige geweest onder mijn vrienden tegen wie ik niet opzag’.Ga naar eind32. Wat verder geeft hij grif toe, dat hij zich tegenover Marsman ‘een klein beetje de meerdere kon voelen’.Ga naar eind33. Ook Ter Braak redeneert in termen van meerdere en mindere, van sterk en zwak. De vraag is telkens: getuigt mijn partner van levensdrift of van levensmoeheid, is hij een vrije geest of een slaaf, is hij een zelfbewuste en -verantwoordelijke ‘mens’ of louter een aap, die de anderen uit gebrek aan bezieling napraat en nabootst, kortom is hij een ‘vent’ of draagt hij een masker (de ‘vorm’, de schijn) om de vent te acteren? Voor de Forumianen moet de vorm de vent reveleren; achter het geschreven woord moet de lezer een mens van vlees en bloed kunnen zien; de leesakt moet | |
[pagina 14]
| |
een confrontatie ‘man tegen man’ worden. Het onderscheid tussen de mens en de schrijver wordt opgeheven, aangezien de mens zich volledig in de schrijver verwerkelijkt. Wij herinneren eraan, dat wie de mens Vestdijk wil ontdekken uitsluitend op diens literair werk aangewezen is; ook Greshoff wijst op de verwevenheid tussen leven en schrijven: ‘Hij (= de schrijver) moet zijn ganse bestaan met liefde en opgewektheid aan zijn vak, dat geen vak is, offeren. Hij moet met de schone letteren opstaan en naar bed gaan. Hij moet er zich mee bezig houden, ook als hij zich in schijn met iets anders bezighoudt (...). Altijd en overal, onder alle denkbare en ondenkbare omstandigheden, moet hij met de letterkunde bezig zijn’.Ga naar eind34. Van Du Perron zegt Vestdijk op beeldende wijze dat hij ‘zijn persoonlijkheid op 't presenteerblad van zijn eigen poëzie bood’.Ga naar eind35. Toen de jonge Marsman het achtereenvolgens had over expressionisme, activisme, dynamisme en ten slotte vitalisme, bedoelde hij daarmee de hartstochtelijke bezieling waarvan de poëzie diende doortrokken te zijn, zoals blijkt uit zijn voornemen ‘levens, moderne tijden, goden en revoluties tot één brandend visioen te verwerken’.Ga naar eind36. Omdat zij mens en werk als een onverbrekelijke eenheid beschouwen, zijn de Forumianen wars van ophef en grootspraak, die de innerlijkheid verhullen en aldus bedriegen, en willen zij, net als Multatuli in de XIXde eeuw, terug naar de natuur, d.i. het alledaagse, gewone woord, waaraan zij echter ongewone spanning verlenen. Hun voornaamste criterium bij de waardebepaling van om het even wie, zowel de intellectueel als de dichter, de politicus of de simpele man in de straat is eerlijkheid: eerlijk zijn tegenover zichzelf en de anderen, zich niet voordoen voor wat men niet is, zijn stellingen met overtuigingskracht verdedigen met tevens het besef van hun betrekkelijkheid, zich niet laten voorstaan op zijn statuut, van welke aard dan ook, maar dit als het natuurlijk gevolg van een aangeboren aanleg beschouwen, hoogmoed (de moed om zichzelf te affirmeren) met deemoed (de ander hetzelfde recht op zelfbevestiging gunnen) laten rijmen. Dit alles veronderstelt humor, die onschadelijke variant van het komische, die het ik tegen zowel het ontgoochelende idealisme als de zorgbarende werkelijkheid beveiligt. Vestdijk, die in Gestalten tegenover mij een hoofdstuk wijdt aan de humor, zegt ons dat hij alleen maar van mensen houdt die hem doen lachen, en de onhumoristischen zich van hem afkeren.Ga naar eind37. Ter Braaks Politicus zonder partij ziet eruit als een satire op de ernst en een apologie van de ‘homo ludens’, van het spel en het komi- | |
[pagina 15]
| |
sche. In hetzelfde verband halen wij een treffend aforisme van de mefistofelische Greshoff aan: ‘De liefdeloze, Satan, wordt gaarne lachend voorgesteld. Wie heeft zich ooit een lachende Christus gedacht?’Ga naar eind38. Dit aforisme herinnert aan Nietzsches opmerking dat hij het jammer vond dat er in het Evangelie geen ‘Dummheit’ zat, wat hem aan de geloofwaardigheid ervan deed twijfelen. Eerlijkheid hangt dus samen met het ludieke, dat zelf belangeloosheid insluit. Men speelt om het spel, omdat men er zin in heeft, er pret in vindt en niet om er profijt van te trekken. Zoals J. Huizinga terecht opmerkt, is hoofdzaak bij het spel ‘gewonnen hebben’; men speelt ‘om de eerste te zijn in kracht of in behendigheid, in kennis of in kunstvaardigheid (...)’.Ga naar eind39. ‘Kunst is spel’,Ga naar eind40. schrijft kort en bondig Greshoff; schrijven is een vorm van wedstrijd waarbij de schrijfvaardigheid, i.c. het vermogen om met het woord gelijk te krijgen, de tegenstander te verslaan, op de proef wordt gesteld. Het is echter alleen maar een spel; het gaat er geenszins om de tegenstander dood te slaan, of, zoals Hitler placht te zeggen, de vijand tot ‘kapitulieren’ te dwingen; de speler heeft immers spelpartners nodig; hoe vaardiger dezen zijn, hoe overtuigender en verdienstelijker de overwinning is. Daarom die behoefte aan polemiseren die vooral Du Perron, Ter Braak en Greshoff kenmerkt; voor polemiseren voelde Vestdijk, daarentegen, weinig: ‘polemiseren’, schrijft hij, ‘deed ik alleen op verzoek (...) of als ik echt kwaad was’.Ga naar eind41. Ter Braaks uitgesproken polemische gezindheid heeft tot veel misverstand aanleiding gegeven; hij werd voor een Mefisto gehouden, een Menno ‘ter Afbraak’, met gevolg dat de Wijnaendts Francken-prijs hem in 1937 om dit zgn. negativisme werd onthouden. Over het hoofd werd gezien dat hij, net als Goethes Mefisto, afbrak ‘um das Gute zu schaffen’, om de leugen te ontmaskeren, de cultuur te saneren, de menselijke waardigheid te herwaarderen. Marsman, Greshoff, Du Perron, Ter Braak en Vestdijk verschilden van temperament, karakter, levensstijl en ook vaak van mening, doch al die verschillen beletten niet dat zij verbonden waren door hun diep verankerd verlangen naar eerlijkheid en per slot van rekening naar een waarheid die boven het platte eigenbelang uitstijgt. Hieraan ligt hun duurzame vriendschap ten grondslag.
Die vijf vrienden zijn nauw betrokken geweest bij de geschiedenis van | |
[pagina 16]
| |
het tijdschrift Forum, waarvan het eerste nummer, zoals reeds vermeld, op 11 november 1931 verscheen. Voor de omstandigheden waarin dit ‘maandschrift voor letteren en kunst’ ontstond, verwijzen wij naar de inleiding van L. Mosheuvel tot de bundel ‘brieven, citaten, dokumenten en knipsels’ m.b.t. Forum verzameld door Willem Mooijman (1969). In de redactie zaten naast Ter Braak en Du Perron de Vlaamse romanschrijver M. Roelants, die door D. Zijlstra, een van de directeuren van de uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, was aangezocht, aldus Mosheuvel, om ‘zijn “uitgevershegemonie” in Vlaanderen te kunnen bestendigen’.Ga naar eind42. Vestdijk, die amper enige gedichten in De Vrije Bladen had kunnen plaatsen, had toen nog geen naam. Hij kende ook pas Du Perron en Ter Braak, die eigenlijk de stimulerende kern van de redactie vormden, zodat hij buiten de voorbereidende onderhandelingen werd gehouden. Doch al in de eerste nummers van de eerste jaargang verschijnen van hem enkele gedichten, die van meet af aan een gunstig onthaal krijgen. In 1932 waagt zich Vestdijk, die tot dan toe alleen lyriek had beoefend, aan het proza; op verzoek van Du Perron schreef hij een speciaal voor Forum bestemde novelle, Ars moriendi, geïnspireerd door zijn eerste verblijf in het ‘gekkenhuis’, zoals Du Perron het ouderlijk kasteel te Gistoux noemde; de novelle verscheen in het juninummer en wekte dadelijk Du Perrons geestdrift op: ‘Het is prachtig (...). Ik bewonder zijn eerste proza-“Versuch” hogelijk’.Ga naar eind43. In het decembernummer verschijnt een tweede novelle, 's Konings poppen, gevolgd in resp. het juni- en het decembernummer van de tweede jaargang door Een, twee, drie, vier, vijf en Het veer. Die twee novellen alsook een derde, De oubliette, had hij in een paar weken geschreven; hij was al bezig aan zijn eerste roman en had al plannen voor vier andere; bovendien had hij drie panopticums verzorgd, - een panopticum was een meestal kort polemisch stuk over een of ander Hollands of buitenlands cultureel verschijnsel; het idee om elk nummer van Forum van een of meerdere dergelijke stukken kwam van Marsman, - en een essay geschreven; zo'n geweldige prestatie in zo korte tijd dwong Ter Braaks bewondering af, die in januari 1933 uitroept: ‘Over een jaar is Vestdijk, of Nederland is werkelijk volkomen blind en doof, een figuur van de eerste grootte’.Ga naar eind44. | |
[pagina 17]
| |
Een maand vroeger had Du Perron impliciet hetzelfde oordeel geveld, toen hij Ter Braak aanraadde het volgende jaar Vestdijk in zijn plaats in de redactie op te nemen: ‘Niemand heeft er meer “recht” op dan hij, en zowel voor de poëzie, als als kameraad, is hij voor jou de geschikte man’.Ga naar eind45. Het essay waarvan hierboven sprake is, is getiteld Over de dichteres Emily Dickinson en verscheen in twee delen in het mei- en juninummer 1933. Ter Braak was door Du Perron op de hoogte gesteld van Vestdijks eerste essayistische poging en was uiterst benieuwd naar het resultaat: ‘Ik ben zeer benieuwd (...) hoe hij zijn filosofisch “verleden” zal verwerken. Dat is m.i. een gewichtig punt: de filosoof, die zich niet meer laat verlakken door de dikke termen’.Ga naar eind46. Wij herinneren eraan dat Vestdijk in wijsbegeerte geïnteresseerd was en in 1928 te Leiden college filosofie had gelopen; Ter Braak, die in zijn jeugd in de Hegeliaanse wijsbegeerte onderricht was, er echter sindsdien van vervreemd was en nu een afkeer had van het jargon, was terecht benieuwd naar de wijze waarop Vestdijk het intellectualisme kwijt zou raken. De lectuur van het essay was voor hem een buitengewoon aangename verrassing: ‘Het stuk heeft mij van a tot z geboeid, hoewel ik niets afweet van Emily Dickinson. Juist dat beetje filosofisch parfum doet mij goed! (...). Ik geloof, dat we in deze man de rechtvaardiging alleen al van Forum kunnen zoeken’.Ga naar eind47. Du Perron doet er nog een schepje bovenop: ‘Vestdijk is werkelijk onze grootste “trouvaille”’.Ga naar eind48. Vestdijk bleef daar niet bij. In het augustusnummer verscheen een tweede essay, ditmaal over Proust en Freud, en in het novembernummer een derde over Valéry onder de titel Valéry en het duistere vers, waarmee ditmaal Du Perron niet zo blij was: ‘Ik heb lak aan zijn conclusie, ook poëtisch, omdat Valéry, in al zijn glorie zelf een pover figuur slaat, voor mijn gevoel, naast Apollinaire’.Ga naar eind49. | |
[pagina 18]
| |
Wij zijn zo aan het einde van de tweede jaargang gekomen. De weerbarstige Du Perron heeft Ter Braak al lang laten weten dat hij als redacteur wilde uittreden en Vestdijk de ‘geschikte man’ was om hem op te volgen. Erger was dat Forum voor de uitgever geen financieel succes was, volgens Roelants had het aantal abonnees de tweehonderd nooit overtroffen; bovendien vond het tijdschrift hoegenaamd geen weerklank in Vlaanderen. Verschillende oplossingen werden overwogen: de opheffing, een reorganisatie of de fusie met een min of meer gelijkwaardig tijdschrift. Na veel discussies kan een opgelucht Ter Braak op 9 november 1933 aan Du Perron, die nu in Frankrijk verblijft, berichten: ‘Forum wordt voortgezet (...) en wel zo: maandelijks 80 p., te verdelen tussen Vlaanderen en Holland in onderling overleg. Verder zelfstandige redactie. Voor Vlaanderen hebben ze al een trio gefokt: Maurice (= Roelants), Walschap, en Gijsen. Ik heb nu een (...) redactie bedacht van Vic (= Victor E. van Vriesland), Vestdijk en mij’.Ga naar eind50. Intussen is bij de Vlaamse ploeg een vierde redacteur gevoegd, t.w. R. Herreman. Zoals Mosheuvel opmerkt, zijn we karig ingelicht over de gang van zaken in beide redacties, het minst nog in de Vlaamse. Uit de brieven van Ter Braak blijkt echter dat in de Hollandse redactie Vestdijk zich als een gewetensvol en actief medewerker ontpopte, terwijl Van Vriesland eerder een blok aan zijn been was; men luistere naar Ter Braak: ‘Vic leest de copie, dat is alles, is verder onbereikbaar en heeft het altijd druk’.Ga naar eind51. Van Vrieslands bijdragen zijn immers schaars. Vestdijk, daarentegen, laat praktisch geen nummer voorbijgaan zonder er een stuk in te plaatsen, hetzij een gedicht, hetzij een panopticum, een essay of een uittreksel uit zijn jongste roman. Else Böhler, Duits dienstmeisje zal er volledig in verschijnen in de vierde jaargang, en wel in twaalf afleveringen; van Terug naar Ina Damman en Meneer Visser's hellevaart wordt er telkens een uittreksel in opgenomen, resp. in het oktober- en het juninummer 1934. Terug naar Ina Damman wordt door beide vrienden hoog geprezen; een geslaagde roman, ‘veel zuiverder geschreven dan Meneer Visser’,Ga naar eind52. aldus Ter Braak, terwijl Du Perron nog verder gaat: ‘werkelijk even voortreffelijk als meesterlijk’.Ga naar eind53. Uit Ter Braaks opmerking betreffende Vestdijks schriftuur in beide romans blijkt dat hij Meneer Visser's hellevaart lager aanslaat dan Terug naar Ina Damman; wat hij en trouwens ook Du Perron in die roman betreuren is de ‘al te broederlijke navolging van Joyce’.Ga naar eind54. | |
[pagina 19]
| |
In de loop van 1935 rezen er opnieuw moeilijkheden, ditmaal niet in de eerste plaats van financiële aard, - sinds de reorganisatie van het tijdschrift waren er zowat honderd abonnees bijgekomen, hoofdzakelijk in Vlaanderen, - wel van redactionele aard. Afbreuk doende aan de eind 1933 gesloten overeenkomst verzette zich de eenparige Vlaamse redactie hardnekkig tegen het plaatsen in het Hollandse deel van Forum, en wel om ethische redenen, van de novelle Virginia; daar de Hollandse redactie even taai op haar positie bleef en de novelle toch verscheen, kwam het tot een breuk, die Forum niet overleefde. Wie van de ‘petite histoire’ houdt, kan de Vlaamse versie van het incident voorgesteld door Roelants in Roman van het tijdschrift Forum of les liaisons dangereuses (1965) vergelijken met Ter Braaks verhaal van de verwikkelingen rond die zaak in een reeks brieven gespreid tussen juni en november 1935. De lezer zij erop attent gemaakt dat Ter Braaks verhaal veel sappiger en met meer gevoel en hartstocht geladen is dan Roelants' afstandelijk relaas van de feiten. In Ter inleiding tot het eerste nummer van Forum staat o.a. te lezen: ‘Wij zullen daarbij pogen de veelal platonische wensen tot toenadering tussen de Vlaamse en de Noordnederlandse literatuur in een praktische samenwerking om te zetten’. In 1990 blijven de hier tot uiting gebrachte wensen nog even platonisch, zoals blijkt uit het decembernummer van Dietsche Warande en Belfort gewijd aan literatuur in Nederland en Vlaanderen; het gaat nl. om de uitvoering van een door de Nederlandse Taalunie bekroond project dat aspecten van de integratie tussen Nederland en Vlaanderen moest behandelen. Alle opstellen, beurtelings door een Nederlander en een Vlaming geschreven, wijzen uit, zoals de inleiders, M. Janssens en Ph. Vermoortel, betogen, dat ‘een verregaande harmonisatie van de twee literair-culturele systemen gewenst’Ga naar eind55. is, maar de integratie een vraagteken blijft. Zo die integratie nu nog een vrome wens blijft, was het in 1931 een ijdele illusie de hoop te koesteren Vlamingen en Hollanders rond een en dezelfde redactietafel bijeen te brengen; om allerlei redenen, waarop wij hier niet kunnen ingaan, was de algemene culturele achtergrond te verschillend om een doeltreffende samenwerking mogelijk te maken. Het duurde dan ook niet lang of de Hollandse redacteurs werden er zich van bewust; vrij spoedig rees er onenigheid tussen hen en Roelants omtrent de wijze van polemiseren; opvallend is voorts het geringe aandeel van de Vlamingen in de productie van Forum I (de eerste twee jaargangen). Daarom werd eind | |
[pagina 20]
| |
1933 de splitsing van de redactie wenselijk geacht; achteraf bleek dat dit een wankele oplossing was. Met de zaak Virginia kwam in 1935 het mentaliteitsverschil in het volle licht, zodat aan de samenwerking een eind moest komen. Eind 1935 werd het tijdschrift Forum opgeheven. De door de Forumianen bezielde vitalistische beweging zou nog jarenlang doorwerken... |
|