Vestdijkkroniek. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Gerrit Jan Kleinrensink
| |
[pagina 23]
| |
duidelijk. Hun argument dat de eerste versie voor Vestdijk zijn geldigheid had verloren, is discutabel omdat dat pas na het voltooien van de roman zou kunnen worden vastgesteld. Evenmin is het vanzelfsprekend dat de tweede versie wel geldigheid heeft bezeten. Een leeseditie kan in ieder geval geen reden zijn om de bestudering van de tekst achterwege te laten, maar bij alle hierna volgende overwegingen is het goed zich te realiseren dat ze betrekking hebben op een roman waarop we maar een gedeeltelijk zicht hebben.
De aeolusharpGa naar eind2. speelt zich af in de achttiende eeuw in een niet nader omschreven prinsdom en vertelt voor zover na te gaan een verhaal uit een van de zijhoeken van de geschiedenis zodat we aan de officiële geschiedschrijving van die tijd in eerste instantie weinig houvast hebben. Het enig historische aanknopingspunt is die geheimzinnige genezer die de graaf van Saint-Germain blijkt te zijn. Hoewel niet duidelijk is of hij de hoofdpersoon is, valt het wel op dat Vestdijk het plan voor De aeolusharp in zijn aantekeningen aangeeft met de naam ‘Saint-Germain’.
Afgaande op de schema's moest De aeolusharp een historische intrigeromanGa naar eind3. worden, dat is dus nog maar een globale karakteristiek. Uit andere bron weten we dat Vestdijk van plan was een ‘vie romancée’ te schrijven van de graaf van Saint-Germain.Ga naar eind4. De tekstbezorgers wijzen die mogelijkheid terecht af, omdat er geen aanwijzingen zijn dat Vestdijk over meer dan de voor de hand liggende kennis over deze figuur beschikte. Bovendien blijkt uit de schema's nergens dat er zoiets als de levensloop van Saint-Germain ter sprake zou komen. De graaf van Saint-Germain was een figuur van onduidelijke herkomst, niettemin behoorde hij tot de ‘jet-set’ van zijn tijd en was hij de vriend van vorsten en rijken. Hij vervulde geheime diplomatieke opdrachten en was bekend om zijn kennis van chemie en verfstoffen. Veel werd rondverteld over zijn talenkennis, zijn rijkdom, zijn vioolspel, zijn magische praktijken en zijn onsterflijkheid. Niemand zou hem ooit hebben zien eten. Hij zou al voor zijn geboorte geleefd hebben en hoewel hij in 1784 stierf werd hij volgens Theosofen in 1914 nog in Venetië gesignaleerd. Hij zou in nauw contact staan met geheime genootschappen die ook het prinsdom in De aeolusharp belagen, zoals Vrijmetselaars, Rozekruisers en Illuministen. Ook in Nederland was hij actief, hij was betrokken bij de oprichting van een porceleinfabriek in Weesp en bezat een landgoed in Ubbergen.Ga naar eind5. | |
[pagina 24]
| |
Een precieze aanduiding van de tijd waarin het verhaal speelt, is uit de overgeleverde fragmenten niet vast te stellen, maar gezien de levensdata van de figuur die daarvoor enig houvast geeft - Saint-Germain - moet dat zijn voor de dood van deze graaf, in 1784. Daarmee is in strijd de opmerking van de prior dat hij niet verwacht dat de prins in zijn cel ‘de 24 “Capriccios” van Paganini ten gehoore zou brengen’. Paganini leefde van 1782 tot 1840.Ga naar eind6. Zijn zeer moeilijk te spelen stukken voor viool, de ‘Capricios’, werden in 1818 in Milaan uitgegeven en zullen in de jaren daarvoor zijn ontstaan, maar bestonden nog niet op het tijdstip dat de prior de mogelijkheid overwoog of de prins die onder zijn hoede stond deze stukken zou kunnen gaan spelen. Nu zijn er voor deze antedatering wel een paar oplossingen te bedenken,Ga naar eind7. maar interessanter lijkt mij de naam van de violist Paganini in deze roman omdat Vestdijk hier de opmaat geeft voor een interpretatie van de vioolspelende prins. Paganini werd om zijn virtuoze spel wel een duivelskunstenaar genoemd en daarmee is de mogelijkheid gegeven om ook de krankzinnigheid van de prins te interpreteren als een verbond met de duivel ten einde zijn vioolspel te vervolmaken. De sprong lijkt wat fors, maar berust op de vaststelling dat ook Vestdijk de virtuositeit van Paganini met het demonische en duivelse in verband bracht.Ga naar eind8. Natuurlijk moeten we hier rekening houden met het verschijnsel beeldspraak, maar vast staat dat men ooit de krankzinnigheid beschouwde als het bezeten zijn door de duivel. Was De aeolusharp in oorsprong niet eerder een roman over een duivelskunstenaar dan een vie romancée van de graaf van Saint-Germain?
Al in 1932 schreef Vestdijk een gedicht over een eolusharp, hij veranderde en herschreef het, maar publiceerde het niet.Ga naar eind9. Daaruit valt op te maken dat het onderwerp eolusharp al een voorgeschiedenis had toen Vestdijk in 1942 aan zijn roman begon. De eolusharp krijgt in het gedicht de betekenis van een orakel of van het dichterschap, dat wil zeggen het vermogen om het ongerijmde te berijmen, om het onbewuste, ongeordende de vorm van een vers te geven. Uit de aantekeningen van Vestdijk bleek ook dat hij de eolusharp met het demonische verbond. De relatie tussen het eolisch dichterschap en het demonische wordt door de tekstbezorgers niet uitgewerkt, maar deze ligt ook zonder de hulplijn via Paganini wel voor de hand. De vraag kan ook eenvoudiger gesteld worden. Wat is in deze roman het verband tussen de titel en het verhaal over een machtsstrijd vol intriges? | |
[pagina 25]
| |
Moest De aeolusharp de roman worden over een duivelskunstenaar, desnoods over het falen van een duivelskunstenaar? Het thema was Vestdijk niet onbekend. Ter Braak had hem in zijn essay De duivelskunstenaar al naar deze regionen verwezen, Vestdijks belangstelling voor de roman over het complot van de kunstenaar met het kwaad - Doktor Faustus - is bekend, en nog in De huisbewaarder signaleerde Rob Schouten een violist à la Paganini, compleet met de samenzwering met de duivel.Ga naar eind10.
Als Vestdijk in de bovenstaande opzet geslaagd was - gesteld dat het zijn bedoeling is geweest - dan zou het net als Thomas Mann in Doktor Faustus, het thema hebben beschreven van de kunstenaar die tot zijn grootste prestaties komt door een moedwillige verbintenis met de duivel. In Dokter Faustus sluit de komponist Leverkühn zoals bekend een contract met de duivel dat hem in staat zal stellen gedurende een bepaalde periode de hoogste toppen van zijn kunst te bereiken. Het is echter niet goed aannemelijk te maken dat Vestdijk met zijn krankzinnige vioolspelende prins een dergelijk concept voor ogen stond. Ten eerste omdat de schema's van de onvoltooide roman er geen aanwijzing voor geven, maar ook omdat Vestdijk het Faustus-thema van Thomas Mann in zijn essay De zieke mens in de romanliteratuur nogal gerelativeerd heeft.Ga naar eind11.
Om een idee te krijgen van wat Vestdijk dan wel voor ogen kan hebben gestaan, is het nuttig naar ander werk uit de tijd van ontstaan van de roman te kijken. Toen Vestdijk aan De aeolusharp begon, had hij juist een aantal essays voltooid. Ze werden in 1952 gebundeld als Essays in duodecimo. In deze bundel staan een aantal stukken die enig licht werpen op de bedoelingen van De aeolusharp. In zijn brief uit Sint-Michielsgestel van 25 juni 1942 aan Theun de Vries schrijft Vestdijk over die essays: ‘Verder heb ik mijn “philosophische essays” voltooid, gedeeltelijk in aansluiting aan gesprekken met Prof. Pos (ik heb nu ruim 300 pag., en ben er nu maar eens mee uitgeschejen), ben met een roman begonnen.’Ga naar eind12. Die roman was dus De aeolusharp. In Sint-Michielsgestel bezocht Vestdijk de lezingen die Pos gaf over de fenomenologie, een beschouwingswijze later door Vestdijk zelf beschreven als ‘een even onbevangen als verfijnde vorm van beschrijven op grond van filosofische en linguistische bezinning, met veel aandacht voor wat wezenlijk is en wat niet.’Ga naar eind13. Deze werkwijze is in Essays in duodecimo aan te wijzen in die stukken waarin Vestdijk het wezenlijke, dat wil zeggen het echte en het onechte van een onderwerp wil onderscheiden.Ga naar eind14. | |
[pagina 26]
| |
Het meest van toepassing op De aeolusharp zijn de essays ‘De intrigant’, ‘Het principe van het kwaad’ en ‘De gulden middenweg’. De intrigant is bij Vestdijk niet alleen de spion en de beroepsmarchandeur, maar vooral degene die zijn medemens in levenskunst weet te overdonderen, weet af te troeven met geniale streken en sluw gespeelde rollen. Hoewel wij het echte en het onechte van de intrigant niet goed kunnen onderscheiden, legt Vestdijk niet de nadruk op diens ontmaskering, maar op de vraag op welke gronden wij hem moreel moeten veroordelen. Omdat alle personages in De aeolusharp intriganten zijn, ieder op het terrein waarop hem of haar dat het best ligt, lijkt het erop dat Vestdijk de roman als praktische oefening heeft gezien van de theorieën in deze essays. Van belang is het om vast te stellen dat Vestdijk als speurder naar het echte en het onechte zich op een ethisch standpunt stelt, weliswaar niet in elk essay, maar het resultaat van zijn onderzoek is meestal nauw verbonden met het moreel oordelend subject. Een zuiver wetenschappelijk fenomenoloog die er alleen terwille van de zaak zelf op uit is de schijn van het wezen te scheiden was Vestdijk nooit.Ga naar eind15. Wanneer Vestdijk dus in De aeolusharp kunstenaarschap en krankzinnigheid onder één noemer probeert te brengen, doet hij dit niet vanuit het oogpunt van de zo objectief mogelijke observerende medicus-fenomenoloog, noch vanuit het standpunt van de esteet, maar als de moralist die hij in Essays in duodecimo is en die uiteindelijk voor een benadering kiest die hij de gulden middenweg noemt, al past hij er wel voor op om zijn houding hier een vastgelegd normatief karakter te geven. Een houding die ook blijkt uit de figuur van de verteller van de roman, prior Theobaldus. Deze is geen alwetend verteller, geen magiër die tot in het wezen van zijn omgeving kan doordringen, hij is evenmin in staat om zijn omgeving vanuit een zeer onbetrokken houding objectief weer te geven, maar zijn opstelling ligt daar tussenin. Hij kent zichzelf als iemand die ongewild toch in intriges verwikkeld kan raken. Waar Vestdijk in ‘De intrigant’ drie typen van waarnemers (eigenlijk rechters) bespreekt is Theobaldus onder hen te herkennen. Ik kom daarom nog terug op zijn rol van waarnemer-verteller.
De krankzinnigheid van de erfprins in De aeolusharp moet dus niet gezien worden vanuit estetisch oogpunt, in de zin van: wat is het maximum haalbare voor de kunstenaar bijvoorbeeld door krankzinnig te worden of de krankzinnige te spelen, nee deze krankzinnigheid wordt gezien vanuit het oogpunt van de meer ethisch dan estetisch gerichte Vestdijk, die in | |
[pagina 27]
| |
deze roman het gedrag onderzoekt van een aantal personages wier echtheid ter discussie staat omdat het allen intriganten zijn. Waar de titel Aeolusharp dus wijst op een roman over de relatie van het demonische met het artistieke, komt het verhaal blijkens de schema's niet verder dan een fenomenologisch getinte analyse van de echtheid van een vorstenhof vol intriganten. Mijns inziens is er dus een breuk tussen de titel en het verhaal, en hebben we te doen met een roman met een verkeerde titel of met een roman met twee onverenigbare thema's. Het kunstenaarschap met zijn ‘eolische’ achtergronden, en de machtsstrijd der intriganten.
Er is nog een andere benadering van het verhaal mogelijk. Ik heb het tot nu toe alleen binnen het werk van Vestdijk bekeken, maar wil nog een benadering van buitenaf proberen, via de intertekstualiteit. In zijn studie over de historische romans van Vestdijk onderscheidt KraltGa naar eind16. een aantal basismotieven volgens welke de schrijver de stof van zijn historische romans ordent. Een van die motieven is het vetemotief, zoals dat bijvoorbeeld in Rumeiland voorkomt. Kralt heeft ook opgemerkt dat het Vestdijk minder ging om de reconstructie van een bepaald verleden, en eigenlijk alleen om de uitbeelding van de personages, bij voorkeur in een verleden om er de keur van menselijk handelen mee te vergroten. Dat is in De aeolusharp ook het geval, weinig historische context en veel aandacht voor de personages. Bijna zou je De aeolusharp een ideeënroman noemen in een historisch jasje. Vestdijk was ook meer psycholoog dan historicus.
In de Essays in duodecimo noemt Vestdijk een boek dat een aantal overeenkomsten blijkt te vertonen met De aeolusharp, het is Schiller's roman Der Geisterseher, waarin het vetemotief eveneens over rivaliserende prinsen gaat, waarin de graaf van Saint-Germain een rol speelt en bovendien nog een eolusharp voorkomt. Het essay ‘Goethe's romans’Ga naar eind17., waarin Der Geisterseher tweemaal boven het proza van Goethe wordt gesteld, is in 1944 geschreven en kan nog gerekend worden tot de ontstaansperiode van De aeolusharp. Het vetemotief dat bepalend is voor de structuur van Schiller's roman had Vestdijk ook aan andere romans over rivaliserende broers kunnen ontlenen zoals aan The master of Ballantrae van R.L. StevensonGa naar eind18.; het motief is zo oud als het Jacob en Ezau-verhaal uit de Bijbel, compleet met intriges, maar Vestdijk had blijkbaar een uitgesproken voorkeur voor de stof zoals Schiller hem die in achttiende eeuwse gedaante had laten zien. | |
[pagina 28]
| |
In 1765 had Kant een essay gepubliceerd tegen de praktijken van de Zweedse ziener Swedenborg die zich er op beroemde met de zielen van gestorvenen in verbinding te staan. Schiller, die het werk van Kant jaren bestudeerd had, keerde zich daarom op zijn beurt tegen de magiërs die zijn tijd onveilig maakten, alsmede tegen genootschappen zoals Rozekruisers en Vrijmetselaars, Illuminanten en Vrijdenkers waartoe de befaamde Cagliostro en de graaf van Saint-Germain gerekend werden. Der Geisterseher, gepubliceerd tussen 1787 en 1789 in het tijdschrift Thalia,Ga naar eind19. is een roman die is samengesteld uit de aantekeningen die de verteller van de roman vroeger gemaakt heeft en uit brieven die hem door een vriend zijn toegezonden. De verteller, Graaf O., ontmoet in Venetië zijn oude strijdmakker de prins... Deze prins is geen troonopvolger en kan zijn tijd in Venetië doorbrengen naar het hem belieft. De graaf en de prins komen ongewild een aantal malen in contact met twee geheimzinnige figuren, een van hen - de Siciliaan - probeert het vertrouwen van de prins te winnen door in een magische séance een overleden vriend van hem op te roepen. Tijdens de séance wordt het bedrog van de Siciliaan aan het licht gebracht door een tweede geheimzinnige figuur, hierbij blijkt dat onder de hulpmiddelen van de magiër zich een eolusharp bevindt, blijkbaar om er enig onheilspellend geluid mee voort te brengen. De Siciliaan, die zijn zaak verloren ziet, biecht nu op dat zo'n ontmaskering hem eens eerder is overkomen. Zijn verhaal lijkt op dat van Vestdijk. Een markies had twee zoons. Als de oudste en troonopvolger spoorloos verdwijnt verricht de tweede lange, vergeefse naspeuringen. De markies die zijn eind voelt naderen, dringt er bij de jongste zoon op aan troonopvolger te worden en met de aanstaande van zijn verdwenen broer te trouwen. Deze weigert edelmoedig. Dan biedt de Siciliaan aan om de geest van de overleden broer op te roepen om zo het bewijs te leveren van diens dood en van de rechtmatigheid van de opvolging door de jongste zoon. De bruiloft na de geslaagde séance wordt verstoord door een onbekende monnik die het bewijs levert dat de oudste zoon door de jongste is vermoord en dat ook de séance bedrog was. De monnik is de graaf van Saint-Germain, die al eerder in het verhaal was opgetreden als belager van de Siciliaan Cagliostro. Diens rol is uitgespeeld, maar de prins waarmee het verhaal begon, raakt langzamerhand ingesponnen in de intriges van Saint-Germain. Inmiddels is deze prins toch troonopvolger geworden en Saint-Germain, die hem tot het katholicisme weet te bekeren, is er met zijn intriges in geslaagd het vorstendom van de prins in handen van de moederkerk te | |
[pagina 29]
| |
doen belanden. Iets dergelijks had zich in Schillers tijd voorgedaan in de vorstendommen Württemberg en Hessen-Kassel.
In de intertekstualiteit kunnen vele gradaties van verwantschap tussen teksten worden onderscheiden. Hoe moet de relatie tussen De aeolusharp en Der Geisterseher beoordeeld worden? Rekende Vestdijk op de lezer voor wie de kombinatie van Saint-Germain en vete tussen twee prinsen een duidelijke hint was naar Schiller? Is een verwijzing naar Schiller Vestdijks bedoeling, dan moet de kennis van diens roman bijdragen tot de interpretatie van De aeolusharp. Is er geen herkenbare hint naar Schiller dan heeft Vestdijk alleen maar gebruik willen maken van een ieder ter beschikking staande oude verhaalschema's en speelt de interpretatie van Schiller geen rol in De aeolusharp. De vraag is dus: werpt Schiller's werk enig licht op Vestdijks roman? Naar mijn mening is dat nauwelijks het geval. Der Geisterseher is een aanval op figuren als Saint-Germain en Cagliostro, terwijl Vestdijk zich veel minder afwijzend tegen zulke intriganten opstelt. Hij is in ze geïnteresseerd en probeert zich aanvankelijk in Saint-Germain in te leven door hem als een ik-figuur op te voeren (eerste versie). Het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat Der Geisterseher voor Vestdijk als voornaamste bron van informatie over de figuur Saint-Germain heeft gediend.
Een verwantschap met Schillers eveneens onvoltooide roman brengt ons weinig verder met de interpretatie van De aeolusharp, en geeft ook geen antwoord op de vraag waarom het boek niet af is gekomen. Hoogstens kan opgemerkt worden dat zowel Vestdijk als Schiller zich door de kwade genius Saint-Germain in hun werk gestoord zagen. Hoopvol noteren Van Deel en Van Vliet hier dat Vestdijk de roman nog wel afgemaakt zou hebben, omdat sommige van zijn romanthema's een lange incubatietijd nodig hadden. Het is inmiddels niet moeilijk meer die hoop de grond in te boren, maar terwille van de gelegenheid wil ik mij hier niet al te rigide opstellen als ‘Der Geist der stets verneint’, die volgens de Essays in duodecimo het principe van het kwaad is. Daarom ook het laatste woord aan vader Theobaldus, de brave prior van het klooster waarin de eolusharp voor 't eerst klonk. In de eerste versie van de roman was hij één van vier ik-figuren; in de tweede versie, na de perspectiefwisseling waarmee Vestdijk een impasse dacht te overwinnen, is hij gepromoveerd tot verteller van de hele roman. De aeolusharp krijgt dan een vergelijkbare ondertitel als bij Schiller: ‘Aus den papieren des Grafen van O.’ Rob Schouten zegt in zijn | |
[pagina 30]
| |
boek over Vestdijk en de muziek dat musici bij Vestdijk altijd door het oog van een verteller bezien worden. ‘Men kan ze aanzien, niet inzien’.Ga naar eind20. Als oorzaak voor die benadering van op afstand ziet hij een haatliefde verhouding van Vestdijk tot musici, maar dat is een te beperkt standpunt, omdat ook andere personages dan musici van buiten af bekeken worden. Van Deel verklaart de perspectiefwisseling in De aeolusharp als middel om het verhaal geheimzinniger te maken, wat zeker het geval is, maar bruikbaarder lijkt me wat Vestdijk er zelf over gezegd heeft. Over de verteller in De hotelier doet niet meer mee vertelde hij Theun de Vries: ‘Ik laat het verhaal vertellen door een Duitser die van lieverlede in een Bonapartist verandert, maar hij voelt zich tegelijk toch aldoor Duitser, hetgeen identificatie voorkomt, en om die reden is hij juist de aangewezen man om de hele geschiedenis uit de doeken te doen.’Ga naar eind21. Een Duitser, maar ook een Bonapartist. De verteller bij Vestdijk is een figuur die zich niet volledig aan zijn omgeving uitlevert. Daarmee is hij de tegenpool van de figuur die we nu traditiegetrouw maar de duivelskunstenaar of de magiër noemen. Deze figuren zijn in tegenstelling tot de vertellers niet geneigd zijn om zich in objectiverende zin tot hun omgeving te verhouden, die houding hebben ze niet nodig, en ze zijn er naar hun aard niet toe in staat. Hun benadering van de wereld is het zich aan elke situatie aan kunnen passen. Nooit is er een verschil tussen wat hun omgeving eist en wat of wie ze zijn. Over Saint-Germain wordt bij Schiller gezegd dat hij de kunst verstaat om die figuur te zijn die de omstandigheden vereisen: ‘Dieser Mensch ist alles, was er sein will, und alles, was der Augenblick will, dass er sein soll.’ Saint-Germain komt in De aeolusharp alleen maar voor als monnik, maar bij Schiller ook nog in vele andere rollen. De magiër is dezelfde als de helderziende, de ziener. Zijn vermogen tot volledige vereenzelviging maakt het hem onmogelijk om ook nog als het ware buiten zichzelf te treden om verslag te doen van zijn bevindingen. Zou hij daartoe in staat zijn dan was hij maar gedeeltelijk degene die hij op dat moment was, dan was hij geen magiër meer, maar iemand die zich ervan bewust was dat hij een rol speelde, dan was hij de nieuwsgierige rechter uit ‘De intrigant’. Zou Vestdijk als verteller een aan Saint-Germain gelijkwaardig figuur genomen hebben, dan had hij daarmee iemand die als geen in staat was zich te vereenzelvigen met het magiërschap, hij hoefde zichzelf maar na te gaan bij wijze van spreken. Het is de magiër natuurlijk mogelijk dat hij naar believen een andere magiër kan zijn, maar als dat het geval is kan hij hem niet niet zijn, en daarom kan hij er niet over vertellen. De verteller die kan objectiveren en de magiër | |
[pagina 31]
| |
die zich geheel verplaatst in de figuur waarover hij moet vertellen, zijn figuren die elkaar uitsluiten. Ook daarom heeft Vestdijk geen ik-roman geschreven over het pact met de duivel of de duivelskunstenaar. Zo zit dat tussen de verteller en de duivelskunstenaar. De vertellende prior kan zich dus wel enigszins verplaatsen in een figuur als Saint-Germain, maar niet genoeg om hem van binnen uit te begrijpen. Zijn vorm van zich verplaatsen in de ander haalt het niet bij wat een meester op het gebied van inleving vermag. Waarom dat zo is staat in Essays in duodecimo: van de drie rechters uit ‘De intrigant’ acht Vestdijk degene die niets van de schuldige begrijpt wel competent, in tegenstelling tot de rechter die nieuwsgierig is en zich maar ten dele in de beklaagde kan verplaatsen. De derde rechter is eveneens competent, maar hij begrijpt de schuldige van binnen uit door zich geheel met hem te vereenzelvigen. Hij is een goed rechter dank zij zijn helderziendheid, een ziener, een magiër. Vertaal nu het begrip rechter in verteller en het wordt duidelijk welke theorie Vestdijk er ten aanzien van de verteller in zijn werk op na houdt. Omdat het vermogen van de magiër zich aan ons objectiverend begrijpen onttrekt, is het verklaarbaar dat hem duivelse krachten worden toegeschreven. Maar ook de goede Theobaldus, de verteller, komt er niet schuldeloos af. Zijn relatie met het kwade lijkt maar van tijdelijke aard en minder essentieel, maar bij Vestdijk is ook hij een vertegenwoordiger van het principe van het kwaad, omdat hij zich weet te identificeren met zijn omgeving, en er zich toch van distantieert. Voor zover hij weet heeft van objectiveren, van vertellen, lijkt hij op Mefisto die in ‘Het principe van het kwaad’ de geest is die ‘verneint’ - anders zou hij weer niet kunnen vertellen - maar het is ook zijn taak om de lezer op aangename wijze zo ver mogelijk in verhaal mee te lokken en zich daarbij als de meest betrouwbare gids voor te doen. Het is bij dit alles ‘een Talmoedisch wikken en wegen’, om met Brakman te spreken. De verteller zoekt ‘de gulden middenweg’ en heeft weet van het dilemma in het essay ‘Kennen en genieten’, waar Vestdijk stelt dat genieten is voorbehouden aan wie geen kenner van de zaak is en dat de kenner is uitgesloten van het genieten. De lezer oordele zelf over de erotische vizioenen van Theobaldus en broeder Bernardus. |
|