Vestdijkkroniek. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Willem Huberts
| |
[pagina 15]
| |
hand van de overgeleverde manuscripten en schema's een goede indruk te krijgen van wat Vestdijk voor ogen stond met De aeolusharp, toch moet men oppassen met interpreteren van het materiaal. Het blijft immers een onaf manuscript.
De gebeurtenissen in De aeolusharp zijn de volgende. Een koningszoon is voorbestemd zijn vader op te volgen als vorst. De zoon ambieert echter iets heel anders: het kunstenaarschap. Hij blijkt een begenadigd violist te zijn en hij wil zijn artistieke gaven geheel in dienst van de muziek stellen. Hiertoe simuleert hij zelfs krankzinnigheid. Dit helpt hem echter niet: een vreemdeling met magische gaven ‘geneest’ hem van deze krankzinnigheid. Hier doorheen speelt dan nog een (in het overleverde materiaal nauwelijks uit de verf gekomen) liefdesgeschiedenis. Belangrijk in het verhaal zijn twee zaken: het vioolspel van de jonge prins en de vreemdeling die hem ‘geneest’.Ga naar eind2.
De titel van De aeolusharp zou als volgt kunnen worden verklaard. Uit de overgeleverde schema's van de roman valt op te maken dat Vestdijk van plan is geweest het vioolspel van de jonge prins bij tijd en wijle als de klanken van een eolusharp weer te geven. Dat wil zeggen: het vioolspel van de jonge prins zou, gedurende diens ‘krankzinnigheid’ als een pars pro toto voor de jongeling zelf hebben moeten fungeren. Gedurende zijn ‘krankzinnige’ perioden zou de jonge prins dus niet zelf verantwoordelijk voor zijn daden moeten zijn. Hij zou, net als een eolusharp niet door een mens, maar door de grillige wind wordt bespeeld, ten prooi zijn aan krachten buiten hem, waardoor hij niet verantwoordelijk voor zijn daden zou kunnen zijn - net zoals een krankzinnige dat niet is. De vraag blijft dan natuurlijk wel onbeantwoord waarom de jonge prins juist als een eolusharp moet worden voorgesteld en wat de diepere zin van deze metafoor kan zijn. Wellicht had Vestdijk een parallel met het functioneren van de kunstenaar op het oog. Ook die ‘zingt’ namelijk buiten zijn eigen wil om; hij heeft geen andere keuze want zijn talent dwingt hem daartoe.
Volgens een verklaring van een van Vestdijks medegijzelaars in Sint-Michielsgestel, jhr. mr. M. van der Goes van Naters, zou De aeolusharp een vie romancée van de graaf van Saint-Germain moeten worden. Zoals de beide tekstbezorgers terecht opmerken zijn er noch in de overgeleverde twee versies, noch in Vestdijks romanschema's aanwijzingen voor deze opvatting te vinden. Desondanks toont de opmerking van Van der Goes | |
[pagina 16]
| |
van Naters aan dat Vestdijk tegen hem waarschijnlijk op een dergelijke wijze over de roman moet hebben gesproken. Voor Vestdijk moet derhalve tijdens het schrijven al vast hebben gestaan dat de graaf van Saint-Germain een rol in de roman zou gaan spelen. Daar niet aan te nemen is dat Vestdijk tegenover een medegijzelaar sprak over een willekeurige bijfiguur van de te concipiëren roman, mag worden aangenomen dat Vestdijk de graaf van Saint-Germain als een van de dragende figuren van de roman zag. Toch zal de graaf van Saint-Germain geen hoofdrol in de roman beschoren zijn geweest - hoogstens een bijrol, katalyserend van aard, want de roman gaat immers niet in eerste instantie over de belevenissen van de graaf van Saint-Germain, maar over de innerlijke strijd van een jonge prins die liever kunstenaar dan koning wordt.
Zoals Van Deel en Van Vliet in hun ‘Nabeschouwing’ van De aeolusharp meedelen was deze graaf van Saint-Germain, die in de tweede helft van de achttiende eeuw leefde, een schilderachtige en charismatische figuur, door de een als een charlatan, door de ander als een verlosser beschouwd. Uit de verhalen die over hem de ronde doen komt hij naar voren als een duister individu, waarvan op zijn minst gezegd kan worden dat zijn activiteiten door zijn tijdgenoten als buitengewoon opmerkelijk werden beschouwd. Een mysterieus man die zich bewoog op de grens van het maatschappelijk-betamelijke en het bovennatuurlijke. Leefde hij enkele eeuwen eerder dan zou hij zeker op de brandstapel beland zijn.
Deze graaf van Saint-Germain is overigens niet de enige van zijn soort in Vestdijks oeuvre. Vestdijks werk zit vol met avonturiers, magiërs, occultisten, vrijmetselaars, alchimisten en meer van dat soort kleurrijke randfiguren, waar hij (para)-psychologische aandacht aan besteedt. Ik noem er enkele uit zijn romans: Wevers uit Heden ik, morgen gij, De Romanesque uit De vuuraanbidders, Peter Höllriegl uit Het spook en de schaduw en Carl Fentener uit Het verboden bacchanaal. Uit zijn novellen: kapitein Barioni uit Barioni en Peter, uit zijn gedichten: Gilles de Rais uit de zesdelige reeks verzen over deze Franse edelman en de Vliegende Hollander uit het gelijknamige lange epische gedicht. In Vestdijks jeugdverhalen zijn ze in rudimentaire vorm te herkennen, maar daar ligt de nadruk meer op de natuurwetenschappelijke eigenaardigheden van de beschreven personen (en de door hen veroorzaakte gebeurtenissen) dan op het paranormale, het bizarre en het magische. | |
[pagina 17]
| |
Ik kan me niet aan de indruk onttrekken alsof er in Vestdijks werk regelmatig een botsing plaatsvindt tussen het natuurwetenschappelijk-aanvaardbare en het bovennatuurlijke. In dit verband wijs ik bij voorbeeld op zijn romans De kellner en de levenden, De onmogelijke moord en Bericht uit het hiernamaals. In De onmogelijke moord wordt dermate veel aandacht besteed aan zaken als de relativiteitstheorie en de quantummechanica dat men zich af kan vragen wat Vestdijk hiermee beoogd kan hebben.
In Bericht uit het hiernamaals wordt de natuurwetenschap naar de uiterste rand van onze kennis gedreven, naar dat vage en schimmige overgangsgebied tussen wetenschap en vermoeden - daar waar het bovennatuurlijke zijn bestaansrecht vindt.Ga naar eind3. In zijn oeuvre spelen personen als de graaf van Saint-Germain soms een hoofdrol, vaker zijn ze op de achtergrond aanwezig en treden af en toe naar voren. Voor het merendeel spelen ze geen rol van belang in het verhaal, maar ondersteunen ze de geestelijke Werdegang van de hoofdpersoon. Ze maken deel uit van de achtergrond, waartegen de intrige zich ontwikkelt. Het vormen van couleur locale is hun voornaamste taak.
Vestdijk spreekt in zijn oeuvre meermalen over het kunstenaarschap. Niet alleen spreekt hij soms expliciet en zeer gedetailleerd over de problematiek van het scheppen als zodanig, hij heeft zelfs de thematiek van enkele romans integraal gewijd aan de kunstenaar en zijn positie in - en soms tegenover - de wereld. Ik geef opnieuw enkele voorbeelden. Als roman over een kunstenaar is natuurlijk het meest bekend de Victor-Slingelandtrilogie. Verder noem ik naast de boven al aangestipte roman Een huisbewaarder de romans Terug tot Ina Damman, Het vijfde zegel, Aktaion onder de sterren, De ziener, De schandalen en De onmogelijke moord. Ook in zijn dichterlijke werk zijn vele verzen aan te wijzen waarin het dichten, het dichterschap en, in algemenere zin, het kunstenaarschap het centrale motief vormen. Aan dit aspect van Vestdijks werk is in het verleden in vele publikaties al aandacht geschonken.
Ik zelf heb Vestdijks visie op het kunstenaarschap altijd religieus geïnterpreteerd, waarbij ik dit ‘religieus’ in de zin gebruik waarin ook Vestdijk zelf het veelvuldig gebruikte; namelijk niet kerkelijk van invalshoek. Vestdijk zag de kunstenaar als een soort van middelaar, enerzijds deel uitmakend van de maatschappij en daar zijn inspiratie uit puttend (Vestdijk was zeer zeker geen aanhanger van het idee dat de kunstenaar vanuit zijn | |
[pagina 18]
| |
ivoren toren de mensheid bekijkt en daar vervolgens over schrijft, noch zag Vestdijk iets in het idee van de goddelijke inspiratie), maar anderzijds zag hij de kunstenaar als geplaatst buiten de sociale orde terwijl hij als een soort van ideale leraar zijn medemensen docerenderwijs bejegent, en hen eventueel zelfs kan voorgaan op weg naar een betere samenleving. Ik vind voor mijn visie steun in bij voorbeeld Vestdijks De toekomst der religie, vooral de passage over de opvoeding der opvoeders,Ga naar eind4. maar ook in zijn essay Kunstenaar en oorlogspsychologie,Ga naar eind5. waar Vestdijk spreekt over het feit dat de kunstenaar de ‘geestelijke waarden’ die in de maatschappij bestaan, vermeerdert.
Nu acht ik het aannemelijk dat De aeolusharp ook zou zijn gaan behoren tot het genre van de ‘kunstenaarsroman’ - laat ik het zo maar noemen. De hoofdpersoon, de jonge prins, is voorbestemd om de plaats van zijn vader in te nemenGa naar eind6. terwijl de zoon in tegenstelling daarmee zijn levensvervulling tracht te vinden in het kunstenaarschap. In hoeverre Vestdijk De aeolusharp zou hebben laten afwijken of juist overeenkomen met zijn overige werk met deze thematiek, valt natuurlijk niet na te gaan. In ieder geval meen ik op te mogen merken dat De aeolusharp in dit opzicht dus niet alleen in het geheel van Vestdijks werk staat.
Mijn stelling is nu dat in De aeolusharp beide bovengenoemde verschijnselen; het facet van de met bovennatuurlijke gaven begiftigde vreemdeling en het facet van de preoccupatie met het kunstenaarschap, voor het eerst verenigd worden.Ga naar eind7. En in dit opzicht zou De aeolusharp een unieke plaats in Vestdijks oeuvre zijn gaan innemen - als de roman ooit voltooid zou zijn. Het voert in dit korte bestek te ver om alle mogelijke implicaties voor het bestaande beeld van Vestdijks opvattingen over het kunstenaarschap te overwegen. Meer dan aftasten kan dit niet zijn. Toch is het verleidelijk om een afbakening te pogen van de mogelijke consequenties.
Wanneer in De aeolusharp inderdaad de graaf van Saint-Germain als een soort deus ex machina de jonge prins in staat stelt zijn roeping te volgen, dan betekent dit dat Vestdijk in deze roman heeft willen vertellen dat het kunstenaarschap iets is dat buiten de natuurlijke orde staat; met recht is het iets bovennatuurlijks. In ieder geval is het intermediair via welke de kunstenaar tot zijn roeping komt, van bovennatuurlijke afkomst. Of, iets minder absoluut geredeneerd: het intermediair, in casu de graaf van Saint-Germain, staat voor het bovennatuurlijke, het paranormale en het | |
[pagina 19]
| |
demonische. Niet voor niets wordt in het overgeleverde romanfragment enkele malen gesproken over de vraag of de graaf nu wel of niet de duivel is.
Zo bezien zijn het niet de maatschappelijk-aanvaardbare omstandigheden (lees: het als vanzelfsprekend geachte feit dat de prins de voetsporen van zijn vader dient te drukken) die de kunstenaar in staat stellen zich te ontplooien. De kunstenaar dient bereid te zijn zich maatschappelijk onacceptabel op te stellen, ten einde zijn doel (het dienen van de kunst) te kunnen bereiken. In De aeolusharp laat de jonge prins zich immers zelfs krankzinnig verklaren, om maar niet datgene te moeten ondergaan wat men voor hem in petto heeft: het koningschap. Deze visie op het kunstenaarschap als buitenmaatschappelijke activiteit sluit overigens goed aan bij wat Vestdijk eerder in het al genoemde essay Kunstenaar en oorlogspsychologie daarover te berde brengt.
Ik heb De aeolusharp voornamelijk bekeken met het oog op de plaats van deze fragmentarisch overgeleverde roman in Vestdijks gehele oeuvre. Als roman op zich acht ik hem niet overtuigend. Vestdijk zelf heeft opgemerkt dat hij het verhaal ‘schaapachtig’ vond en ik moet hem daarin bijvallen. Misschien heeft dit gegeven, gecombineerd met het feit dat Vestdijk niet de innerlijke drang voelde een roman af te maken die hij in bijzonder onplezierige omstandigheden had opgezet, ervoor gezorgd dat Vestdijk De aeolusharp nooit tot een einde heeft gebracht. Het is altijd bijzonder moeilijk om aannemelijk te maken waarom iets niet gebeurd is. Zo is bij voorbeeld de vraag waarom Vestdijk zijn jeugdverhalen bij zijn leven nooit heeft gepubliceerd eigenlijk niet te beantwoorden en ditzelfde geldt voor de vraag waarom De aeolusharp nooit voltooid werd. Behalve de al genoemde twee mogelijke oorzaken noem ik nog een derde. Zoals de roman nu voor ons ligt is de graaf van Saint-Germain slechts een van de bijfiguren - ik stipte dit al aan. Het lijkt mij echter waarschijnlijk dat Vestdijk, wellicht pas tijdens het schrijven, of anders er aan voorafgaand, de graaf van Saint-Germain belangrijk genoeg vond om er een integrale roman aan te wijden - vergelijk de eerder aan de orde gekomen uitlating van Van der Goes van Naters. Wanneer men nu in overweging neemt dat Vestdijk in Sint-Michielsgestel niet of nauwelijks in staat was het voor zijn doen gebruikelijke bronnenonderzoek te verrichten en legt men dit gegeven naast de positie die Saint-Germain in het romanconcept inneemt, dan kan men aannemen dat de roman een weg was ingeslagen die | |
[pagina 20]
| |
de auteur wellicht niet zinde. Ik ben het dan ook niet eens met de opmerking van de tekstbezorgers Van Deel en Van Vliet dat het nog tot de mogelijkheden behoord heeft dat de roman voltooid zou worden. In het aangehaalde citaatGa naar eind8. lees ik niet dat Vestdijk overwoog De aeolusharp te voltooien, maar dat hij overwogen heeft alsnog een roman te wijden aan de graaf van Saint-Germain.
Men zou bijna voor de verleiding zwichten en opmerken dat met de verschijning van deze allerlaatste Vestdijk opnieuw een ander licht op Vestdijks oeuvre wordt geworpen. De auteur is al bijna twintig jaar geleden overleden maar zijn werk boeit nog altijd - niet als een donkere monoliet, maar als een diamant, een kristal onder steeds wisselende belichting. En wanneer ik met mijn tentatieve analyse van De aeolusharp op het juiste spoor zit en er in deze roman inderdaad iets nieuws is op te merken - de combinatie van het duivelse en het kunstenaarschap - dan is Vestdijk pas met recht een duivelskunstenaar en krijgt Menno ter Braak, vijftig jaar nadat hij Vestdijk deze karakteristiek toebedeelde, meer gelijk dan ooit tevoren. |
|