| |
| |
| |
Rob Schouten
Een rammelende windharp en haar spiekbriefjes
De publikatie van Vestdijks nagelaten romanfragment De aeolusharp plaatst de oprechte Vestdijkliefhebber voor een probleem. Enerzijds zou hij opgetogen willen zijn omdat na zoveel jaren weer eens zoiets als een ‘nieuwe’ Vestdijk verkrijgbaar wordt, al is het dan ook een oude. Anderzijds is hij op zijn hoede omdat het slechts een fragment betreft van iets dat in de kiem gesmoord bleef. En dat laatste niet omdat, zoals in het geval van De persconferentie, ziekte en dood ontruiming bij de auteur hielden. De aeolusharp, begonnen en opgehouden in 1942, kwam niet af om een reden die men ook zonder de toelichting van de tekstbezorgers T. van Deel en H.T.M. van Vliet zou kunnen voorspellen: Vestdijk vond het verhaal niet goed genoeg. Het is overigens nuttig om dit vermoeden ook bevestigd te zien. ‘Na het eerste hoofdstuk staakte ik mijn poging. Het verhaal werd zo schaapachtig, dat ik wel aan geheime tegenwerking moest geloven’, schreef Vestdijk in 1960.
Er is betrekkelijk veel nagelaten werk van Vestdijk voorhanden. Inmiddels is een aantal verhalen en een dikke bundel gedichten, die Vestdijk zelf om een of andere reden niet publikabel achtte, in boekvorm verschenen.
Nog andere teksten liggen op publieke ontsluiting te wachten. Wat men van dat tot nu toe gepubliceerde nagelaten werk ook mag vinden, het maakt allemaal de indruk een min of meer ‘af’ stadium te hebben bereikt, een soort definitieve versie te hebben gekregen. Wat Vestdijk er van weerhouden heeft het te publiceren moet óf ontevredenheid met het eindprodukt zijn geweest óf problemen om die teksten in te passen in zijn verhalen- en gedichtenbundels.
De aeolusharp heeft niet eens dat stadium van een verworpen eindprodukt bereikt. Vestdijk heeft het schrijven eraan simpelweg en vrij snel afgebroken. Het boek is verregaand onaf.
Gewoon leesgenot (niet de meest oneerbare motivatie om Vestdijk te lezen, overigens) is daarom bij voorbaat gefnuikt. Men zal de nu gepubliceerde tekst met tenminste een dosis wetenschappelijke belangstelling
| |
| |
moeten benaderen. En daarnaast misschien ook met nieuwsgierigheid hoe een mislukte Vestdijktekst er nu precies uitziet. Overigens is Vestdijks zelfkritiek uiteraard geen garantie voor een laag literair gehalte. De aeolusharp zou in onze ogen best een gemiste kans kunnen blijken te zijn. Maar feit blijft: het boek is niet af.
Intussen levert de publikatie van het romanfragment zelf, plus de aantekeningen en schema's die Vestdijk ervoor maakte, een unieke gelegenheid om Vestdijk eens aan het werk te zien. Je kunt het merkwaardig vinden dat bij een zo belangrijk auteur het creatieve proces zo weinig belicht is door het openbaren van alle mogelijke varianten, opzetjes, tentatieve pogingen etc. In de edities van zowel de Verzamelde als de Nagelaten Gedichten is in die leemte voorzien in de vorm van tekstkritische aantekeningen door de respectievelijke bezorgers, maar bij het proza moet de lezer het steeds zónder stellen en is hij aangewezen op geruchten en berichten uit Vestdijks omgeving. Deze editie van De aeolusharp maakt duidelijk wat dit gemis aan openbare tekstkritiek betekent, of liever: men zou het nu ook van de andere romans wel eens willen zien.
De aeolusharp is in het begin blijven steken. Verder dan een een eerste hoofdstuk, dat Vestdijk later in tweeën splitste, en een paar pagina's van een ‘derde’ hoofdstuk is de schrijver niet gekomen. Dat is jammer, te meer omdat Vestdijk niet een schrijver van gemakkelijke, de lezer direct op het spoor van het verhaal zettende aanvangshoofdstukken was. Hij begon graag vanuit een zijstraat, met een langzaam en geheimzinnig aanzwellen van de atmosfeer, alvorens het eigenlijke verhaal op gang kwam. Met alle respect voor zijn eerste pagina's (die stilistisch gesproken vaak juweeltjes zijn), ze leiden je zelden of nooit direct naar het thema van de roman. Waar De aeolusharp op moest uitdraaien wordt dan ook niet duidelijk. Toegegeven, we hebben Vestdijks aantekeningen voor het vervolg, maar ook die geven allerminst een helder inzicht in het verloop en de afloop, laat staan de precieze inhoud van het verhaal.
Daar zitten we dus met veertig pagina's gedrukte tekst. En er gebeurt wel degelijk wat in. Er is een prior van een Cisterciënzer klooster, Vader Theobaldus, aan het woord via zijn nagelaten papieren. Hij vertelt hoe zijn klooster de zorg krijgt over de plotseling krankzinnig geworden prins Adalbert, troonopvolger van prins L. Maar de kroonprins wíl niet opvolgen, speelt liever viool en is bovendien verliefd op een meisje van ontoelaatbaar lage adel, ‘Lucienne de P.’ Dan verschijnt op een dag in het klooster met de onhandelbare prins een geheimzinnige monnik die over bovennatuurlijke krachten blijkt te beschikken. Hij ‘geneest’ prins Adal- | |
| |
bert van zijn waanzin en voert hem het klooster uit. De prior blijft als behekst achter. Op dat moment breekt Vestdijks verhaal af en moeten we het verder met zijn schema's en onze eigen fantasie stellen.
De aeolusharp is in aanzet een historische roman met deels een voor Vestdijks doen tamelijk uitzonderlijk decor van vorstelijke intriges. De andere kant van de medaille, het kloosterleven, kennen we beter van hem, bijvoorbeeld uit zijn laatste roman Het proces van meester Eckhart, waaran de atmosfeer van het zoveel oudere De aeolusharp soms sterk herinnert.
Eén element van De aeolusharp in het bijzonder springt direct in het oog: het belang van magische, bovennatuurlijke gebeurtenissen. Het verhaal speelt zich, volgens eigen zeggen, af in de achttiende eeuw, de late pruikentijd, op een tijdstip dat, buiten het klooster en het prinselijk hof, de Verlichting min of meer lijkt aangebroken. Vader Theobaldus is daarvan geen produkt. ‘Van jongs af aan was ik scholastiek en wijsbegeerte toegedaan,’ begint hij zijn relaas. Dat klinkt eerder middeleeuws. Hij ontpopt zich als een geleerde die zich in een gewetenscrisis van de wetenschap afwendt en in het strengst mogelijke klooster terecht komt. Iemand die aarzelt tussen professoraat en kluizenaarschap. Ook aan het hof geen Aufklärung. Prins L. blijkt een ordinaire despoot, van ouderwetse snit. Bovennatuurlijke gebeurtenissen, met hun romantische allure, lijken enigszins strijdig met zowel het geleerde-ascetische-tirannieke karakter van de omgeving als met het terloops aangeduide tijdsgewricht van de Verlichting.
Maar wat gebeurt er? De prins bespeelt zijn viool op een demonische manier, die de prior zowel verafschuwt als in de ban brengt. Hij is als het ware een duivelskunstenaar. En de geheimzinnige ‘broeder Andreas’ die niets van Adalberts verblijf in het klooster zou behoren te weten, weet er tóch van, geneest op wonderbaarlijke wijze Adalbert en beiden lijken ze de prior te beheksen. Dat Vestdijks roman vele magische elementen zou gaan bevatten blijkt niet alleen uit zulke evidente betoveringen. Ook in ogenschijnlijk onbeduidende details lijkt het bovennatuurlijke nadrukkelijk de hand te hebben. Bijvoorbeeld in deze passage over verloren papiersnippers: ‘Bij het licht der flambouwen zag ik een aantal papiersnippers als dollen over het pleintje rondjagen, in groote kringen, één maal, twee maal, - toen staakten ze hun kolkbeweging, verzamelden zich tot een wit, trillend hoopje en schoten regelrecht op de deur af, waardoor de prins en zijn bewakers verdwenen waren.’
Met het magische lijkt me ook het romantische sterk verbonden. De waanzin van de prins, zijn begoochelende vioolspel, zijn romance, het
| |
| |
mysterieuze optreden van de onbekende bezoeker, het lijkt allemaal eerder op een romantisch dan op een rationeel patroon geborduurd. Dat geldt in algemene zin ook voor de titel De aeolusharp. De aeolusharp is een windharp waarvan de snaren zonder menselijke tussenkomst door de wind beroerd worden. Door de onvoorspelbaarheid en de grilligheid van het muzikale resultaat was het een populair instrument ten tijde van de Romantiek. Men zette het ding wel op het dak om ‘je ne sais quoi’ voort te brengen; Berlioz wijdde een deel van zijn Lélio aan het instrument. Het lijkt erop dat Vestdijk met inhoud en titel van zijn roman onder meer aan de prelude van de Romantiek in de achttiende eeuw gestalte heeft willen geven.
Dat brengt ons op het probleem van de datering en de locatie van De aeolusharp. Het verhaal speelt zich, als gezegd, af in de achttiende eeuw. Uit Vestdijks aantekeningen valt op te maken dat voor de geheimzinnige broeder Andreas de niet minder geheimzinnige historische figuur van de Graaf de St. Germain model heeft gestaan, een avonturier in de trant van Cagliostro. Deze leefde van ca. 1710 tot 1784 en wordt in De aeolusharp als bejaard afgeschilderd, wat het verhaal zo rond 1770-80 situeert. Nogal aan de vroege kant voor de associatie met de romantische aeolusharp, vind ik. Overigens begaat Vestdijk een knots van een anachronisme door Vader Theobaldus te laten zeggen: ‘Dat hij in zijn erbarmelijke toestand de 24 “Capriccios” van Paganini ten gehore zou brengen, was niet aan te nemen.’ Inderdaad, die publiceerde Paganini in 1818.
En waar wordt een en ander geacht zich af te spelen? De naam Adalbert is Germaans en doet (trouwens evenals die van de eerste minister Graaf Blanck) typisch Duits aan. Een zeer onwaarschijnlijke naam voor de Franse prins die hij vermoedelijk moet verbeelden. Frans ja, want ook zijn vader heet ‘prins’ te zijn en zou met een Duits grondgebied ongetwijfeld als ‘vorst’ zijn aangeduid. Maar doorslaggevender is de notie van ‘het strengste Cisterciënzerklooster wijd en zijn in het landgebied van prins L.’, waarmee Vestdijk volgens zijn aantekeningen op het klooster van La Trappe (waaraan de naam der Trappisten is ontleend) doelde: dat ligt ergens in Normandië.
Het doet er natuurlijk niet echt veel toe of Vestdijks verhaal historisch coherent was, maar op mij maakt het wat betreft de feiten ook een literair onduidelijke, weinig plausibele indruk. Het lijkt of de schrijver zelf (nog) niet uit de precieze datering en locatie was. En een overtuigend sprookjesschrijver school er beslist niet in hem.
Bezwaarlijker voor de literaire authenticiteit vind ik de zwoegende,
| |
| |
onnatuurlijke gedachtenwereld van de hoofdpersonen en de moeizame motivatie van de dramatische gebeurtenissen. Zo doen de redeneringen van Vader Theobaldus nu en dan uiterst gekunsteld en gezocht aan, zoals op het moment dat hij bij prins L. geroepen wordt en vermoedt dat hij verlichte avonturiers moet gaan bestrijden: ‘Half en half ried ik ook reeds de rol, die men mij daarbij had toebedeeld. De bisschop wist maar al te goed, dat de prins zich niet langer dan een kwartier bij de gedachte aan de avonturiers zou kunnen bepalen. Dan vergat hij ze weer, en met de maatregelen maakte hij geen ernst. Derhalve was er iemand noodig om hem voortdurend aan dit onderwerp te herinneren, iemand die door de prins zelf, op aanraden van de bisschop, met de opdracht was belast om hen op eenigerlei wijze onschadelijk te maken, - bijvoorbeeld door het uitlokken van blasphemie, hetgeen zeer gemakkelijk te bewerkstelligen zou zijn tijdens een bezoek aan het klooster van een of meer dezer adellijke of vermeend adellijke gelukzoekers, - en die dus ook het recht had om zijnerzijds bij de prins erop aan te dringen niet te talmen met het uitvaardigen van besluiten die tot hun verwijdering zouden moeten leiden.’
Weinig overtuigend vind ik ook de voor het verdere verloop van de handelingen zo cruciale categorische weigering van prins L. om in plaats van zijn oudste zoon zijn jongere zoon tot troonopvolger te benoemen. ‘Maar Adalbert is de aangewezen persoon: dat heb ik nu eenmaal besloten’ en: ‘Omdat ik mij in het hoofd heb gezet, dat Adalbert mij opvolgt. Desnoods gaat het rijk te gronde, maar ik zet mijn wil door. Bovendien gun ik de jongen het genoegen niet.’ Misschien had Vestdijk een bijzondere bedoeling met deze naar krankzinnigheid neigende tirannie, maar in de hier gegeven contekst komt ze me zeer onwaarschijnlijk voor. Zelfs stijfhoofdig despotisme kan men psychologisch verfijnd beschrijven, maar prins L. is een voor Vestdijk wel zeer atypisch voorbeeld van de volstrekte karikatuur.
Een ander punt van kritiek (maar hier is het meer een kwestie van smaak) betreft het gebruik van Latijn door de protagonisten. Veel hebben ze niet van hun lessen opgestoken, lijkt het. Theobaldus komt slechts met HBS'ers-latijn als ‘qualis vir, talis ratio’, en onzin als: ‘Na twintig geeselslagen verscheen een mulier in puris naturalibus en de voluptas openbaarde zich sterker dan ooit’; broeder Andreas (de St. Germain) beperkt zich tot het uitroepen van ‘Sancta simplicitas!’ Inderdaad.
Ik kan mij al met al heel goed voorstellen dat Vestdijk niet tevreden met zijn produkt was, want ik ben het ook niet. Het dreigde een gewrongen, drakerig verhaal te worden, zeer onwaarschijnlijk bovendien en ta- | |
| |
melijk stroef opgeschreven. Dat neemt niet weg dat er ook mooie momenten vallen te noteren. Onweerstaanbare Vestdijkiaanse humor als prins L. bij zijn botte redeneringen niet aan Lucienne de P. denkt. ‘U vergeet het meisje, uwe Hoogheid,’ zoo wees ik hem terecht; maar hij vergenoegde er zich mee bevestigend te knikken: hij was het geheel met mij eens; hij vergat het meisje inderdaad.’ Ook de beschrijving van de hallucinaties toont Vestdijk zoals we 'm zouden willen lezen. Sommige doen denken aan de beste momenten uit De redding van Fré Bolderhey en Een moderne Antonius. Over Adalberts vioolspel: ‘Hier scheen een heksensabbath zijn aangewezen begeleiding gevonden te hebben; maar dan niet een heksensabbath zooals de volksverbeelding zich die afschildert, maar een waar wezens uit spinrag op stroohalmen rijden, waar duivels lasteren niet grooter dan een pink, waar het wereldschokkendste zondigen gichelend bedreven wordt in een stoffige hoek, gevormd door twee zolderbalken, - bloedeloos, verdorven, gevoed met schimmel en stinkend rattenvuil!’ En verder constateerde ik bij mijzelf een ordinaire teleurstelling op het moment dat het verhaal afbrak ‘net toen het spannend begon te worden’.
Maar moeten we De aeolusharp wel zo lezen, met de maatstaf van leesgenot? Misschien had Vestdijk een paar belangrijke thema's op het programma staan, bijvoorbeeld kunstenaarschap en inspiratie, Sturm und Drang versus conservatisme, magie versus ontnuchtering, het volgen van de eigenlijke roeping tegen de sociale verwachtingen in; maar hij kwam er hoe dan ook niet uit, de tekst gaf niet weer wat hij wilde. Daarom lijkt het me gevaarlijk om deze verworpen tekst zomaar tot de Vestdijkcanon te rekenen en vervolgens bij het drukke interpretatieverkeer van dit oeuvre te betrekken.
Veel boeiender is het om de ‘Verantwoording’ van deze tekst te lezen. Van Deel en Van Vliet geven daarin onder meer de tekstgeschiedenis, behelzende de oorspronkelijke tekst van de verschillende schema's die Vestdijk maakte en de belangrijkste varianten van de eerste versie van het boek. Uit die bijgevoegde teksten blijkt het volgende: Vestdijk wilde in het vervolg onthullen dat prins Adalbert zijn krankzinnigheid en dus ook de genezing door St. Germain slechts veinsde, in hoofdzaak om zich aan de kunst te kunnen wijden. Daarna nog wat liefdesintriges. De St. Germain gelooft niet dat hij Adalbert niet heeft genezen, wordt verliefd op Lucienne de P. en wil daarom prins Adalbert af laten gaan door hem tijdens een concert als een aeolusharp, dus waanzinnig en willekeurig, te laten spelen. Maar die beheksing mislukt, waarna eind goed al goed: ‘Prins begint wel als “aeolusharp”, maar dan prachtig spel. Alg. ontroering, po- | |
| |
pulair, toestemming v. z'n vader om te gaan reizen en m. Lucienne te trouwen. Laatste gesprek, waarin alles opgehelderd wordt. St. G. ziet nu in, dat hij oud en machteloos is, kan alleen oude mannen als hijzelf beïnvloeden: domme monniken en een half kindsche prins, de eigenlijke magie is hier aan de jeugd: prins en meisje.’
Inhoudelijk troosten de schema's van het vervolg ons allerminst voor het mislukte begin. Het enige wat duidelijk wordt is dat Vestdijk de rol van het bovennatuurlijke wilde ontmaskeren, maar de diverse logische en psychologische volta's en bokkesprongen van de intrige, de geforceerde poging om alles met elkaar te doen rijmen, de omslag van gevoelens etc., het doet allemaal zeer onwaarschijnlijk aan en belooft weinig goeds. Wel lijkt het een betrekkelijk winstpunt dat Vestdijk in de tweede versie het viervoudig perspectief liet vallen voor een eenvoudig perspectief vanuit Vader Theobaldus, de buitenstaander die door zijn gedeeltelijke onwetendheid, de spanning erin kon houden, al doet zo'n onwetendheid altijd wat vreemd aan in memoires waaruit blijkt dat men het achteraf wel degelijk te weten is gekomen.
Wie de letterlijke tekst van die schema's en aantekeningen leest krijgt eigenlijk het gevoel met een hoogst naïeve auteur te maken te hebben die op het punt stond om romantische Schund te produceren. Maar in deze onthutsende ervaring is nu juist precies de waarde van de publikatie van De aeolusharp gelegen. Er is namelijk geen enkele reden om aan te nemen dat Vestdijk bij de voorbereiding van De aeolusharp anders te werk ging dan bij andere romans. Men mag derhalve vermoeden dan aan de wel gepubliceerde romans soortgelijke schema's ten grondslag lagen. Wie dat beseft, wordt opeens geraakt en zelfs geroerd door het onhandige, primitieve karakter van Vestdijks geheugensteuntjes. Wie van de schrijver van zulke uitgekiende, psychologisch en stilistisch ongeëvenaarde romans navenante schema's verwacht komt bedrogen uit. Ik citeer uit de eerste opzet voor het oorspronkelijke eerste, later in tweeën gesplitste hoofdstuk: ‘St. Germain dringt zich in als monnik <over de 50.> (monnik laten blijven!). Tooverkunstjes <vingers gaan weer zweren!>. <Gesprek over duivel aansluiten bij begin!> Biedt tenslotte aan prins te genezen. Samen m. prior n. zolder, luisteren n. 't onsamenhangende vioolspel. St. G. hypnotiseert prior, die wat geks gaat doen <wellustige hallucinaties, ziet Bernardus.>; hoort b.v. nu ook 't spel als normaal, heel mooi. St. G. heeft prins n. buiten laten komen, die uit vreugde <heeft gehoord, dat St. G. prior zegt, dat hij geen vorst hoeft te worden of liever: dat St. Germain dit wel met de oude prins in orde zal maken (dit is dus nog niet ge- | |
| |
beurd)> om bevrijding goed gaat spelen; dit dan door St. G. en ook prior als beïnvloeding uitgelegd. Prior bewusteloos; St. G. en prins spreken (dit in III). Dan prior zoo onder St. G's invloed, dat hij zich niet tegen 't vertrek v.d. 2 anderen verzet, te meer omdat hij prins voor
genezen houdt en dus in de kaart v.d. regeerende prins speelt door hem te laten gaan. St. G. vertrekt als edelman.’
Het naïeve karakter van dit patroon in telegramstijl onthult ons veel van Vestdijks werkwijze. Het is bekend dat hij die schema's maakte om houvast voor de verhaalloop te hebben en omdat hij volgens eigen zeggen een slecht geheugen had. Maar meer dan schetsmatige struktuuraanwijzingen zijn het toch niet; er valt niet uit te voorspellen hoe het verhaal er stilistisch en psychologisch precies uit zou gaan zien. Wie opzet en uitwerking van het hier gepubliceerde begin van De aeolusharp naast elkaar legt, leest twee volstrekt verschillende verhalen. Dat zegt iets over de aard van Vestdijks schrijverschap, dat door sommigen wel eens te geleerd, doordacht, weloverwogen en cerebraal wordt gevonden. De methode om in een vast gelegd stramien te werken lijkt inderdaad weinig met spontaneïteit en directe inspiratie van doen te hebben. Het doet in niets denken aan de praktijk van een aeolusharp met haar onvoorspelbare produktie. Maar het onmiskenbare feit dat Vestdijks creatieve impulsen pas op het moment dat hij werkelijk ging schrijven echt op gang kwamen en de schema's tot overbodig geworden spiekbriefjes bombardeerden, wijst wel degelijk op iets als geheimzinnige, onnavolgbare inspiratie. De publikatie van Vestdijks aardse opzetjes verraadt derhalve veel van de hoge vlucht van zijn schrijverschap.
|
|