Vestdijkkroniek. Jaargang 1989
(1989)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Jane Fenoulhet
| |
[pagina 26]
| |
In dit artikel begin ik met het constateren en beschrijven van een bepaalde reactie bij één lezer, i.c. schrijver dezes, en aan de hand van Het verboden bacchanaal hoop ik aan te tonen welke eigenschappen van de roman hiervoor verantwoordelijk zijn. De reactie die ik bij mijzelf heb geconstateerd bij het lezen van veel van Vestdijks romans kan ik het best beschrijven als het gevoel dat er met de lezer gespeeld wordt. Dit geldt in hoge mate voor Het verboden bacchanaal.Ga naar eind1. Alleen de titel al belooft tegelijkertijd veel en niets: het bacchanaal dat verboden is en toch plaatsvindt, of juist niet? Het valt uit de titel niet op te maken. Wel krijgt de lezer na 46 pagina's te horen dat de gastheer zijn gasten vraagt ‘om na afloop een beetje in te binden’. Er is al sprake geweest van ‘rare dingen’ die de volwassenen bij diners doen in de context van een gesprek tussen twee pubers over seks (p. 35), en de gasten die Van der Laan van het station afhaalt maken toespelingen op groepsseks (p. 45). Door de grondtoon van seks en de vage toespelingen wordt de lezer gemanipuleerd zodat hij op zijn minst een verband legt tussen de titel, de ‘rare dingen’ en het komende diner d.w.z. er worden vermoedens en misschien ook verwachtingen bij hem gewekt. De lezer verkeert 120 bladzijden lang in onzekerheid over de vraag 1) of er al een echte orgie is geweest en 2) of er op de avond van het jubileum een plaats zou kunnen vinden. Wel laat Van der Laan weten dat zijn vrouw ertegen is (p. 46/7) - precies waartegen wordt niet uitgelegd - en de gasten gaan hiermee akkoord, hoewel ze tegenstribbelen. Waarom blijft het bacchanaal desondanks een mogelijkheid voor de lezer? Omdat hij nog niet weet wat het is dat de gastheer voorkomen wil - hij vermoedt het alleen - en omdat iets als een orgie waarschijnlijk niet tot zijn ervaringswereld behoort, met het resultaat dat hij twijfelt zolang hij er slechts op een impliciete manier aan herinnerd wordt. Hierdoor wordt zijn aandacht in de eerste plaats op de ‘werkelijkheid’ van de vermoede schandalige daad gevestigd.
Hoe wordt deze situatie 120 bladzijden lang in stand gehouden? De opbouw van de roman speelt hier een belangrijke rol juist door het simpele feit dat de gebeurtenissen zich afspelen binnen die ene jubileumsdag. Het trage tempo van de eerste fase van onzekerheid omtrent de aard van de ‘rare dingen’ wordt onderbroken door verschuivingen in het perspectief van de alwetende verteller naar één van de personages en weer terug, zoals in het onderstaande schema wordt aangegeven. Eigenlijk blijft het perspectief dat van de alwetende verteller en zit de verschuiving in een | |
[pagina 27]
| |
beweging van het auctoriële naar het personale: een soort inzoomen op bepaalde personages.
De lezer wordt regelmatig maar vaak kortstondig inzicht verschaft in de gedachten van bepaalde personages, wat meestal samengaat met een verandering van plaats. Gedurende het diner vindt er een polarisatie plaats en hierna wordt de handeling gesitueerd òf beneden bij de volwassenen, òf boven bij de kinderen, met nog steeds toegang tot de gedachten van individuele personages. Plaats en perspectief bepalen in het eerste gedeelte van de roman de indeling in hoofdstukken. Hoofdstuk I, p. 5-15. Plaats: binnen het huis Van der Laan. Perspectief: alwetende verteller met verschuiving naar het dienstmeisje toe na p. 10. De veranderingen van plaats en de verschuivingen van perspectief scheppen spanning bij de lezer. Eerst beweegt hij zich buiten het huis en later alleen maar er binnen, wat zijn aandacht op het diner toespitst. Een verdere oorzaak van spanning blijft de graad van zekerheid over de aard van de omgang tussen de dinerenden, een spanning die na p.119 aanzienlijk stijgt totdat de lezer met p.124 eindelijk expliciet te horen krijgt dat hij met een ‘orgie’ te maken heeft.
Niet alleen de opbouw en verteltechniek van de roman maar ook de romanpersonages dragen bij tot het spel met de lezer. De vrouwen worden of door hun karakterbeschrijving, of door hun gedrag, of door hetgeen andere personages over hen zeggen, als sensueel afgeschilderd: Betsy van Heesteren ‘een overvoede en volbloedige marketentster’, Lies Würdeman ‘óók al geen onknappe vrouw, óók nogal rijkelijk in haar vlees, maar daarbij zo indolent, dat het voor domheid of verlegenheid kon doorgaan’, terwijl we Mary van der Laan al bij haar minnaar hebben gezien. Ada van Leeuwen lijkt minder sensueel, en wordt vergeleken met een ‘gepensio- | |
[pagina 28]
| |
neerde Franse bordeelhoudster’, maar bij zichzelf noemt Van der Laan haar ‘dat zwarte dondertje’ en zegt ‘dat zij bij de “grapjes” nooit spelbreekster was geweest’. Van de mannen lijken Kerrie-Kees en Würdeman het meest geïnteresseerd in de seks: De verbeten gelaatstrekken van de pseudo-apotheker drukten, wanneer hij het argeloze mensje in ogenschouw nam, zulk een officiële, om niet te zeggen officinale geilheid uit, belichaamd in geopende worstlippen met speeksel eraan, dat Kerrie-Kees zich niet kon weerhouden de benen van het vrouwtje vermaakt te fixeren, waarna hij een peinzende blik wierp op zijn eigen goedgesloten gulp... Onder het eten en drinken lijkt hun gedrag steeds bacchanaal-achtiger te worden - zozeer dat de schilder, die de enige gast is die van niets weet, zich afvraagt of er wat achter zit. De mannen beloeren de vrouwen: ‘Het was trouwens tóch vreemd hoe groot ook bij de anderen de attractie bleek te zijn van boezems, die zij al een paar uur hadden kunnen observeren...’. Würdeman zit naar Betsy van Heesteren te kijken, Kerrie-Kees naar Mary, Carl naar Lies Würdeman, en Van Leeuwen ook naar Mary, ‘naar wat de vulgaire Würdeman haar “lekkers” zou hebben genoemd, en hijzelf, als echte Fransman, haar “appas”.’ Kerrie-Kees maakt veel dubbelzinnige opmerkingen, en suggereert zelfs dat Carl geïnteresseerd is in Lies Würdeman: Kijk maar hoe hij [Carl] Lies met zijn ogen verslindt.’[...] Zo gaat het door, totdat Lieklema iets begint te vermoeden. ‘Hij vroeg zich af, of deze eigenaardige scène nog uitsluitend te verklaren was met de kwajongensachtige vrijheden, die Kerrie-Kees in dit milieu waren toegestaan.’ (p.109-110)
In gesprekken wordt nooit expliciet over hun seksueel gedrag gesproken. Zelfs Van der Laan durft er niet rond voor uit te komen als hij de gasten wil vragen om niet tot hun gewoonlijke seksuele activiteiten over te gaan. Als Mary hetzelfde aan Carl Fentener wil mededelen, durft zij het ook niet uit te spreken: ‘“Ik had het er vanmorgen nog met Frits over... Het is | |
[pagina 29]
| |
natuurlijk beter... Ik bedoel: dat we niets als anders... Begrijp je?”’. Pas als Kees en Würdeman tijdens de pauze in het diner in de gang alleen zijn, wordt voor de lezer een einde gemaakt aan de lange fase van onzekerheid. Hun taal wordt explicieter: ‘Ik bedoel,’ zei Würdeman [...] ‘als jij Ada ompraat, dan krijg jij Lies van mij.’ Absolute zekerheid wordt de lezer door Carl verschaft als hij hun gedrag aan Lieklema uitlegt. ‘Je weet toch wel wat een orgie is?’ (p.124)
Nu de lezer eindelijk weet dat zijn vermoeden waar is, kan hij zijn aandacht verplaatsen naar de vraag of het tot een orgie zal komen of niet. Weliswaar zal deze waarschijnlijk niet in het huis van Van der Laan plaatsvinden, daar de gastheer hiertegen is, maar het diner heeft al aardig veel weg van een bacchanaal met al dat overvloedig eten en drinken en losbandig gedrag waarbij zelfs overgegeven wordt. Nog één stap verder, zou men denken, en... Bovendien bestaat de mogelijkheid dat het later tot een orgie zou komen: ‘We kunnen misschien vanavond in het hotel nog wat organiseren.’ (p.120) Dus anders gezegd - en dit zal niemand verbazen - de lezer verkeert nog steeds in onzekerheid, alleen deze keer over het al of niet plaatsvinden van de orgie voor zijn ogen als het ware. Ergens gaat hij misschien hopen dat het allemaal doorgaat. Op deze manier wordt hij bewust gemaakt van zijn eigen interesse in zulke dingen, wat een afwijzende reactie tegenover het boek zou kunnen veroorzaken, en in het verleden zeker ook heeft veroorzaakt, misschien omdat tegenstrijdigheden tussen moraal en seksualiteit blootgelegd worden. Dit draagt bij tot de spanning die bij de lezer gewekt wordt, maar mogelijk ook tot een grotere zelfkennis. Het spelen met de lezer heeft dus misschien ook een didactische kant.
In de tweede helft van het boek, dwz de tweede fase van onzekerheid, | |
[pagina 30]
| |
wordt het spel op de spits gedreven. De lezer wordt in zijn verwachtingen zowel gefrusteerd als voldaan. Het bacchanaal vindt niet op de verwachte manier plaats, dwz met de hele groep in de kamers beneden, maar er wordt wel tot seksuele omgang overgegaan door Mary en Lieklema boven op de slaapkamer van meneer en mevrouw Van der Laan. Hierin zit veel ironie want het was juist Mary die, vanwege haar verhouding met Lieklema, het bacchanaal wou stopzetten.
Hoe worden de verwachtingen van de lezer zo langdurig in stand gehouden en zelfs geïntensiveerd dat de teleurstelling en het gevoel van ergens de dupe van te zijn niet kunnen uitblijven? In de tweede helft van Het verboden bacchanaal wordt vooral gebruik gemaakt van een heen en weer schakelen van perspectief van de volwassenen naar de kinderen, vooral Frans. Deze laatsen zijn belangrijk vanwege hun gebrek aan kennis omtrent de seksualiteit en de aard van de diners; vanwege hun aanwezigheid aan de buitenkant van het diner; vanwege de onvolledigheid van hun indrukken, hun gefascineerdheid met seks, en hun rijke fantasieleven.
Frans, de oudste zoon des huizes, vermoedt meer dan de andere kinderen en hij is het die ervoor zorgt dat de anderen zijn moeder en Lieklema niet storen. Dan gaat hij naar zijn eigen kamer om af te luisteren wat die twee in de aangrenzende kamer aan het doen zijn: ...hij kon horen, dat er gesproken werd [...] maar de woorden waren niet te verstaan, het was al mooi wanneer hij na enige tijd het praten hoorde overgaan in zacht gefluister [...] Hij lag nu half over de rand van zijn bed, te luisteren dus. Zonder de intieme kennis van de voorwerpen in de slaapkamer van zijn ouders zou hij niet geweten hebben waarnáar hij lag te luisteren. Zonder de kennis van die ene lamme, of losse, gebroken springveer in de matras van zijn ouders had hij dit onmogelijk kunnen weten. p.141½ Frans denkt hierbij aan wat hij bij andere diners heeft kunnen horen: Vroeger, bij de diners, had hij ook zelden iets kunnen afluisteren, tenzij oom Kees brulde, oom Jan kefte, of oom Gerrit blaatte, - en het idiote gekerm van de wijven natuurlijk... p.141 Hierna verschuift het toneel naar Mary en Lieklema en hun overspel wordt op een heel discrete manier verteld.
Zodra het perspectief weer bij de kinderen gesitueerd wordt, wordt de le- | |
[pagina 31]
| |
zer weer meegetrokken in hun wereld: het bespieden van de volwassenen. Sybrandt zegt: ‘Weet je wat oom Kees zo pas zei? Meestal zijn ze moeilijk te verstaan, en tante Betsy gilt er voortdurend doorheen, maar oom Kees zei: we zijn nou fijn onder mekaar, jongens, wie weet er een leuk spelletje?...’ p.156 Frans staat ook boven af te luisteren en vult het vernomene aan met wat hij zich van vroegere keren herinnert. Zijn interpretatie van de geluiden beneden vermengt zich met seksuele fantasieën: En steeds het uitzinnige gegil van tante Betsy, alsof ze gekieteld werd. Nu, misschien werd ze dat ook wel, en hij trachtte zich voor te stellen hoe tante Betsy achterover in een stoel hing, paarsrood, de ogen dicht, en hoe oom Kees, - maar neen, dat was haar eigen man, - hoe oom Jan, het gedrochtje, met een uitgestoken vingertje naderde om haar in haar oksel te kietelen [...] en hoe weer en andere oom [...] over haar heengebogen stond om haar een zoen te geven... p.158 De fantasieën zijn toch op de (roman)werkelijkheid gebaseerd: Frans heeft een keer de volwassenen samen op een slaapkamer gehoord: Vooral de stem van die zeldzame rotvent, was onvergetelijk geweest [...] ‘Carl zet hem op, zet hem op’ - als bij een nationale bokswedstrijd; en de andere stemmen, en het onbedaarlijke gegil, vrouwengegil. p.159 En een volgende keer had hij zelfs iets gezien: Hij van zijn kant had, in die openbarende flits, alleen acht geslagen op wat hij zag, niet op wat hij hoorde. Oom Kees was het, die een en ander te zien gaf. Hoog opgericht, maar met doorzakkende knieën, stond hij vlak voor tante Lies... p.161 Geen wonder dat de geluiden die hij nu verneemt - gegil, gebrul. enzovoorts - tot een hoogtepunt in zijn fantasieën leiden. De oren spitsend om woorden op te vangen, verstond Frans van de onuitputtelijke oom Kees: ‘Gerimpeld maarsje,’ - wat hij niet begreep, - en even later: ‘Godverdomme, zo'n grote lul als jij’ maar dat kon ook zijn: ‘Zo'n grote lul van jij,’ voor het geval oom Kees met de naamvallen in de war was, en wanneer dit zo was [...] Dan was het begonnen. p.164 | |
[pagina 32]
| |
Een van de gronden voor zijn conclusie was het feit dat zijn vriend Arjen hem had verteld dat de seksuele omgang tussen zijn ouders op vechten leek. Frans ‘weet’ nu wat er beneden gaande is: Had Arjen gelijk gehad, dan wierp dit een geheel nieuw licht op de geluiden beneden. Het twistziek rumoer van oom Kees verborg iets anders, - wás iets anders. Het was het oude liedje, - Frans slaakte een zucht van verlichting. Dát wist hij nu tenminste. Ze deden het nog altijd, of liever: oom Kees deed het, en na oom Kees kwamen de anderen aan de beurt. p.164 en hij voelt zich zelfs teleurgesteld als het voorbij lijkt te zijn. ‘Weet’ de lezer het nu ook, samen met Frans? Of weet hij gewoon niet meer wat hij wel of niet weet?
Hierna verschuift het perspectief weer naar beneden waar de lezer te horen krijgt dat Kees inderdaad ruzie maakte, m.a.w. dat Frans de geluiden verkeerd had geinterpreteerd. Toch was zijn interpretatie correct in die zin dat zoiets al eens eerder had plaatsgevonden. Dus heeft de lezer tot hoofdstuk 10 moeten wachten voordat hem eindelijk zekerheid wordt gegund. Hiermee heeft het spel met de lezer zijn toppunt bereikt, zou men denken, maar de lezer moet bij het lezen van de laatste drie bladzijden nog een beproeving ondergaan: deze keer wordt hij meegenomen met Carl Fentener als deze eerst naar de kamer van Gerrie sluipt, zich bedenkt, en zich dan naar de kamer van het dienstmeisje begeeft. Een verkrachting? Of een verleiding? Maar nee - voor de laatste keer wordt de lezer teleurgesteld.
Hiermee eindigt het machtsspel: de auteur heeft zijn macht doen gelden, door de lezer zodanig te manipuleren dat deze voortdurend zijn ideeën over het bacchanaal moet herzien. De functie hiervan is, mijns inziens, om de lezer één van de hoofdthema's van het boek (de onmogelijkheid van het zeker weten) te laten ondergaan in plaats van er simpelweg over te lezen. Het wordt een eigen ervaring in plaats van een theorie van de schrijver. Frans spreekt zich even over het thema van waarheid uit: ... op een vage en verwarde manier wist hij, dat geen mens ter wereld, geen schooljongen en geen volwassene, en de leraren op school eerst recht niet, het geloven zouden wanneer hij hun de waarheid vertelde. En wanneer iets door niemand geloofd werd, was het dan wel waar? Waarheid was toch iets wat iedereen voor waar hield? Of niet? Neen, | |
[pagina 33]
| |
waarschijnlijk niet, want anders had vóor Copernicus en Galileï de zon om de aarde moeten draaien. Maar goed, dat gold voor de cosmografie, dat gold niet voor diners. En wanneer hij nu voor de keus werd gesteld: te horen, dat het niet waar was, en dit te geloven, óf uit zijn moeders mond te horen dat het niet waar was terwijl het wél waar was? Dan wist hij het nog niet. p.171 Het thema van de onkenbaarheid van de waarheid is nauw verbonden met dat van bedrog en huichelaarij: Mary, bij voorbeeld, bedriegt Lieklema over haar deelname aan de orgieën en haar man over haar verhouding met Lieklema. Deze keer zijn het deze twee mannelijke personages die geen zekerheid hebben terwijl de lezer, om te kunnen oordelen dat hier bedrog in het spel is, nu hiervan op de hoogte moet zijn. Van der Laan speelt de brave burger terwijl hij zijn huis voor orgieën laat gebruiken, en sterker nog, hij vindt dit op zichzelf niet erg zolang het niet algemeen bekend wordt, en dit geldt ook voor het overspel van zijn vrouw.
Kortom, er wordt in de roman Het verboden bacchanaal een bepaald soort verhouding tussen roman en lezer gecreëerd, waarbij er met de lezer gespeeld wordt. Dit wordt teweeggebracht door de opbouw, verteltechniek, het perspectief en de karakterisering. Het spel kan als machtsspel beschouwd worden omdat de lezer gemanipuleerd wordt en omdat hij dit niet altijd als aangenaam ervaart. Op grond van het thema van de onkenbaarheid van de waarheid, de onmogelijkheid van het zeker weten, zou men aan dit spelen met de lezer een overtuigende, en misschien ook een didactische, functie toe kunnen schrijven. |
|